ECLI:NL:RBGEL:2022:1565

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
C/05/387159 / HZ ZA 21-148
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake vorderingen uit hoofde van notariële en onderhandse geldleningsovereenkomsten

In deze zaak vorderen de eisers, [eisers in conventie/verweerders in reconventie], betaling van bedragen uit hoofde van een notariële geldleningsovereenkomst, een onderhandse geldleningsovereenkomst en contant geleende bedragen van de gedaagde, [gedaagde in conventie/eiser in reconventie]. De rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, heeft op 30 maart 2022 een tussenvonnis gewezen waarin de gedaagde is opgedragen te bewijzen dat de handtekening onder de onderhandse geldleningsovereenkomst afkomstig is van hem. De eisers hebben gesteld dat de gedaagde een bedrag van € 50.000,00 verschuldigd is uit hoofde van de notariële geldleningsovereenkomst, en daarnaast bedragen van € 25.033,95 en € 28.859,50 uit hoofde van de onderhandse geldleningsovereenkomst en contante leningen. De gedaagde heeft de vorderingen betwist en aangevoerd dat de vorderingen zijn verjaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vordering uit hoofde van de notariële geldleningsovereenkomst niet is verjaard, omdat de eisers de verjaring hebben gestuit met een schriftelijke aanmaning. De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de gedaagde niet voldoende heeft onderbouwd dat hij de onderhandse geldleningsovereenkomst niet heeft ondertekend. De rechtbank heeft de eisers in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren van de handtekening op de onderhandse akte. De zaak is aangehouden voor verdere bewijslevering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/387159 / HZ ZA 21-148
Vonnis van 30 maart 2022
in de zaak van

1.[eiser in conventie/verweerder in reconventie sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eisers in conventie/verweerster in reconventie sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. T.J. Wittendorp te Maastricht-Airport,
tegen
[gedaagde in conventie/eiser in reconventie],
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. S.K. Tuithof te Haarlem.
Partijen zullen hierna [eisers in conventie/verweerders in reconventie] en [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling op 17 februari 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde in conventie/eiser in reconventie] en de dochter van [eisers in conventie/verweerders in reconventie] , mevrouw [naam dochter] (hierna: [naam dochter] ), hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Zij hebben hun samenleving geregeld in een samenlevingsovereenkomst (productie 6 van [eisers in conventie/verweerders in reconventie] ), waarin onder meer is opgenomen:
“(…)
Artikel 9.
Indien de overeenkomst anders dan door overlijden wordt ontbonden, zijn partijen verplicht eraan mee te werken, dat aan iedere partij worden toebedeeld de goederen die zij heeft aangebracht.
Het overig gemeenschappelijk vermogen zal zo spoedig mogelijk door partijen bij helfte worden verdeeld.
(…)”
2.2.
Op 28 maart 2006 is tussen [eisers in conventie/verweerders in reconventie] , en [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] en [naam dochter] een notariële akte van geldlening (hierna: de notariële geldleningsovereenkomst) tot stand gekomen (productie 1 van [eisers in conventie/verweerders in reconventie] ). In deze akte is onder meer opgenomen:
“(…)
Vaststelling leenschuld
De comparanten sub 2. verklaarden met ingang van tien januari tweeduizend zes wegens ter leen ontvangen gelden hoofdelijk schuldig te zijn aan de comparanten sub 1., die verklaarden op tien januari tweeduizend zes ter leen te hebben verstrekt aan de comparanten sub 2. een bedrag, groot eenhonderdduizend euro (€ 100.000,00), welk bedrag is aangewend voor de financiering van de aankoop door de comparant sub 2.a. van het registergoed plaatselijk bekend [adres 1] .
(…)
3. Aflossing
De leensom is te allen tijde geheel of gedeeltelijk boetevrij aflosbaar, mits in ronde sommen van eenhonderd euro (€ 100,00) en moet in zijn geheel zijn afgelost op eenendertig december tweeduizend zesendertig of eerder, voor het eerst op een januari tweeduizend zestien, indien partijen alsdan niet tot overeenstemming komen over een nieuwe rente en een nieuwe rentevastperiode.
4. Opeisbaarheid
De leensom, alsmede de daarover verschuldigde rente, zal terstond opeisbaar zijn zonder dat nog enig bevel, enige ingebrekestelling of soortgelijke akte nodig zal zijn:
bij niet nakoming door de schuldenaar van enige verplichting uit deze overeenkomst van geldlening, indien niet binnen acht dagen na ingebrekestelling de betrokken verplichting alsnog is nagekomen;
(…)
Indien genoemd registergoed aan de [adres 1] wordt vervreemd (verkocht) aan een derde;
Indien de schuldenaars hun samenlevingsrelatie verbreken;
(…)”
2.3.
Op 14 oktober 2013 is een gedeelte van de grond aan de [adres 1] , verkocht. Het overgebleven gedeelte van de grond (hierna: [naam] ) is in bezit gebleven van [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] (productie 22b van [eisers in conventie/verweerders in reconventie] ).
2.4.
Bij akte van kwijtschelding, ondertekend op 1 oktober 2014, heeft [eisers in conventie/verweerders in reconventie] verklaard een bedrag van € 50.000,00 aan [naam dochter] kwijt te schelden (productie 3 van [eisers in conventie/verweerders in reconventie] ).
2.5.
Op 4 januari 2016 is de samenleving tussen [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] en [naam dochter] beëindigd.
2.6.
Bij e-mailbericht van 15 februari 2016 (productie 7 van [eisers in conventie/verweerders in reconventie] ) heeft [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] aan [naam dochter] onder meer het volgende bericht:
“(…)
De afgelopen jaren hebben we samen onder een continue druk moeten leven. De druk van de financiële problemen heb ik mezelf hel erg aangetrokken en ik voel mezelf hier verantwoordelijk voor.
(…)
Mijn inkomen is inmiddels ver gedaald en ik weet echt niet hoe ik de schulden die wij hebben gemaakt moet gaan betalen. Laat staan het terugbetalen van het geleende geld uit mijn bedrijf.
(…)
Omdat ik geen zin heb om een hele strijd te voeren stel ik het volgende voor:
(…)
3, Jij betaald de helft van de hypotheek van het stuk grond wat we hebben. Dit komt neer op € 86,- per maand. Verkoop is ook een optie.
