Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[appellant sub 1] ,
2.
[appellant sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
appellant in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, staat de ontbinding van een pachtovereenkomst centraal, in het licht van de bedrijfsmatige exploitatie van de gepachte gronden door de pachter. De zaak betreft een hoger beroep van de pachter tegen de beslissing van de rechtbank, waarin de ontbinding van de pachtovereenkomst werd toegewezen. De pachter, die een pluimveebedrijf exploiteert, heeft in de jaren 2012 tot 2014 zijn bedrijfsmatige activiteiten aanzienlijk verminderd door persoonlijke omstandigheden, waaronder huwelijkse problemen en een ongeval. Het hof oordeelt dat het enkele feit dat de pachter zijn onderneming tijdelijk op een laag pitje heeft gehouden, niet automatisch leidt tot de conclusie dat hij tekortschiet in de exploitatie van het gepachte. Het hof benadrukt dat de agrarische onderneming als zodanig blijft bestaan en dat de intentie om in de toekomst weer winst te maken, ook van belang is.
Daarnaast wordt de rol van de onteigening van de gepachte gronden besproken, waarbij het hof vaststelt dat de pachtovereenkomst van rechtswege is geëindigd door de onteigening. De pachter wordt in de gelegenheid gesteld om bewijsstukken over te leggen die zijn exploitatie van de gepachte gronden ondersteunen, evenals gegevens over de verkoop van het suikerquotum. Het hof houdt iedere beslissing aan en verwijst de zaak naar een volgende roldatum voor het indienen van producties door de pachter.