ECLI:NL:GHARL:2018:9970

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 november 2018
Publicatiedatum
15 november 2018
Zaaknummer
200.183.414
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van pachtovereenkomst en bedrijfsmatige exploitatie in agrarische context na onteigening

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, staat de ontbinding van een pachtovereenkomst centraal, in het licht van de bedrijfsmatige exploitatie van de gepachte gronden door de pachter. De zaak betreft een hoger beroep van de pachter tegen de beslissing van de rechtbank, waarin de ontbinding van de pachtovereenkomst werd toegewezen. De pachter, die een pluimveebedrijf exploiteert, heeft in de jaren 2012 tot 2014 zijn bedrijfsmatige activiteiten aanzienlijk verminderd door persoonlijke omstandigheden, waaronder huwelijkse problemen en een ongeval. Het hof oordeelt dat het enkele feit dat de pachter zijn onderneming tijdelijk op een laag pitje heeft gehouden, niet automatisch leidt tot de conclusie dat hij tekortschiet in de exploitatie van het gepachte. Het hof benadrukt dat de agrarische onderneming als zodanig blijft bestaan en dat de intentie om in de toekomst weer winst te maken, ook van belang is.

Daarnaast wordt de rol van de onteigening van de gepachte gronden besproken, waarbij het hof vaststelt dat de pachtovereenkomst van rechtswege is geëindigd door de onteigening. De pachter wordt in de gelegenheid gesteld om bewijsstukken over te leggen die zijn exploitatie van de gepachte gronden ondersteunen, evenals gegevens over de verkoop van het suikerquotum. Het hof houdt iedere beslissing aan en verwijst de zaak naar een volgende roldatum voor het indienen van producties door de pachter.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.183.414
(zaaknummer rechtbank Zeeland-West-Brabant 3226316)
arrest van de pachtkamer van 13 november 2018
in de zaak van

1.[appellant sub 1] ,

wonende te [woonplaats] , [land 1] ,
2.
[appellant sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
appellanten in het principaal hoger beroep,
geïntimeerden in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie en eisers in reconventie,
hierna: [verpachter] en [rentmeester] ,
advocaat: mr. E.H.M. Harbers,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ( [land 2] ),
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellant in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna: [pachter] ,
advocaat: mr. W.M. Bijloo.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 30 januari 2018 hier over. Bij dat arrest is een comparitie van partijen bepaald, die heeft plaatsgevonden op 13 september 2018. Aan het slot van de comparitie heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende feiten, die in hoger beroep niet meer zijn bestreden en nog van belang zijn:
2.1
[pachter] pachtte van [verpachter] de gronden kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie X, nummers 200 (gedeeltelijk) en 202 (gedeeltelijk), tezamen groot 8.56.33 hectare (percelen A) en 4.58.12 hectare (percelen B). [pachter] exploiteert een pluimveebedrijf met akkerbouwtak. De pluimveeschuren bevinden zich te [plaats] ( [land 2] ), op de bedrijfslocatie.
2.2
[pachter] was gehuwd met mevrouw [X] . Vanaf begin 2011 zijn er huwelijkse problemen ontstaan. Op 13 januari 2015 is de echtscheiding geëindigd in een dading.
2.3
In de jaren 2012 – 2014 heeft [pachter] volledig in loondienst gewerkt en de pluimveetak beëindigd. Op 28 oktober 2012 is [pachter] een ongeval overkomen waarbij hij (onder meer) een breuk opliep aan de borstkas.
2.4
In 2012 heeft [pachter] geen gecombineerde opgave gedaan. In de gecombineerde opgave 2013 is vrijwel uitsluitend aardappelteelt opgenomen en in 2014 vrijwel uitsluitend tarweteelt.
2.5
Vanaf begin 2015 heeft [pachter] weer vleeskuikens gemest in de pluimveeschuren. In dat jaar is in de gewasopgave grotendeels maisteelt opgegeven.
2.6
De gepachte gronden zijn betrokken geweest in de onteigening van de Hedwigepolder. Bij arrest van 5 januari 2018 heeft de Hoge Raad het beroep van [verpachter] tegen de vervroegde onteigening verworpen. Door inschrijving van het onteigeningsvonnis op 8 februari 2018 is de eigendom van de gepachte gronden overgaan naar de Staat en is de pachtovereenkomst van rechtswege geëindigd.
2.7
[rentmeester] is de rentmeester van [verpachter] .