4, We een oplossing vinden voor de overige schulden,
(…)”
2.7.
Bij e-mailbericht van 21 februari 2016 (productie 8 van [eisers in conventie/verweerders in reconventie] ) heeft [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] onder meer het volgende aan [naam dochter] geschreven:
“(…)
Graag zou ik de volgende punten bespreken:
(…)
-
Afwikkeling lopende schulden.
(…)”
2.8.
Bij e-mailbericht van 30 januari 2017 (productie 10 van [eisers in conventie/verweerders in reconventie] ) heeft [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] aan [naam dochter] een overzicht van zijn maandelijkse lasten gestuurd. In dit overzicht is onder meer opgenomen:
“(…)
ITEM Betaalwijze BEDRAG
(…)
aflossing BB Periodieke overboek € 200,00
(…)”
2.9.
Bij e-mailbericht van 26 september 2018 (productie 11 van [eisers in conventie/verweerders in reconventie] ) heeft [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] aan [naam dochter] onder meer het volgende bericht:
“(…)
Financiën:
(…)
Tevens zal ik elke maand geld blijven overmaken naar je ouders.
(…)”
2.10.
Bij e-mailbericht van 29 november 2018 (productie 23 van [eisers in conventie/verweerders in reconventie] ) heeft [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] aan [naam dochter] onder meer het volgende geschreven:
“(…)
Uiteraard ben ik dan ook financieel niet meer aansprakelijk per 01-12-2018 voor de lasten aan [naam] . Ik ga ervan uit dat jij deze op je neemt.
(…)”
2.11.
Bij e-mailbericht van 23 maart 2020 (productie 12 van [eisers in conventie/verweerders in reconventie] ) heeft [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] aan [naam dochter] onder meer het volgende geschreven:
“(…)
Het enigste waar ik in jou ogen goed voor ben is de maximale alimentatie. Aflossing voor je ouders en de betaling van de nog lopende hypotheek.
(…)”
2.12.
Bij brief van 16 april 2020 (productie 13 van [eisers in conventie/verweerders in reconventie] ) heeft [eisers in conventie/verweerders in reconventie] aan [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] onder meer het volgende geschreven:
“(…)
Aangezien je reeds geruime tijd vanaf d.d. 16-09-2016 per maand € 200.= ( dit is € 2400.= per jaar) aan ons overmaakt (…)
Wij vinden dit een veel te lange periode om deze schuld open te laten staan, en willen je bij deze een voorstel doen (…)
Ons voorstel is het stuk grond; [adres stuk grond] = 335m2 aan ons over te dragen zonder restschuld.
Hiermee voldoe je dan aan de akte van geldlening, betreffende jou deel van € 50.000.= opgesteld op 28 maart 2006
(…)”
2.13.
Bij e-mailbericht van 30 april 2020 (productie 14 van [eisers in conventie/verweerders in reconventie] ) heeft [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] op de voorgaande brief gereageerd. Hij bericht hierin onder meer:
“(…)
Uit de brief maak ik op dat jullie het bedrag uit de overeenkomst van geldlening van 28 maart 2006 op mij willen verhalen. (…)
Nu jullie de vordering op 16 april 2020 voor het eerst bij opeisen danwel nakoming vorderen is de vordering verjaard. (…)
Het bedrag van EUR 200,-- per maand dat ik aan jullie betaald, had al niet meer betaald moeten worden. Dit is immers in verband met de naheffing op de van jullie gehuurde woning. Ik ben daar niet scherp op geweest. Graag ontvang ik de betaalde bedragen van in totaal € 8600,- binnen 14 dagen terug, tenzij jullie mij kunnen aantonen dat daar nog wel een grondslag voor bestond uit hoofde van de naheffing.
(…)”
2.14.
Bij verzoekschrift van 24 september 2020 heeft [eisers in conventie/verweerders in reconventie] de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, kort gezegd, verzocht zijn vordering te begroten op € 135.061,48 en hem verlof te verlenen tot het leggen van conservatoir derdenbeslag. De voorzieningenrechter heeft het gevraagde verlof op
25 september 2020 verleend (productie 1 van [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] ).
2.15.
In een schriftelijke getuigenverklaring van 27 oktober 2020 (productie 9 van [eisers in conventie/verweerders in reconventie] ) heeft [naam dochter] onder meer het volgende verklaard:
“(…)
Hierna hebben wij dit meermaals besproken in 2016 en heeft de heer [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] altijd gezegd dat de schulden aan mijn ouders [eisers in conventie/verweerders in reconventie] als eerste terug betaald moeten worden.
(…)
September 2016: De heer [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] heeft mij mondeling aan gegeven dat hij is begonnen met het maandelijks aflossen van de schulden aan mijn ouders de [eisers in conventie/verweerders in reconventie] .
30-01-2017: e-mail met bijlage vaste lasten van de heer [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] (…) De genoemde vaste lasten aflossing BB periodiek 2009-Euro staat voor aflossing [eisers in conventie/verweerders in reconventie] .
(…)”
2.16.
Bij brief van 13 november 2020 (productie 15 van [eisers in conventie/verweerders in reconventie] ) heeft de raadsman van [eisers in conventie/verweerders in reconventie] aan [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] onder meer het volgende bericht:
“(…)
Cliënten hebben mij geïnformeerd over een op 28 maart 2006 gepasseerde notariële akte, uit hoofde waarvan u hoofdelijk een bedrag ad € 100.000,- verschuldigd bent. Voorts hebben cliënten mij een onderhandse geldleningsovereenkomst ter hand gesteld, op basis waarvan u € 34.134,- heeft geleend van cliënten. Tot slot hebben cliënten mij medegedeeld dat u een groot aantal keer contant geld heeft geleend van cliënten of althans dat cliënten voor u een betaling aan een derde hebben verricht, het gaat hierbij om een totaalbedrag van € 28.859,50.
(…)
Ik verzoek, en voor zover nodig sommeer ik u, ombinnen 14 dagen na dagtekening van dit schrijvenover te gaan tot betaling van het resterende bedrag (…)
(…)
Cliënten zijn tot de ontdekking gekomen dat u een grondstuk gelegen te [adres 1] te koop aanbiedt
(…)”
2.17.
