ECLI:NL:RBGEL:2022:1861

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3518 en 20_3519
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de zelfstandigenaftrek en vergrijpboete in het kader van navorderingsaanslagen inkomstenbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 12 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een verpleegkundig specialist en verkoper van zonnepanelen, en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiser had navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd gekregen voor de jaren 2014 en 2015, waarbij hij een beroep deed op de zelfstandigenaftrek. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij meer dan 1.225 uren had besteed aan zijn werkzaamheden, wat een vereiste is voor de zelfstandigenaftrek. De rechtbank matigde de opgelegde vergrijpboete vanwege de lange duur van de procedure. De beroepen van eiser werden gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar werden vernietigd, en de boete werd verlaagd tot € 1.200. Eiser werd ook in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummers: AWB 20/3518 en AWB 20/3519

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van

in de zaken tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Zwolle, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser over de jaren 2014 en 2015 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 81.542 (2014) en € 90.378 (2015). Daarnaast heeft verweerder bij beschikking een boete van € 3.300 (2014) opgelegd en bij beschikking belastingrente in rekening gebracht van € 1.653 (2014) en € 1.222 (2015):
Eiser heeft tegen deze navorderingsaanslagen en beschikkingen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar van eiser tegen de navorderingsaanslagen niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat is ingediend.
Daarnaast heeft verweerder het bezwaarschrift opgevat als verzoeken om ambtshalve vermindering van de navorderingsaanslagen IB/PVV 2014 en 2015. Verweerder heeft beschikkingen genomen op die verzoeken (de 9:6-beschikkingen) en die deels toegewezen. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is verminderd tot € 80.374 (2014) en tot € 88.656 (2015), waarbij de boete en de belastingrente dienovereenkomstig zijn verminderd tot een boete van € 3.178 en belastingrente van € 1.592 (2014) en € 1.168 (2015).
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de 9:6 beschikkingen. Verweerder heeft de bezwaren ongegrond verklaard (de uitspraken op bezwaar).
Eiser heeft tijdig beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar.
Eiser heeft nadere stukken ingediend die aan verweerder zijn verstrekt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 september 2021. Eiser is verschenen. Namens verweerder zijn verschenen [naam 1] en [naam 2] . Eiser heeft een pleitnota voorgedragen. Een exemplaar daarvan is aan verweerder verstrekt.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en eiser in de gelegenheid gesteld een nadere onderbouwing van het urenoverzicht voor 2014 en 2015 in het geding te brengen. Ook is verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen drie weken na ontvangst van de door eiser ingebrachte stukken daarop te reageren. Partijen hebben beiden van de gelegenheid gebruik gemaakt.
Met toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat een tweede onderzoek ter zitting achterwege blijft (artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)).

Overwegingen

Feiten
1. Eiser was in de jaren 2014 en 2015 in loondienst werkzaam bij [werkgever] als ambulanceverpleegkundige.
2. Daarnaast heeft eiser in de jaren 2014 en 2015 werkzaamheden verricht als verpleegkundig specialist (VS) voor [stichting] . Die werkzaamheden hebben plaatsgevonden op basis van overeenkomsten van opdracht. In de overeenkomsten van opdracht is onder meer opgenomen dat eiser nader bepaalde patiëntengroepen zelfstandig behandelt, bij vragen of twijfel de dienstdoende consultarts consulteert en de werkzaamheden persoonlijk verricht. Verder staat in de overeenkomst vermeld dat het honorarium voor de werkzaamheden € 55 per uur bedraagt en de verschuldigde belastingen en premies sociale verzekeringen voor rekening van eiser komen. Eiser dient verder over een Verklaring arbeidsrelatie (VAR) te beschikken en een beroepsaansprakelijkheidsverzekering af te sluiten.
3. Eiser was in 2014 en 2015 verder nog verkoper en monteur van zonnepanelen.
4. Eiser heeft voor de jaren 2012, 2013 en 2014 aanvraagformulieren VAR ingediend. In 2014 heeft eiser zijn werkzaamheden omschreven als “verpleegkundig specialist acute zorg”. Verweerder heeft voor de jaren 2102, 2013 en 2014 een VAR-wuo (winst uit onderneming) aan eiser afgegeven en, op basis van beleid van de Staatssecretaris van Financiën, geldt de VAR-wuo 2014 ook voor het jaar 2015.
5. Eiser heeft de inkomsten uit de onder 1 en 2 genoemde werkzaamheden in zijn aangiften IB/PVV voor de jaren 2014 en 2015 vermeld als resultaat uit overige werkzaamheden. Vervolgens heeft verweerder de definitieve aanslagen overeenkomstig de ingediende aangiften opgelegd.
6. In 2016 en 2017 heeft een boekenonderzoek plaatsgevonden naar eisers aangiften IB/PVV en omzetbelasting over de jaren 2011 tot en met 2015. Op 20 oktober 2017 is van het boekenonderzoek een rapport uitgebracht. In het rapport staat onder meer het volgende:

“2.4Administratie

(…)
Vanaf 2013 heeft belastingplichtige een administratie gevoerd in Excel. Tijdens het inleidend gesprek is geconstateerd dat er veel fouten in de gehanteerde formules zaten. Tevens is geen splitsing aangebracht in de Excelbestanden waaruit de resultaten van de verschillende activiteiten zijn af te leiden. (…)
Uit bovenstaande blijkt dat de door belastingplichtige gevoerde administratie zo ingericht was dat controle hiervan binnen redelijke termijn niet mogelijk was.
(…)
Belastingplichtige heeft vervolgens de administratie helemaal opnieuw opgezet.
(…)
2.8
Beoordeling bron van inkomen
(…)

Het verrichten van werkzaamheden bij [stichting]

Belastingplichtige verrichtte deze werkzaamheden voor één opdrachtgever op de locatie van de opdrachtgever. Belastingplichtige kon zich niet laten vervangen, maakte niet actief reclame, had niet geïnvesteerd, en verrichtte deze werkzaamheden op door de opdrachtgever bepaalde weekenden.
De bron van inkomen moet worden aangemerkt als loon uit dienstbetrekking. Om praktische redenen wordt de bron van inkomen geduid als resultaat uit overige werkzaamheden.
(…)
6 Boete
6.1
Inkomstenbelasting
Gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2012 tot en met 2014 wordt ingevolge artikel 67e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de paragrafen 25 en 27 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst een vergrijpboete opgelegd van 25%. De grondslag van de boete wordt gevormd door het bedrag van de navorderingsaanslagen; een en ander voor zover dat bedrag als gevolg van grove schuld niet zou zijn geheven. Over [het jaar] 2014 is dat de belasting over een correctie van € 30.768.”
Motivering boete:
(…)
Bij het doen van de aangiften inkomstenbelasting had belastingplichtige redelijkerwijs moeten of kunnen begrijpen dat zijn gedrag – het indienen van aangiften inkomstenbelasting waar geen of zeer gebrekkige administratie aan ten grondslag lag – tot gevolg zou hebben dat de aanslagen tot een te laag bedrag zouden kunnen worden vastgesteld. Door die aangiften inkomstenbelasting in te dienen zoals die zijn ingediend heeft belastingplichtige dermate lichtvaardig gehandeld dat het aan zijn grove schuld is te wijten dat de respectievelijke aanslagen tot een te laag bedrag zijn vastgesteld.

Matiging

De boete wordt gematigd tot 20% omdat voor min of meer hetzelfde feitencomplex ook omzetbelasting wordt nageheven waarbij ook een boete wordt opgelegd.”
7. Naar aanleiding van het boekenonderzoek heeft verweerder de onderhavige navorderingsaanslagen aan eiser opgelegd. De correcties hebben betrekking op het verschil in omzet tussen de oorspronkelijke administratie en de nieuw opgezette administratie. Daarnaast heeft verweerder over het jaar 2014 een vergrijpboete opgelegd.
8. Op 22 januari 2020 hebben controlemedewerkers van de Belastingdienst een bedrijfsbezoek gebracht aan de huisartsenpost van de [stichting] waar eiser werkzaamheden verrichtte. Tijdens het bedrijfsbezoek heeft een gesprek plaatsgevonden met het hoofd van de administratie. Van het bedrijfsbezoek is een verslag gemaakt. In het verslag staat onder meer het volgende:

Arbeidsrelaties van niet-werknemers
[stichting] maakt momenteel
geengebruik van de diensten van zzp’ers. Alle arbeidsrelaties zijn tegenwoordig werknemers. Voorheen maakte [stichting] wel gebruik van zzp’ers. Dit betroffen verpleegkundig specialisten (physician assistants) die medisch-ondersteunende handelingen van een huisarts overnamen. Aan het einde van het jaar 2019 heeft [stichting] de samenwerking, met de laatste voor [stichting] werkzame zzp’er, beëindigd. De verpleegkundig specialisten, inclusief de verpleegkundig specialisten in opleiding, hebben tegenwoordig een dienstverband bij [stichting] .
Afsluiting
(…)
Indien u het niet eens bent met (bepaalde onderdelen van) dit verslag, verzoeken wij u ons daarvan binnen twee weken na dagtekening van deze brief op de hoogte te brengen. Ontvangen wij geen reactie van u dan vertrouwen wij erop dat het verslag een goede weergave is van ons gesprek.”
9. Vanuit de zijde van [stichting] is niet gereageerd op de conceptversie van het verslag van het bedrijfsbezoek.
10. Eiser heeft in de bezwaarprocedure tegen de navorderingsaanslagen het standpunt ingenomen dat het inkomen uit zijn werkzaamheden als VS en die betrekking hebben op de zonnepanelen als winst uit onderneming moet worden aangemerkt.
11. Omdat de bezwaren tegen de navorderingsaanslagen te laat waren ingediend zijn deze niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft het bezwaarschrift vervolgens aangemerkt als verzoeken om ambtshalve vermindering. Hij heeft bij beschikking de verkoop en montage van zonnepanelen als winst uit onderneming aangemerkt en op dat resultaat de MKB-winstvrijstelling toegepast en de verzoeken voor het overige afgewezen.
Geschil
12. In geschil is of de inkomsten die eiser geniet uit zijn werkzaamheden als VS winst uit onderneming vormen, zoals eiser stelt, of loon uit dienstbetrekking dan wel resultaat uit overige werkzaamheden, zoals verweerder stelt. Indien sprake is van winst uit onderneming, is vervolgens in geschil of is voldaan aan het urencriterium waardoor eiser recht heeft op de zelfstandigen- en startersaftrek. Daarnaast is in geschil of de vergrijpboete terecht en tot een niet te hoog bedrag is opgelegd.
Beoordeling van het geschil
Schending hoorplicht
13. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder in de bezwaarfase het hoorrecht van eiser heeft geschonden. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze schending van de hoorplicht op de voet van artikel 6:22 van de Awb voorbij te gaan, omdat niet kan worden gezegd dat belanghebbende niet in zijn belangen is geschaad. Dit betekent dat de beroepen gegrond zijn en dat de uitspraken op bezwaar moeten worden vernietigd.
14. Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de keuze gesteld de zaken terug te wijzen naar verweerder met opdracht eiser alsnog volgens de regels te horen, dan wel zelf in de zaken te voorzien. Ter zitting hebben partijen de rechtbank verzocht vanwege praktische redenen zelf in de zaken te voorzien. De rechtbank volgt partijen daarin, zodat zij toekomt aan een inhoudelijke behandeling van deze zaken.
Zelfstandigenaftrek
15. De rechtbank zal om proceseconomische redenen eerst beoordelen of eiser recht heeft op de zelfstandigenaftrek (inclusief de startersaftrek). [1] De zelfstandigenaftrek geldt voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet [2] .
16. Volgens het urencriterium van artikel 3.6 van de Wet IB 2001 (voor zover hier van belang) moet een ondernemer (i) gedurende het kalenderjaar minimaal 1.225 uren besteden aan werkzaamheden voor een of meer ondernemingen waaruit hij als ondernemer winst geniet, en (ii) van de voor werkzaamheden beschikbare tijd meer dan de helft besteden aan die ondernemingen (grotendeelscriterium).
17. Volgens vaste jurisprudentie geldt als tijd die in beslag wordt genomen door het drijven van een onderneming, alle tijd die wordt besteed aan werkzaamheden die worden verricht met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming [3] . Voorts staat het in beginsel ter beoordeling van de ondernemer of bepaalde werkzaamheden nut hebben voor de onderneming [4] .