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
[pachter] heeft in eerste aanleg in conventie onder meer subsidiair de vastlegging gevorderd van een reguliere pachtovereenkomst betrekking tot de percelen B, welke vordering is toegewezen. [verpachter] heeft in eerste aanleg de ontbinding van de reguliere pachtovereenkomsten gevorderd en ontruiming van een eerder geliberaliseerd aan [pachter] verpacht perceel. Die laatste vordering is toegewezen, de overige vorderingen in conventie en in reconventie zijn afgewezen.

4.De beoordeling van het hoger beroep

4.1
In het hoger beroep resteert geen vordering meer van of op [rentmeester] . Het hoger beroep heeft uitsluitend betrekking op de rechtsverhouding tussen [verpachter] en [pachter] , zodat de omvang van het hoger beroep ook daartoe is beperkt.
4.2
[verpachter] woont in [land 1] en [pachter] in [land 2] waardoor de zaak een internationaal aspect heeft. Op grond van artikel 22 lid 1 Brussel I is de Nederlandse rechter bevoegd van de zaak kennis te nemen.
4.3
[verpachter] heeft kort voor de zitting in hoger beroep zijn eis gewijzigd. [verpachter] vordert in het hoger beroep - kort samengevat en na wijziging van eis - de vonnissen van 25 september 2015 en 27 november 2015 te vernietigen en voor recht te verklaren dat als de onteigening niet zou hebben plaatsgehad, de tussen partijen bestaand hebbende pachtovereenkomst als gevolg van tekortschieten van [pachter] met ingang van datum arrest zou zijn ontbonden, kosten rechtens.
4.4
Ter zitting heeft het hof het bezwaar tegen de eiswijziging verworpen. De gewijzigde eis is ingegeven door de inschrijving van het onteigeningsvonnis, die de pachtovereenkomst van rechtswege heeft doen eindigen. Daarmee wordt aanpassing beoogd aan eerst na de memorie van grieven voorgevallen of gebleken feiten en omstandigheden en de eiswijziging strekt ertoe te voorkomen dat het geschil aan de hand van inmiddels achterhaalde (juridische of feitelijke) gegevens zou moeten worden beslist. Dit rechtvaardigt een uitzondering op de in hoger beroep geldende tweeconclusieregel. Dat [verpachter] met een eventueel voorwaardelijke vordering had kunnen anticiperen op de uitkomst van de cassatieprocedure en de daarop gevolgde inschrijving van het onteigeningsvonnis maakt dat niet anders; daartoe was [verpachter] niet gehouden. Van strijd met de eisen van een goede procesorde is het hof niet gebleken. De enkele omstandigheid dat de procedure in eerste aanleg, al dan niet door toedoen van [verpachter] , lang heeft geduurd is daartoe onvoldoende. Van een wijziging van de feitelijke grondslag van de vordering is, anders dan [pachter] heeft betoogd, geen sprake; die betreft immers nog steeds de door [verpachter] gestelde tekortkomingen van [pachter] . Door de wijziging van eis twee weken voorafgaande aan de comparitie van partijen is [pachter] dan ook niet in zijn procedurele belangen geschaad. Het hof zal daarom recht doen op de gewijzigde eis.
4.5
De inhoudelijke bezwaren tegen de (formulering van de) eiswijziging treffen evenmin doel. De verklaring voor recht die [verpachter] thans vordert gaat over de pachtverhouding tussen hem en [pachter] , de onteigening weggedacht. Bij een vernietiging van het bestreden vonnis en een verklaring voor recht omtrent de rechtsverhouding zoals in het verleden tussen partijen heeft bestaan, heeft [verpachter] een evident belang. Niet alleen geldt de proceskostenveroordeling in eerste aanleg reeds als een voldoende belang bij de gevorderde vernietiging van de vonnissen. Het belang van [verpachter] bij de verklaring voor recht ligt (ook) in de hoogte van de