Hierop is bij brief van 27 november 2020 (productie 17 van [eisers in conventie/verweerders in reconventie] ) door de raadsman van [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] gereageerd. Hij schrijft hierin onder meer:
“(…)
De onderhandse overeenkomst van geldlening kent cliënt niet. Het komt hem dan ook voor dat uw cliënten daar abuis in zijn. Evenzo geldt voor de stelling dat uw cliënten contante bedragen aan mijn cliënt zouden hebben geleend, dan wel aan een derde zouden hebben betaald. Hiervan is nimmer sprake geweest.
(…)”
2.18.
Bij verzoekschrift van 22 april 2021 heeft [eisers in conventie/verweerders in reconventie] de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, kort gezegd, verzocht zijn vordering te begroten op
€ 135.061,48 en hem verlof te verlenen tot het leggen van conservatoir derdenbeslag onder de besloten vennootschap Bunq B.V. en onder de Coöperatieve Rabobank U.A. De voorzieningenrechter heeft het gevraagde verlof op 23 april 2021 verleend (productie 1 van het overzicht beslagstukken van [eisers in conventie/verweerders in reconventie] )
2.19.
Bij verzoekschrift van 29 april 2021 heeft [eisers in conventie/verweerders in reconventie] de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, kort gezegd, verzocht zijn vordering te begroten op € 135.061,48 en hem verlof te verlenen tot het leggen van conservatoir beslag op alle door [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] gehouden aandelen in de besloten vennootschap R.K. Holding B.V. en op alle door [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] gehouden aandelen in de besloten vennootschap Prikkel Beheer B.V. De voorzieningenrechter heeft het gevraagde verlof op 4 mei 2021 verleend (productie 6 van het overzicht beslagstukken van [eisers in conventie/verweerders in reconventie] ).
2.20.
In een schriftelijke getuigenverklaring van 7 februari 2022 (productie 30 van [eisers in conventie/verweerders in reconventie] ) heeft [naam dochter] onder meer het volgende verklaard:
“(…)
Vanaf 2007 tot eind 2013 hebben mijn ouders dhr [eiser in conventie/verweerder in reconventie sub 1] en mevrouw [eisers in conventie/verweerster in reconventie sub 2] mijn Ex-partner dhr. [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] en mijzelf [naam dochter] maandelijks enveloppen met contant geld geleend om onze vaste lasten te kunnen betalen.
Dit ging in de jaren 2007 – 2013 om bedragen gemiddeld tussen de 1000-2500 per maand. Deze waren noodzakelijk om de vaste lasten van het huis aan de [adres 1] te betalen ( hypotheek, gas, water,licht, gemeentelijke lasten, huishoudgeld ect.), nu wij nauwelijks inkomsten hadden. (…) De gelden heb ik aldus aangewend om contanten betalingen te kunnen verrichten bij de bank, gemeente en nutsbedrijven ten behoeve van het gemeenschappelijke huishouden.
(…)”

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eisers in conventie/verweerders in reconventie] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 50.000,00 uit hoofde van de notariële geldleningsovereenkomst d.d. 28 maart 2006, zulks te vermeerderen met de contractuele dan wel de wettelijke rente sedert de dag van verschuldigdheid, zijnde
30 april 2020, althans 13 november 2020, althans de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening,
  • [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 25.033,95 uit hoofde van de onderhandse geldleningsovereenkomst, zulks te vermeerderen met de contractuele dan wel de wettelijke rente sedert de dag van verschuldigdheid, zijnde 30 april 2020, althans 13 november 2020, althans de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening,
  • [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 28.859,50 uit hoofde van de contant geleende bedragen, zulks te vermeerderen met de contractuele dan wel de wettelijke rente sedert de dag van verschuldigdheid, zijnde 30 april 2020, althans
13 november 2020, althans de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening,
- [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] zal veroordelen in de buitengerechtelijke kosten van [eisers in conventie/verweerders in reconventie] ad
€ 1.813,93, althans voor een bedrag door de rechtbank in goede justitie te bepalen en zulks met verstande dat over deze som de wettelijke rente verschuldigd zal zijn vanaf de veertiende dag na een in deze te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening, althans over een termijn door de rechtbank in goede justitie te bepalen,
- [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] zal veroordelen in de kosten van dit geding en zulks te vermeerderen met de nakosten ad € 157,00 zonder betekening, dan wel € 239,00 in het geval van betekening, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis. Mocht betaling hiervan niet uiterlijk binnen veertien dagen na het in dezen te wijzen vonnis plaatsvinden, dienen voornoemde (na)kosten te worden vermeerderd met de wettelijke rente sedert deze termijn tot en met de dag der algehele voldoening.
3.2.
[eisers in conventie/verweerders in reconventie] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] de door hem geleende bedragen uit hoofde van de notariële geldleningsovereenkomst, de onderhandse geldleningsovereenkomst en de contant geleende bedragen dient terug te betalen aan [eisers in conventie/verweerders in reconventie]
3.3.
[gedaagde in conventie/eiser in reconventie] voert verweer. Hij stelt dat de vordering uit hoofde van de notariële geldleningsovereenkomst is verjaard, dat hij niet bekend is met de onderhandse geldleningsovereenkomst en deze ook niet heeft ondertekend, en hij betwist dat hij contante bedragen van [eisers in conventie/verweerders in reconventie] heeft ontvangen en dat contante bedragen aan hem zijn geleend. [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [eisers in conventie/verweerders in reconventie] in zijn vorderingen, althans tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling – uitvoerbaar bij voorraad – van [eisers in conventie/verweerders in reconventie] in de kosten van dit geding, de nakosten daaronder begrepen. [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] verzoekt de rechtbank bij een eventuele proceskostenveroordeling in het nadeel van [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] deze kosten te compenseren naar aanleiding van het misbruik van procesrecht aan de zijde van [eisers in conventie/verweerders in reconventie]
3.4.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde in conventie/eiser in reconventie] vordert dat de rechtbank bij vonnis, waar mogelijk hoofdelijk, uitvoerbaar bij voorraad:
Ⅰ. [eisers in conventie/verweerders in reconventie] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 140,00;
Ⅱ. [eisers in conventie/verweerders in reconventie] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 8.600,00;
Ⅲ. [eisers in conventie/verweerders in reconventie] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 320,00;
Ⅳ. [eisers in conventie/verweerders in reconventie] zal veroordelen tot opheffing van de gelegde conservatoire beslagen;
Ⅴ. [eisers in conventie/verweerders in reconventie] zal veroordelen tot betaling van de kosten van deze procedure, de nakosten daaronder begrepen.