18. Eiser heeft de bewijslast dat hij voldoet aan de voorwaarden voor de zelfstandigenaftrek. Hij moet niet alleen aannemelijk maken dat hij ten minste 1.225 uren aan zijn ondernemingen heeft besteed, maar ook dat hij heeft voldaan aan het grotendeelscriterium. Daarbij moet worden gekeken naar – enerzijds – alle werkzaamheden voor een of meer ondernemingen waaruit eiser als ondernemer winst geniet en – anderzijds – werkzaamheden die loon uit dienstbetrekking of resultaat uit overige werkzaamheden opleveren.
19. Voor de beantwoording van de vraag of eiser voldoet aan de voorwaarden voor de zelfstandigenaftrek zal de rechtbank er veronderstellenderwijs van uitgaan dat de werkzaamheden van eiser als VS als een onderneming kunnen worden aangemerkt. Dit betekent dat de rechtbank zal ingaan op (a) de uren die hij voor werkzaamheden van zijn zonnepanelenbedrijf heeft verricht en (b) de uren voor werkzaamheden die hij als VS heeft verricht.
20. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij aan het urencriterium voldoet Excel-sheets overgelegd. Ter zitting heeft de rechtbank met eiser besproken dat de gegevens uit de overgelegde Excel-sheets onvoldoende gedetailleerd waren om eisers stellingen over het urencriterium te kunnen staven. Daarnaast bleken de Excel-sheets, zoals ook ter zitting door eiser erkend, niet volledig. De rechtbank heeft eiser daarop de gelegenheid geboden om zijn stelling omtrent het aantal gemaakte uren in 2014 en 2015 nader te specificeren in een overzicht waarbij de uren worden uitgesplitst naar activiteit, met vermelding van data en voorzien van een toelichting.
21. Eiser heeft vervolgens een nieuwe Excel-sheet (urenoverzicht) overgelegd, waarin hij tot een totaal aantal uren komt van 1.903 voor 2014 en 1.969,5 voor 2015. Hij heeft het urenoverzicht achteraf opgemaakt en deels gebaseerd op schattingen. Eiser heeft daarover ter zitting verklaard dat hij de voorbereidende werkzaamheden voor de installatie van zonnepanelen heeft geschat. Daarnaast heeft hij het aantal uren geschat naar aanleiding van de afspraken die hij in zijn agenda op de telefoon had staan. Om het aantal uren voor de [stichting] te verantwoorden heeft eiser aansluiting gezocht bij een portaal van [stichting] . Het urenoverzicht heeft de navolgende opbouw:
Datum
Naam
Reisbestemming + voorbereiding
Uren
Netto aanwezigheid
Totaal
Opdracht Ja/Nee
22. Eiser heeft in het overzicht verschillende blokken opgenomen, waarin weliswaar de omschrijving van de werkzaamheden is opgenomen maar niet duidelijk staat vermeld of deze uren betrekking hebben op de werkzaamheden voor de zonnepanelen, dan wel als VS. De rechtbank heeft daarom aan de hand van het overzicht getracht zelf deze onderverdeling te maken aan de hand van de omschrijvingen. Dit leidt voor 2014 tot de navolgende verdeling van 1.195 uren voor de werkzaamheden die betrekking hebben op de zonnepanelen en 708 uren voor de werkzaamheden als VS (scholing/opleiding en diensten bij [stichting] ). Voor 2015 gaat het om 1.177,5 uren voor de werkzaamheden die betrekking hebben op de zonnepanelen en 792 uren voor de werkzaamheden als VS.
23. Eiser heeft in zijn urenoverzicht een splitsing gemaakt naar “uren”, “netto aanwezigheid” en “totaal”. De rechtbank begrijpt dat eiser met “uren” voorbereidings- en reistijd bedoelt en met “netto aanwezigheid” de uren die de werkzaamheden zelf betreffen.
24. Verweerder heeft het totaal aantal uren en een aantal specifieke posten gemotiveerd betwist. De rechtbank heeft geconstateerd dat verweerder, ondanks dat hij contact met de griffie van de rechtbank heeft opgenomen ter controle van de ontvangen stukken, niet over alle pagina’s van het urenoverzicht beschikt. De rechtbank ziet hierin evenwel geen aanleiding het onderzoek te heropenen, gelet op hetgeen hierna wordt overwogen.