vergoeding die hij van de Staat kan bedingen. Dit gevolg in de verhouding van [verpachter] tot de Staat maakt niet dat [verpachter] geen onmiddellijk betrokken persoon zou zijn bij de pachtverhouding. De zelfstandige taak van onteigeningsrechter bij de vaststelling van de hoogte van de schadeloosstelling brengt evenmin mee dat [verpachter] geen belang zou hebben bij zijn gewijzigde eis. Tot slot is, anders dan [pachter] kennelijk meent, niet gevorderd dat het hof de onteigening weggedacht, de pachtovereenkomst zal ontbinden, want dat kan inderdaad niet meer. In wezen gaat het [verpachter] erom, zo is ook ter gelegenheid van de comparitie van partijen in hoger beroep besproken, dat wordt vastgesteld dat de rechtbank de pachtovereenkomst had dienen te ontbinden. Het hof zal de gewijzigde eis dan ook zo opvatten. Het bezwaar dat [pachter] tegen deze uitleg heeft gemaakt, gaat niet op. Het behoort tot de taak van de rechter om een vordering uit te leggen, welke uitleg in het licht van de feitelijke grondslag van de vordering en het daartegen gevoerde verweer recht dient te doen aan de, ook voor de wederpartij, voldoende kenbare bedoeling van de eisende partij (vergelijk over de regietaak van de rechter HR 19 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:939).
4.6
In het principaal hoger beroep gaat het over de vraag of [pachter] is tekortgeschoten in de nakoming van de pachtovereenkomst, in het bijzonder door geen bedrijfsmatige landbouw meer te bedrijven, de gronden onder te verpachten en het suikerquotum te verkopen zonder toestemming van de verpachter.
4.7
[verpachter] verwijt [pachter] dat hij in de jaren 2012 – 2014 geen bedrijfsmatige landbouw heeft bedreven door zijn pluimveetak af te stoten en de gronden door een derde te laten bewerken.
4.8
Zonder andersluidende gegevens gaat het hof ervan uit dat [pachter] tot 2012 een gezonde agrarische onderneming heeft gedreven. In 2015 heeft [pachter] de pluimveetak weer ter hand genomen. De tussenliggende jaren heeft het bedrijf op een laag pitje doorgedraaid. [pachter] heeft dit verklaard uit de huwelijkse problemen die volgens hem ontaardden in een vechtscheiding, de beslagen van zijn ex-echtgenote op de bedrijfsgebouwen en teeltopbrengsten, het slechte saldo van de mestkuikens en zijn lichamelijke klachten door het ongeval.
4.9
Het hof oordeelt dat het enkele feit dat een agrarische onderneming wegens omstandigheden enkele jaren op een beperkt niveau wordt gehouden om, als het tij keert, weer voluit te draaien, niet meebrengt dat de pachter tekortschiet in de bedrijfsmatige exploitatie van het gepachte. Evenmin is dat het geval indien een agrarische onderneming enkele jaren minimaal rendeert of negatieve resultaten behaalt. De agrarische onderneming als zodanig blijft bestaan en ook blijft het doorgaans de bedoeling om zodra de omstandigheden dat toelaten weer winst te maken, te investeren en (overwegend) te werken in het eigen bedrijf. Dat dit in dit geval anders is, heeft [verpachter] onvoldoende concreet gesteld. Ter zitting heeft het hof ook onvoldoende aanknopingspunten gevonden om te oordelen dat [pachter] louter vanwege de op handen zijnde onteigening en de daarmee samenhangende pachtersvergoeding, de pluimveetak weer nieuw leven heeft ingeblazen. Van een structureel verlieslatende exploitatie is niet gebleken.
4.1