3.6.
[gedaagde in conventie/eiser in reconventie] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat [eisers in conventie/verweerders in reconventie] in 2020 een tweetal beslagen ten laste van [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] heeft gelegd die voor rekening van [eisers in conventie/verweerders in reconventie] dienen te komen nu hij die beslagen bewust heeft laten vervallen. Daarnaast stelt [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] dat hij een bedrag van € 8.600,00 onverschuldigd heeft betaald aan [eisers in conventie/verweerders in reconventie] Voorts bestaat geen rechtsgrond voor de beslagen die in 2021 zijn gelegd, zodat de beslagen moeten worden opgeheven en [eisers in conventie/verweerders in reconventie] de kosten aan [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] dient terug te betalen.
3.7.
[eisers in conventie/verweerders in reconventie] voert ten verwere samengevat aan dat de beslagen uit 2020 terecht zijn gelegd, dat [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] de betalingen van in totaal € 8.600,00 heeft verricht uit hoofde van nakoming van de overeenkomsten, en dat de beslagen uit 2021 ook terecht zijn gelegd zodat geen vordering bestaat voor [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] en hij geen recht en belang heeft bij de vordering strekkende tot opheffing van het beslag. [eisers in conventie/verweerders in reconventie] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] , als zijnde niet ontvankelijk en/of ongegrond en/of onbewezen, met veroordeling – voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – van [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] in de kosten van het geding, waaronder begrepen het (na)salaris en de verschotten van de advocaat van [eisers in conventie/verweerders in reconventie]
3.8.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie en in reconventie
Rechtsmacht en het toepasselijk recht
4.1.
Deze zaak heeft een internationaal karakter nu uit de stukken blijkt dat [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] in Duitsland woonachtig is. Daarom dient de rechtbank te onderzoeken of zij bevoegd is de zaak te behandelen. Op grond van artikel 4 van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: Brussel I bis) is de rechter van de woonplaats van de gedaagde bevoegd. Echter, [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] is in onderhavig geschil verschenen door verweer te voeren bij de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen. Op grond van artikel 26 Brussel I bis is het gerecht van een lidstaat waarvoor de gedaagde verschijnt bevoegd van het geschil kennis te nemen. [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] heeft de rechtsmacht van de Nederlandse rechter ook niet betwist, zodat is voldaan aan de voorwaarden voor de stilzwijgende forumkeuze van artikel 26 Brussel I bis en de Nederlandse rechter absoluut bevoegd is om van onderhavig geschil kennis te nemen.
4.2.
Het toepasselijk recht moet worden vastgesteld aan de hand van het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst van 19 juni 1980, Trb. 1980, 156 (hierna: EVO) en aan de hand van de Verordening (EG) Nr. 953/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (hierna: Rome I). Uit zowel het EVO als Rome I volgt dat een rechtskeuze niet alleen uitdrukkelijk, maar ook stilzwijgend kan worden gemaakt. Gelet op de stellingen en verweren in de processtukken zijn beide partijen uitgegaan van de toepasselijkheid van Nederlands recht. De rechtbank ziet aanleiding dit als een rechtskeuze voor Nederlands recht te kwalificeren, zodat de vorderingen naar Nederlands recht zullen worden beoordeeld.
in conventie
De notariële geldleningsovereenkomst
4.3.
[eisers in conventie/verweerders in reconventie] stelt dat op 4 januari 2016, met het einde van de samenleving tussen [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] en [naam dochter] , een opeisingsgrond is opgekomen terzake van de notariële geldleningsovereenkomst en dat [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] op basis van de gemaakte afspraken een bedrag van
€ 50.000,00 aan hem is verschuldigd.
4.4.
[gedaagde in conventie/eiser in reconventie] stelt dat de vordering uit hoofde van de notariële geldleningsovereenkomst is verjaard, aangezien de vordering op 14 oktober 2013 al opeisbaar was, dan wel op
1 oktober 2014, dan wel vanaf medio 2006.
4.5.
In artikel 3:307 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis uit overeenkomst tot een geven of een doen verjaart door verloop van vijf jaren na aanvang van de dag, volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden. Ingevolge artikel 3:313 BW begint, indien de wet niet anders bepaalt, de termijn van verjaring van een rechtsvordering tot nakoming van een verplichting om te geven of te doen met de aanvang van de dag, volgend op die waarop de onmiddellijke nakoming kan worden gevorderd.
4.6.
Allereerst dient te worden beoordeeld wanneer de vordering uit hoofde van de notariële geldleningsovereenkomst opeisbaar is geworden. Hiervoor is artikel 4 van de overeenkomst van belang. [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] heeft aangevoerd dat sprake is van de opeisingsgrond onder sub c van dit artikel, waarin staat: “
Indien genoemd registergoed aan de [adres 1] wordt vervreemd (verkocht) aan een derde”, nu uit de akte van kwijtschelding blijkt dat de woning is verkocht op 14 oktober 2013. [eisers in conventie/verweerders in reconventie] heeft aangevoerd dat van deze opeisingsgrond geen sprake is, omdat het grondstuk voor de verkoop is gesplitst en in de akte wordt gedoeld op het gehele grondstuk.
4.7.
Tussen partijen staat vast dat niet het gehele stuk grond aan de [adres 1] is verkocht aan een derde, [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] spreekt immers zelf in de pleitnota van een “deelverkoop”. De opeisingsgrond in de akte bestaat pas als “genoemd registergoed” is verkocht, en niet als een gedeelte hiervan is verkocht. De stelling van [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] dat de bedoeling moet zijn geweest dat ook een deelverkoop zou leiden tot opeisbaarheid van de vordering is volstrekt niet onderbouwd, zodat de rechtbank hieraan voorbij gaat. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de deelverkoop uit 2013 niet tot gevolg gehad dat de vordering uit de notariële geldleningsovereenkomst opeisbaar is geworden. Wat [eisers in conventie/verweerders in reconventie] in het gevraagde beslagverlof van september 2020 heeft aangevoerd, doet hier niet aan af.