25. De rechtbank is van oordeel dat eiser voor zowel 2014 als 2015 niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij meer dan 1.225 uren heeft besteed aan de verkoop en montage van zonnepanelen tezamen met zijn werk als VS. De rechtbank ziet dat eiser zich heeft ingespannen om het aantal uren zo goed mogelijk te specificeren, maar dat neemt niet weg dat het aantal bestede uren zowel voor het zonnepanelenbedrijf als de werkzaamheden als VS voor een groot deel achteraf zijn geschat en onvoldoende zijn onderbouwd met concrete bewijsstukken. Daarnaast heeft de rechtbank geconstateerd dat er gebreken zitten in het urenoverzicht en dat de omschrijvingen veelal zo algemeen zijn geformuleerd dat niet duidelijk is of deze zien op zakelijke activiteiten. Het betreft onder meer de posten 50 weken 2 x tanken, EBay materiaal, Materiaal, Toiletpapier, LIDL maaltijd, Online winkelen, 123 inkt, KPN, RDW, HEMA AH Emmeloord, Valk Hotel Emmeloord. Voor wat betreft de LIDL maaltijden wijst de rechtbank erop dat deze zijn verantwoord op dagen waarvoor in het overzicht geen werkzaamheden voor de zonnepanelen of als VS zijn opgevoerd. Het is dan ook niet-aannemelijk dat deze kosten zijn verricht met het oog op de zakelijke werkzaamheden. Ook andere uren, waaronder 200 uren voor telefoon/apps/sms/ICT en in totaal 125 uren voor vakliteratuur lezen, administratie en mail lezen zijn niet onderbouwd. De rechtbank acht niet aannemelijk dat eiser zoveel uren aan deze activiteiten heeft besteed. Verder heeft eiser een uitdraai van de digitale agenda’s uit 2014 en 2015 overgelegd om de gemaakte uren te onderbouwen, maar zoals eiser erkent, zijn niet alle werkzaamheden uit het urenoverzicht in de agenda vermeld en staan daarin evenmin het aantal bestede uren vermeld. Ook heeft eiser geen toelichting gegeven waarom de voorbereidende werkzaamheden voor de offertes variëren van 0 tot 6 uren per offerte, terwijl ook niet valt af te leiden of uit de betreffende offerte een opdracht is gevolgd of niet. Zonder deze toelichting acht de rechtbank de verantwoorde uren ten aanzien van de offertes niet aannemelijk. Voor wat betreft de reistijd naar [stichting] (3 uur) merkt de rechtbank op dat deze niet aansluit bij de reistijd die Google Maps (ongeveer 2 x 1 uur en 15 minuten) hierover geeft. Gelet op al deze onvolkomenheden in het urenoverzicht en de overgelegde stukken, is de rechtbank van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in 2014 en in 2015 tenminste 1.225 uren heeft besteed aan de verkoop en montage van zonnepanelen tezamen met zijn werk als VS. Dit betekent dat eiser reeds hierom geen recht heeft op de zelfstandigen- dan wel startersaftrek.
26. Gelet op het voorgaande kan in het midden blijven of de inkomsten uit de werkzaamheden die eiser als VS heeft verricht als winst uit onderneming moeten worden aangemerkt, omdat eiser zowel bij een bevestigende als een ontkennende beantwoording daarvan geen recht heeft op de zelfstandigenaftrek en de navorderingsaanslagen in stand blijven. Het beroep op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel behoeven om dezelfde reden geen bespreking.
27. Eiser stelt dat de procedure door toedoen van verweerder zo lang heeft geduurd. Hij voert aan dat hij tijdig bezwaar heeft gemaakt en pas op 23 januari 2020 een reactie op het bezwaarschrift ontving. Voor zover eiser bedoelt dat de belastingrente tot een te hoog bedrag is berekend, faalt dit betoog. De belastingrente is berekend over het tijdvak dat (a) is aangevangen 6 maanden te rekenen vanaf het einde van het tijdvak waarover is nagevorderd (respectievelijk 2014 en 2015) en (b) is geëindigd op de dag voordat zes weken na de dagtekening van de navorderingsaanslagen waren verstreken. [5] Gesteld nog gebleken is dat de belastingrente voor de onderhavige jaren tot een te hoog bedrag is berekend.
28. Voor zover eiser bedoelt dat hij vanwege de lange duur recht heeft op een vergoeding voor immateriële schade, faalt dit betoog eveneens. Eiser heeft weliswaar terecht naar voren gebracht dat de bezwaarprocedure tegen de navorderingsaanslagen lang heeft geduurd, maar onderhavige procedure betreft de procedure tegen de beslissing ambtshalve vermindering van de navorderingsaanslagen, die is aangevangen op het moment dat eiser hiertegen bezwaarschriften heeft ingediend, op 11 februari 2020. Verweerder heeft vervolgens op 2 juni 2020 een uitspraak op bezwaar gedaan, zodat naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van een lange duur van de bezwaarperiode.

