“(…)
Verklaren het volgende:
1. [persoon B] en [persoon C] zien de activiteiten van [naam B.V. 1] , [B.V. 3]
en [naam B.V. 2] als één geheel, één concern en mede
als één voor hen gezamenlijk en gemeenschappelijk belang als aandeelhouder.
2. [persoon C] is in 2000/2001 gestopt het uitoefenen van bestuurstaken binnen de genoemde
vennootschappen en heeft het bestuur vanaf dat moment geheel overgelaten aan [persoon B] ,
gezien hun gemeenschappelijk en gelijke belang in de vennootschappen.
3. Uitgangspunt van de afspraak tussen [persoon B] en [persoon C] was en is dat [persoon B] als enig
en volledig bevoegd bestuurder naar goeddunken en in belang van het totaal van de
genoemde drie vennootschappen mede namens [persoon C] handelt en dientengevolge
uiteindelijk in belang van beide aandeelhouders.
4. De reden voor [persoon C] was en is vrij simpel, namelijk dat hij voldoende vertrouwen heeft, dat [persoon B] de vennootschappen op de juiste wijze bestuurt en mede vanwege het
gemeenschappelijke en gezamenlijke belang. Met andere woorden, men heeft altijd
gehandeld vanuit de gedachte: Wat goed is voor [persoon B] is goed voor [persoon C] en vice
versa.
5. In de praktijk bespreekt [persoon B] de complexere en financieel meer omvattende
beslissingen overigens veelal met [persoon C] .
6. Dat gezien voorgaande handelswijze [persoon B] en [persoon C] ten aanzien van de drie
vennootschappen als eenheid samenwerken, en dat dit niet beter tot uitdrukking kan
komen dan door de omstandigheid dat [persoon B] feitelijk bij elk besluit dat wordt genomen,
mede namens [persoon C] handelt, omdat die bij voorbaat al heeft ingestemd met het
handelen door [persoon B] .
7. Vanwege de blokkeringsregeling in de statuten van de vennootschappen waren [persoon B]
en [persoon C] ook ten aanzien van hun aandelenbezit feitelijk aan elkaar ge- en verbonden.
8. Gezien het onderlinge vertrouwen tussen [persoon B] en [persoon C] hebben partijen nooit de
noodzaak gezien om voorgaande schriftelijk vast te leggen.
(…)”