4.8.
[gedaagde in conventie/eiser in reconventie] heeft ook aangevoerd dat de vordering op 1 oktober 2014 opeisbaar is geworden, omdat [eisers in conventie/verweerders in reconventie] op deze datum een bedrag van € 50.000,00 aan [naam dochter] heeft kwijtgescholden. De rechtbank gaat aan deze stelling voorbij, nu de opeisingsgronden in de akte zijn opgenomen, en voornoemde omstandigheid in deze opsomming niet is genoemd.
4.9.
Voorts heeft [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] aangevoerd dat de vordering vanaf medio 2006 opeisbaar is geworden, omdat [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] nooit een bedrag heeft afgelost op de lening, zodat daags na het niet betalen van een eerste termijn sprake was van een opeisingsgrond. Ook aan deze stelling gaat de rechtbank voorbij. [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] baseert zijn stelling op artikel 4 sub a van de akte, waarin staat: “
bij niet nakoming door de schuldenaar van enige verplichting uit deze overeenkomst van geldlening, indien niet binnen acht dagen na ingebrekestelling de betrokken verplichting alsnog is nagekomen”. [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] heeft niet gesteld, noch is dit in deze procedure gebleken, dat [eisers in conventie/verweerders in reconventie] in dit kader een ingebrekestelling heeft verzonden. De door [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] ingenomen stelling ter zitting dat partijen hebben beoogd dat een ingebrekestelling niet nodig was, is onvoldoende onderbouwd. Dit betekent dat ook van deze opeisingsgrond geen sprake is.
4.10.
[gedaagde in conventie/eiser in reconventie] heeft gewezen op de omstandigheid dat de Duitse rechter heeft geoordeeld dat de vordering is verjaard, maar hij heeft niet onderbouwd wat hiervan de relevantie is dan wel het rechtsgevolg, zodat de rechtbank hieraan voorbij zal gaan.
4.11.
Voor zover [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] ter zitting heeft bedoeld te betogen dat de vordering ook is verjaard omdat sprake is van de opeisingsgrond van artikel 4 sub d van de overeenkomst (het einde van de relatie), is deze stelling naar het oordeel van de rechtbank onjuist. Tussen partijen staat vast dat de samenlevingsrelatie in 2016 is verbroken, zodat de vordering in 2021 verjaard zou zijn. Echter, gelet op artikel 3:317 lid 1 BW wordt de verjaring van een rechtsvordering gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt. Dit betekent dat [eisers in conventie/verweerders in reconventie] met de brief van 13 november 2020 de verjaring heeft gestuit (nog los van het antwoord op de vraag of [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] de vordering heeft erkend). De vordering uit hoofde van de notariële geldleningsovereenkomst is aldus niet verjaard.
4.12.
[gedaagde in conventie/eiser in reconventie] heeft nog aangevoerd dat de maandelijkse betalingen van € 200,00 niet aan de notariële geldleningsovereenkomst zijn toegerekend, wat bevestigt dat die vordering is verjaard. Nu deze stelling onvoldoende is onderbouwd, gaat de rechtbank hieraan voorbij.
4.13.
[eisers in conventie/verweerders in reconventie] heeft gevorderd (onder het eerste gedachtestreepje) [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] te veroordelen tot betaling van € 50.000,00, vermeerderd met de contractuele dan wel de wettelijke rente sedert de dag van verschuldigdheid, zijnde 30 april 2020, althans
13 november 2020, althans de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank constateert dat [eisers in conventie/verweerders in reconventie] afstand heeft gedaan van de overeengekomen rente over het bedrag van € 50.000,00, en dat hij [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] heeft verzocht, dan wel gesommeerd om binnen veertien dagen na 13 november 2020 over te gaan tot betaling van onder meer het verschuldigde bedrag op grond van de notariële geldleningsovereenkomst. Ook heeft hij medegedeeld dat [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] de wettelijke rente is verschuldigd indien betaling niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt. Nu [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] heeft nagelaten de vordering te voldoen, is hij de wettelijke rente over € 50.000,00 verschuldigd vanaf 28 november 2020. Op grond van het voorgaande zal de rechtbank [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] veroordelen het gevorderde bedrag van € 50.000,00 te betalen aan [eisers in conventie/verweerders in reconventie] , vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van 28 november 2020 tot de dag van volledige betaling.
De onderhandse geldleningsovereenkomst
4.14.
[eisers in conventie/verweerders in reconventie] stelt dat hij met [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] een geldleningsovereenkomst is overeengekomen en dat [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] na aflossingen nog een bedrag is verschuldigd van
€ 25.033,95. [eisers in conventie/verweerders in reconventie] beroept zich op de schriftelijke geldleningsovereenkomst van 11 maart 2012, waarin staat dat [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] heeft verklaard dat hij een bedrag van € 34.134,00 ter leen heeft ontvangen van [eisers in conventie/verweerders in reconventie] (productie 4 van [eisers in conventie/verweerders in reconventie] ). Deze schriftelijke geldleningsovereenkomst is de uiteindelijke vastlegging van diverse onderhandse leningen. Volgens [eisers in conventie/verweerders in reconventie] heeft [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] de vordering erkend.
4.15.
[gedaagde in conventie/eiser in reconventie] heeft betwist dat hij deze overeenkomst met [eisers in conventie/verweerders in reconventie] heeft gesloten en hij heeft betwist dat het zijn handtekening is op de akte van 11 maart 2012. Hij heeft aangevoerd dat hij geen bedrag van € 34.134,00 van [eisers in conventie/verweerders in reconventie] heeft ontvangen. Daarnaast heeft hij aangevoerd dat [eisers in conventie/verweerders in reconventie] zelf ook niet weet of sprake is van een geldlening in 2012 of niet, nu hij bij het gevraagde beslagverlof in 2020 een andere akte uit 2009 heeft overgelegd die dezelfde grondslag zou bieden voor deze vordering.
Erkenning van de vordering?
4.16.