Vergrijpboete

29. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2014 op grond van artikel 67e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen juncto paragraaf 25 en 27 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB) een vergrijpboete van 25% opgelegd. Hij heeft deze in verband met samenloop met de boete in de omzetbelasting verminderd tot 20%.
30. Ingevolge paragraaf 25 van het BBBB, onderdeel 2, legt de inspecteur een vergrijpboete op van 25 procent ingeval van grove schuld. Van grove schuld is sprake indien de handelwijze van de belastingplichtige moet worden gekwalificeerd als een in laakbaarheid aan opzet grenzende onachtzaamheid en omvat mede grove onachtzaamheid. Bij grove schuld had de belastingplichtige redelijkerwijs moeten of kunnen begrijpen dat zijn gedrag tot gevolg kon hebben dat te weinig belasting zou worden betaald.
31. De boete is naar het oordeel van de rechtbank terecht opgelegd. Daarbij is van belang dat eiser heeft erkend dat hij een gebrekkige administratie in Excel heeft gevoerd, waarbij er fouten in de achterliggende formules zaten. Door deze wijze van administreren heeft eiser zodanig onzorgvuldig en daarmee onachtzaam gehandeld dat sprake van grove schuld. De rechtbank acht een boete van € 1.500 in dit geval passend en geboden. Van strafverlagende omstandigheden is niet gebleken. Ook zijn verder geen redenen voor matiging aangevoerd of gebleken.
32. De rechtbank ziet ambtshalve aanleiding de boete verder te matigen vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De boete is namelijk aangekondigd op 20 oktober 2017 in de begeleidende brief bij het controlerapport. De overschrijding van de redelijke termijn van twee jaar voor het doen van een uitspraak door de rechtbank, is dus overschreden met 2 jaar en 6 maanden. De rechtbank zal de boete daarom verminderen met 20% tot € 1.200 (80% x € 1.500).
33. Uit het voorgaande volgt dat de beroepen gegrond worden verklaard.
34. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiser in verband de behandeling van de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. Verweerder heeft ter zitting ingestemd met de door eiser verzochte reis- en verletkosten van € 35 (reiskosten) + € 584 (verletkosten) = € 619.
35. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar;
  • beslist dat de rechtsgevolgen van de vernietigde uitspraken op bezwaar in stand blijven, behoudens voor de boete over 2014;
  • vermindert de boete tot een bedrag van € 1.200;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 619;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Linssen, voorzitter, mr. B.J. Zippelius en
mr. W.W. Monteiro, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.C.H. Graves, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

1.Artikel 3.76 van de Wet IB 2001.
2.Artikel 3.76, eerste lid, van de Wet IB 2001.
3.Hoge Raad 14 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF5827.
4.Hoge Raad 30 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA1832.
5.Artikel 37fc van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in combinatie met artikel 9 van de Invorderingswet 1990.