Dat [pachter] eigen grond heeft verkocht en zijn bedrijfsareaal daardoor aanzienlijk is verkleind, is onvoldoende toegelicht. De enkele stelling dat er in het verleden grond is verkocht is daartoe in het licht van de gemotiveerde betwisting door [pachter] onvoldoende. Hetzelfde geldt voor de stelling van [verpachter] dat de bedrijfsgebouwen te koop zouden zijn gezet en machines zouden zijn verkocht. Na betwisting daarvan door [pachter] heeft [verpachter] zijn stellingen niet nader gemotiveerd. Dat [pachter] voor de toekomst andere keuzes maakt of moet maken in het zicht van de onteigening van de Hedwigepolder (en zijn bedrijf te [plaats] ) in combinatie met de schaarste aan grond in [eiland] , brengt niet mee dat [pachter] in het verleden geen bedrijfsmatige landbouw bedreef.
4.11
Anders oordeelt het hof echter over de stelling van [verpachter] dat [pachter] de gepachte gronden in gebruik heeft afgestaan aan een derde. Het hof heeft twijfels of [pachter] de zeggenschap over de gronden heeft behouden en de gepachte gronden voor eigen risico heeft beteeld. Uit de stukken die [pachter] in het geding heeft gebracht, lijkt niet te volgen dat op het gepachte gewassen zijn geteeld voor de pluimveetak. De zeer eenzijdige teelt in de jaren 2012 – 2014 – in 2012 kennelijk hoofdzakelijk mais, in 2013 aardappelen en in 2014 tarwe - doet verder vermoeden dat de gronden in een bouwplan van een derde zijn opgenomen. [pachter] beschikt zelf niet over voldoende grond om de eenzijdige teelt als wisselteelt te kunnen verklaren. De landbouwkundige vragen die hem ter zitting zijn gesteld, heeft [pachter] verder onvoldoende bevredigend beantwoord. Omdat de onderneming van [pachter] onder de [land 2] belastingwetgeving valt, doet hij forfaitair aangifte. Aan de forfaitaire aangiften kunnen geen reële bedrijfsresultaten ontleend worden. [pachter] heeft daarnaast volstaan met het overleggen van facturen; betalingsbewijzen ontbreken.
4.12
Het hof zal [pachter] in de gelegenheid stellen om nadere stukken over te leggen, waaronder rekeningafschriften of andere betaalbewijzen, waaruit de persoonlijke exploitatie van de gepachte gronden en de ontvangst/betaling van de overgelegde facturen blijkt.
4.13
Daarnaast staat vast dat [pachter] het suikerquotum heeft verkocht (via de opkoopregeling voor kleine producenten) maar nog niet heeft afgerekend met [verpachter] . [pachter] zal tevens gegevens over moeten leggen waaruit de hoogte van het suikerquotum blijkt en de afrekening daarvan met de fabriek.
4.14
Nadat partijen zich bij akte over de nadere stukken hebben uitgelaten, zal het hof mede aan de hand daarvan oordelen of hij [verpachter] zal toelaten tot bewijslevering van zijn stelling dat de gronden zijn onderverpacht, althans niet door [pachter] persoonlijk in gebruik zijn geweest gedurende een aantal jaren, dan wel daarover meteen een eindbeslissing zal nemen. In dat kader zal het hof tevens de stelling van [pachter] beoordelen dat eventuele tekortkomingen de ontbinding niet rechtvaardigen (het onderwerp van grief 1 in het incidenteel hoger beroep). De overige grieven zal het hof later beoordelen.
Slotsom
4.15
Het hof zal [pachter] in de gelegenheid stellen om bij akte nadere stukken, waaronder betalingsbewijzen, in het geding te brengen waaruit het persoonlijk gebruik van de gepachte gronden kan worden opgemaakt alsmede gegevens over het suikerquotum. Desgewenst mag [verpachter] bij antwoordakte op de inhoud van die akte reageren. Verder houdt het hof iedere beslissing aan.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verwijst de zaak naar de roldatum 27 november 2018 voor akte producties aan de zijde van [pachter] ;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Th.C.M. Willemse, F.J.P. Lock en B.J.H. Hofstee en de deskundige leden ir. W.G. Nijlant en ir. J.H. Jurrius, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 13 november 2018.