[eisers in conventie/verweerders in reconventie] heeft gesteld dat hij met [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] heeft gesproken over de geleende bedragen, inclusief het verschuldigde bedrag uit hoofde van de onderhandse geldleningsovereenkomst, zo begrijpt de rechtbank, waarmee hij de vordering heeft erkend. De rechtbank begrijpt dat [eisers in conventie/verweerders in reconventie] hiermee doelt op zijn stelling dat in de loop van 2016 overleg tussen partijen heeft plaatsgevonden, waarna met [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] mondeling is overeengekomen dat hij met ingang van september 2016 maandelijks een bedrag van
€ 200,00 aan [eisers in conventie/verweerders in reconventie] zou voldoen. [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] heeft dit betwist en hij heeft ter zitting verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat er gesprekken zijn geweest waarin hij afspraken met [eisers in conventie/verweerders in reconventie] heeft gemaakt. [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] heeft voorts aangevoerd dat hij het bedrag van € 200,00 heeft verricht als voorschot op de energielasten van de door [naam dochter] bewoonde woning. Deze laatste stelling van [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] is tegenstrijdig aan productie 25 en productie 26 (waaruit blijkt dat hij van juli 2015 tot en met december 2015, van mei 2016 tot en met september 2016 en op 26 januari 2017 bedragen van € 900,00 naar [eisers in conventie/verweerders in reconventie] heeft overgemaakt met de omschrijving “
vaste lasten [naam]” of soortgelijke omschrijvingen) en aan productie 23 (het e-mailbericht van november 2018 waarin [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] heeft aangegeven per 1 december 2018 niet meer financieel aansprakelijk te zijn voor de lasten van [naam] , terwijl onbetwist is dat hij het bedrag van € 200,00 heeft betaald tot april 2020). Voorts staat vast dat [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] in een overzicht van zijn maandelijkse lasten het bedrag van € 200,00 heeft omschreven als “
aflossing BB”. Toch kan het voorgaande niet tot het oordeel leiden dat de maandelijkse betalingen van € 200,00 door [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] zijn gedaan vanwege de onderhandse geldleningsovereenkomst (ofwel deels in verband daarmee). Uit de producties 7 tot en met 11 bij de dagvaarding blijkt wel dat sprake is van een schuld van [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] (en [naam dochter] ) aan [eisers in conventie/verweerders in reconventie] , maar niet dat deze (deels) bestaat uit een vordering uit hoofde van een onderhandse geldleningsovereenkomst.
De handtekening op de onderhandse akte
4.17.
Op grond van artikel 159 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) levert een onderhandse akte waarvan de ondertekening door een partij, tegen welke zij dwingend bewijs zou leveren, stellig wordt ontkend, geen bewijs op zolang niet bewezen is van wie de ondertekening afkomstig is. De bewijslast van de echtheid van de handtekening rust op degene die zich op het stuk beroept. Nu [eisers in conventie/verweerders in reconventie] zich beroept op de rechtsgevolgen van de onderhandse geldleningsovereenkomst, draagt hij de bewijslast hiervan. [eisers in conventie/verweerders in reconventie] heeft productie 21 bij de conclusie van antwoord in reconventie overgelegd, waarmee volgens hem is bewezen dat het de handtekening van [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] is op de onderhandse geldleningsovereenkomst van 11 maart 2012 (productie 4). De rechtbank is van oordeel dat met het overleggen van deze productie niet zonder meer kan worden vastgesteld dat de handtekening op de onderhandse akte door [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] is gezet. Voorts heeft [eisers in conventie/verweerders in reconventie] nog gewezen op het overzicht uit productie 5 en een tweetal facturen van een garage uit productie 24, maar de rechtbank is niet duidelijk wat uit deze stukken zou moeten blijken. Hieruit volgt in ieder geval niet het bestaan van de onderhandse geldleningsovereenkomst. Nu [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] de echtheid van de handtekening op de onderhandse akte voldoende stellig heeft betwist, staat niet vast dat de overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen. Dat betekent dat [eisers in conventie/verweerders in reconventie] bewijs dient te leveren van zijn stelling dat [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] zich door ondertekening heeft verbonden aan de in de overeenkomst genoemde (betalings-) verplichtingen. De rechtbank zal [eisers in conventie/verweerders in reconventie] daarom in de gelegenheid stellen zich schriftelijk uit te laten over bewijslevering door middel van een onderzoek van een (handschrift)deskundige, dan wel door anderszins te leveren bewijs.
4.18.
Vooruitlopend op de uitkomst van een mogelijk deskundigenonderzoek wordt het volgende overwogen. In het geval de handtekening van [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] afkomstig blijkt te zijn, kan dat tot het oordeel leiden dat hij gebonden is aan de overeenkomst en gehouden is het door [eisers in conventie/verweerders in reconventie] gevorderde bedrag van € 25.033,95 te betalen.
4.19.
In het geval de overeenkomst niet door [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] blijkt te zijn ondertekend, zou geoordeeld kunnen worden dat niet voldoende is komen vast te staan dat partijen de onderhandse geldleningsovereenkomst hebben gesloten, en dat de vordering van [eisers in conventie/verweerders in reconventie] tot betaling van € 25.033,95 zal worden afgewezen.
De contant geleende bedragen
4.20.
[eisers in conventie/verweerders in reconventie] stelt dat hij aan [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] en [naam dochter] diverse malen bedragen contant heeft geleend, met een totaal van € 57.719,00, waarvan de helft voor rekening voor [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] komt op grond van artikel 9 lid 2 van de tussen [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] en [naam dochter] gesloten samenlevingsovereenkomst. [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] heeft de vordering erkend, aldus [eisers in conventie/verweerders in reconventie]
4.21.
[gedaagde in conventie/eiser in reconventie] betwist dat hij contante bedragen van [eisers in conventie/verweerders in reconventie] heeft ontvangen, en hij stelt dat voor zover wel sprake is van een vordering uit hoofde van contant geleende bedragen deze vordering is verjaard.
4.22.
Met betrekking tot het meest verstrekkende verweer van [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] , dat een eventuele vordering tot betaling is verjaard, overweegt de rechtbank als volgt. Zowel [eisers in conventie/verweerders in reconventie] als [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] heeft niet gesteld dat ten aanzien van de (gestelde) leningen een moment voor nakoming is afgesproken. [eisers in conventie/verweerders in reconventie] heeft immers bij dagvaarding slechts gesteld dat de bedragen zijn geleend met het oog op de affectieve relatie tussen [naam dochter] en [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] en daarom “werd geacht” dat de bedragen terstond terugbetaald dienden te worden op het moment dat de relatie werd verbroken, maar niet dat dit tussen partijen is afgesproken. Volgens [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] zijn de verjaringstermijnen gaan lopen op de dagen na het overhandigen van de verscheidene contant uitgeleend bedragen, zo begrijpt de rechtbank. Weliswaar wordt in artikel 6:38 BW bepaald dat terstond nakoming van een verbintenis kan worden gevorderd indien 'geen tijd voor de nakoming is bepaald', maar het hier gebruikte woord 'bepaald' impliceert blijkens de wetsgeschiedenis niet dat een uitdrukkelijk beding nodig is (vgl. Hoge Raad 12 november 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA3369). Het woord ‘bepaald’ verwijst mede naar de aanvullende bronnen voor de vaststelling van de inhoud van een overeenkomst. Zeker bij renteloze geldleningen in familieverband zoals de onderhavige verstrekte bedragen zal niet zonder meer aangenomen kunnen worden dat geleende gelden direct opeisbaar zijn (vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 16 december 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:9847). Op grond hiervan moeten de contant geleende bedragen worden aangemerkt als verbintenissen tot nakoming na onbepaalde tijd. De rechtbank verwijst in dit verband wederom naar het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad. In artikel 3:307 lid 1 BW is bepaald dat een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis uit overeenkomst tot een geven of een doen verjaart door verloop van vijf jaren na aanvang van de dag, volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden. Ingevolge lid 2 van dit artikel gaat de termijn van verjaring van de vordering uit een dergelijke verbintenis pas lopen van de aanvang van de dag, volgende op die waartegen de schuldeiser heeft medegedeeld tot opeising over te gaan. Indien ervan wordt uitgegaan – zoals gesteld door [eisers in conventie/verweerders in reconventie] – dat hij met [naam dochter] en [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] in 2016 in overleg is getreden over de terugbetaling van de geldleningen, inclusief de contant geleende bedragen, heeft dit een moment van opeising gecreëerd. In dat geval zou de vordering in 2021 verjaard zijn, ware het niet dat [eisers in conventie/verweerders in reconventie] deze verjaring met de brief van 13 november 2020 heeft gestuit. [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] heeft bij conclusie van antwoord gesteld dat [eisers in conventie/verweerders in reconventie] de vordering uit hoofde van de contant geleende bedragen niet voor 1 januari 2019 heeft opgeëist, zodat ook in dit geval van verjaring geen sprake is. Weliswaar bepaalt artikel 3:307 lid 2 BW verder dat de vordering uit een verbintenis tot nakoming na onbepaalde tijd in elk geval verjaart door verloop van twintig jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waartegen opeising op zijn vroegst mogelijk was, maar dat die termijn van twintig jaren nog niet is verstreken is niet in geschil.
4.23.
Met betrekking tot het verweer van [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] , dat – voor zover sprake is van contant geleende bedragen – de vordering toekomt aan [naam B.V.] B.V. en niet aan [eisers in conventie/verweerders in reconventie] , is de rechtbank van oordeel dat dit onjuist is. Immers, [eisers in conventie/verweerders in reconventie] heeft gesteld dat de grootboekkaarten slechts zijn overgelegd om aan te tonen hoe hij de contante bedragen kon verstrekken, uit de grootboekkaarten blijkt niet dat [naam B.V.] B.V. de bedragen heeft overgeboekt naar [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] , en [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] heeft onvoldoende onderbouwd betwist dat [eisers in conventie/verweerders in reconventie] de bedragen vanuit privé heeft verstrekt.
4.24.
Vervolgens dient beoordeeld te worden of [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] contante bedragen van [eisers in conventie/verweerders in reconventie] heeft ontvangen en of deze moeten worden aangemerkt als geldleningen.
4.25.
[eisers in conventie/verweerders in reconventie] stelt dat uit de door hem overgelegde stukken (onder meer afschriften en kwitanties, en zo begrijpt de rechtbank, door [eisers in conventie/verweerders in reconventie] zelf opgestelde lijstjes) blijkt dat [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] de contante gelden heeft ontvangen en dat hij met deze gelden diverse contante betalingen heeft gedaan. Wat betreft de overgelegde producties heeft [eisers in conventie/verweerders in reconventie] deze slechts ten dele en bovendien slechts summier toegelicht. De rechtbank rekent het niet tot haar taak zelfstandig (zonder noemenswaardige toelichting) in de overgelegde producties op zoek te gaan naar mogelijke aanknopingspunten die de stellingen van [eisers in conventie/verweerders in reconventie] zouden kunnen ondersteunen. Van de rechtbank kan niet worden verwacht dat zij de omvangrijke hoeveelheid producties napluist. Volgens vaste rechtspraak moet op zodanige wijze een beroep worden gedaan op producties dat het voor de rechtbank duidelijk is welke stellingen haar ter beoordeling worden voorgelegd en dat voor de wederpartij duidelijk is waartegen zij zich dient te verweren (vgl. Hoge Raad 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:404). Vastgesteld moet worden dat in dit geval niet aan de eisen van een behoorlijke rechtspleging is voldaan.
4.26.
De rechtbank overweegt ten overvloede dat uit de door [eisers in conventie/verweerders in reconventie] overgelegde stukken niet blijkt dat [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] contante bedragen van [eisers in conventie/verweerders in reconventie] heeft ontvangen.
4.27.
Voorts heeft [eisers in conventie/verweerders in reconventie] ter onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar een schriftelijke (getuigen)verklaring van [naam dochter] uit 2020, en ook heeft hij in dit kader (zo begrijpt de rechtbank, nu hier eveneens niet met zoveel woorden een beroep op is gedaan) zijn standpunt willen onderbouwen met een tweede schriftelijke (getuigen)verklaring van [naam dochter] uit 2022. Bij de waardering van deze schriftelijke verklaringen van [naam dochter] neemt de rechtbank in aanmerking dat deze met de nodige reserves moeten worden bezien. Immers, hoewel zij strikt genomen geen partijgetuige is, staat zij als dochter van [eisers in conventie/verweerders in reconventie] zeer dicht bij hem en heeft zij gelet op de familierelatie wel belang bij de uitkomst van de procedure. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat zij de ex-partner is van [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] , en dat uit hetgeen [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] onbetwist ter zitting naar voren heeft gebracht, blijkt dat zij met elkaar gebrouilleerd zijn.
4.28.
De rechtbank stelt vast dat uit de verklaring van 2020 volgt dat [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] tegen [naam dochter] heeft gezegd dat sprake is van schulden aan [eisers in conventie/verweerders in reconventie] , maar niet specifiek dat sprake is van een schuld naar aanleiding van door [eisers in conventie/verweerders in reconventie] verstrekte contante bedragen aan [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] (en [naam dochter] ). Uit de verklaring van 2022 volgt echter dat [naam dochter] en [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] in de jaren
2007 – 2013 contante bedragen van gemiddeld tussen de € 1.000,00 en € 2.500,00 per maand hebben ontvangen, die [naam dochter] vervolgens heeft aangewend om betalingen bij de bank, de gemeente en de nutsbedrijven te kunnen doen ten behoeve van het gemeenschappelijke huishouden. De rechtbank constateert dat dit gedeelte van haar verklaring niet overeenkomt met randnummer 9 van de dagvaarding (waarin [eisers in conventie/verweerders in reconventie] een overzicht heeft gegeven van de voorgeschoten bedragen per jaar van 2007 tot en met 2013), nu de door [eisers in conventie/verweerders in reconventie] opgesomde totale bedragen per jaar niet tussen de € 12.000,00 (12 x € 1.000,00) en € 30.000,00 (12 x € 2.500,00) liggen. [eisers in conventie/verweerders in reconventie] heeft nagelaten een onderbouwing te geven van deze verschillen, en hij heeft ook niet gesteld hoe hij de totale jaarlijkse bedragen heeft berekend dan wel uit welke maandelijkse bedragen deze bestaan. De rechtbank is van oordeel dat op basis van de schriftelijke verklaringen van [naam dochter] niet kan worden vastgesteld dat [eisers in conventie/verweerders in reconventie] aan [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] en [naam dochter] een bedrag van € 57.719,00 aan contante bedragen heeft geleend.
4.29.
[eisers in conventie/verweerders in reconventie] heeft ook in dit kader gesteld dat [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] met het maken van de afspraken in de loop van 2016 en de daarop volgende maandelijkse betalingen van € 200,00, de vordering met betrekking tot de contant geleende bedragen heeft erkend. De rechtbank verwijst in dit kader naar r.o. 4.16, en overweegt in aanvulling daarop dat niet kan worden vastgesteld dat de maandelijkse betalingen van € 200,00 zijn gedaan vanwege de door [eisers in conventie/verweerders in reconventie] contant aan [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] en [naam dochter] geleende bedragen (ofwel deels in verband daarmee).
4.30.
Aan de stelling van [eisers in conventie/verweerders in reconventie] ter zitting dat partijen elkaar over en weer een volmacht hebben gegeven om rechtshandelingen te verrichten en dat het in ontvangst nemen van gelden waarmee geldleningen zijn ontstaan in dit kader moet worden gekwalificeerd, gaat de rechtbank voorbij, nu deze stelling enige onderbouwing mist.
4.31.
Aangezien [eisers in conventie/verweerders in reconventie] zich op de rechtsgevolgen van de door hem gestelde leningen terzake van de contante bedragen beroept, rust de bewijslast ingevolge artikel
150 Rv op hem. Hoewel [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] ter zitting heeft erkend dat [eisers in conventie/verweerders in reconventie] contante gelden aan [naam dochter] heeft verstrekt, heeft hij betwist dat de gelden aan zowel [naam dochter] als hem zijn verstrekt. Ook heeft hij de overige stellingen van [eisers in conventie/verweerders in reconventie] gemotiveerd betwist, zodat de door [eisers in conventie/verweerders in reconventie] gestelde lening terzake van de contante bedragen niet is komen vast te staan (laat staan voor welk bedrag). Nu [eisers in conventie/verweerders in reconventie] zijn stelling dat hij aan [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] en [naam dochter] een bedrag van € 57.719,00 aan contante bedragen heeft geleend onvoldoende heeft onderbouwd, is voor bewijslevering geen plaats. Het bewijsaanbod van [eisers in conventie/verweerders in reconventie] wordt daarom gepasseerd. De vordering van [eisers in conventie/verweerders in reconventie] onder het derde gedachtestreepje (tot betaling van een bedrag van € 28.859,50 uit hoofde van de contant geleende bedragen) zal aldus worden afgewezen.
4.32.
Gelet op de in r.o. 4.17 vermelde bewijsopdracht zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.
in reconventie
4.33.
In afwachting van de resultaten van de procedure in conventie, zal iedere beslissing in reconventie worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
draagt [eisers in conventie/verweerders in reconventie] op te bewijzen dat de handtekening onder de onderhandse geldleningsovereenkomst van [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] afkomstig is,
5.2.
bepaalt dat [eisers in conventie/verweerders in reconventie] zich op de rolzitting van
20 april 2022schriftelijk kan uitlaten over de vraag hoe hij het bewijs wil leveren,
5.3.
bepaalt dat [eisers in conventie/verweerders in reconventie] , indien hij bewijs wil leveren door middel van een
(handschrift)deskundige, hij de naam van de deskundige moet opgeven, waarna [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] zich over de voorgestelde deskundige kan uitlaten, waarna de rechtbank daarover een beslissing zal nemen,
5.4.
bepaalt dat [eisers in conventie/verweerders in reconventie] , indien hij bewijs wil leveren door middel van
schriftelijke stukken, hij deze stukken direct in het geding moet brengen,
5.5.
bepaalt dat [eisers in conventie/verweerders in reconventie] , indien hij
getuigenwil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op de maandagen en dinsdagen in de maanden mei, juni, juli en augustus direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.6.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van
mr. S.A.M. Vrendenbarg-Elsbeek in het gerechtsgebouw te Zutphen aan de Martinetsingel 2 op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
5.7.
bepaalt dat de partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
in conventie en in reconventie
5.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.A.M. Vrendenbarg-Elsbeek en in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2022.
fp/vr