ECLI:NL:RBGEL:2021:8204

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 juni 2021
Publicatiedatum
14 oktober 2022
Zaaknummer
373546
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid buiten faillissement met betrekking tot huurachterstand en schade aan gehuurde

In deze zaak, uitgesproken op 2 juni 2021 door de Rechtbank Gelderland, staat de persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurders van MAS Holding B.V. centraal. Eiseres, een besloten vennootschap, heeft een huurovereenkomst met MAS, die in 2020 failliet ging. Eiseres vordert schadevergoeding van de bestuurders wegens een aanzienlijke huurachterstand en schade aan het gehuurde pand. De rechtbank onderzoekt of de bestuurders persoonlijk aansprakelijk zijn op basis van onrechtmatige daad, met verwijzing naar relevante artikelen uit het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank concludeert dat de bestuurders niet persoonlijk aansprakelijk zijn, omdat zij niet wisten of redelijkerwijs konden begrijpen dat MAS haar verplichtingen niet zou kunnen nakomen. De vorderingen van eiseres worden afgewezen, en eiseres wordt in de proceskosten veroordeeld. De conservatoire beslagen die door eiseres zijn gelegd, worden opgeheven, met een dwangsom voor het geval dat niet tijdig wordt voldaan aan de opheffingsbevelen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/373546 / HA ZA 20-428
Vonnis van 2 juni 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. D.F. Fransen te Zwolle,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2.
[gedaagde 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. G.A.M.F. Galjé-Deckers te Druten.
Eiseres zal hierna [eiseres] worden genoemd en gedaagden zullen ieder voor zich [gedaagde 1] respectievelijk [gedaagde 2] worden genoemd en gezamenlijk [gezamenlijke gedaagden]

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 14 oktober 2020
  • de producties 8 tot en met 14, alsmede 15 tot en met 26 van de zijde van [gezamenlijke gedaagden]
  • een beter leesbare versie van productie 4 bij dagvaarding, van de zijde van [eiseres]
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 8 januari 2021, waar door [eiseres] de conclusie van antwoord in reconventie is genomen, mede houdende akte overlegging producties en houdende wijziging en vermeerdering van eis.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] waren via hun beider holdings bestuurder van MAS Holding B.V., die op haar beurt bestuurder/aandeelhouder was van MAS Facilities B.V. (hierna te noemen: MAS).
2.2.
MAS exploiteerde, kort gezegd, een chemisch bedrijf op het gebied van ontwikkeling, productie en verkoop van industriële coatings. MAS is op 14 november 2013 opgericht en met ingang van 4 juni 2020 in staat van faillissement komen te verkeren. Het faillissement is aangevraagd door de aandeelhouders van MAS.
2.3.
[eiseres] en MAS hebben een huurovereenkomst kantoorruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a BW gesloten waarvan Algemene bepalingen deel uitmaken. MAS huurde op grond van die overeenkomst met ingang van 1 januari 2014 bedrijfsruimte aan de [adres] van [eiseres] , aanvankelijk voor de duur van drie jaar en aansluitend voort gezet voor aansluitende periodes van telkens een jaar. De aanvangshuurprijs bedroeg € 60.000,00 per jaar (€ 5.000,00 per maand), exclusief btw en gas/water/elektra. De huurprijs bedroeg laatstelijk € 5.472,00 per maand exclusief btw, zijnde inclusief btw en voorschot gas/elektra € 7.649,62 per maand.
2.4.
Op grond van de huurovereenkomst en de algemene bepalingen was MAS gehouden een bankgarantie van € 11.000,00 aan [eiseres] te verstrekken. MAS heeft deze bankgarantie niet verstrekt.
2.5.
MAS heeft vanaf september 2015 een achterstand in de betaling van de huurpenningen laten ontstaan.
2.6.
MAS en [eiseres] hebben in september 2015 een addendum bij de huurovereenkomst gesloten. Samengevat zijn [eiseres] en MAS daarin overeengekomen dat de tot dat moment door MAS verbeurde boetes wegens het niet afgeven van een bankgarantie worden verrekend met een door [eiseres] bij beëindiging van de huurovereenkomst aan MAS te betalen compensatie voor door MAS gedane investeringen in het pand, met een maximum van € 32.500,00 aan wederzijde en dat het door [eiseres] aan MAS te betalen bedrag aan compensatie voor verbouwingen en dergelijke in het pand als in de huurovereenkomst bepaald een bedrag van € 11.000,00 lager blijft dan in de huurovereenkomst is bepaald, zolang de bankgarantie niet is afgegeven.
2.7.
MAS is bij vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 21 augustus 2018 op vordering van [eiseres] veroordeeld de huurachterstand van € 25.943,41 berekend tot 22 december 2017 te betalen, alsmede verbeurde contractuele boetes, wettelijke handelsrente en proceskosten.
2.8.
MAS heeft niet aan de veroordeling voldaan.
2.9.
Per oktober 2018 bedroeg de achterstand in de betaling van de huurpenningen € 73.553,10.
2.10.
Bij mondeling vonnis van 10 mei 2019 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, is op vordering van [eiseres] onder meer, samengevat weergegeven, de huurovereenkomst met MAS ontbonden, is MAS veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde binnen een maand na betekening van het proces-verbaal van mondelinge uitspraak en is MAS veroordeeld de achterstallige huur berekend tot en met de maand oktober 2018 van € 73.553,10 te betalen, de maandhuur vanaf 1 november 2018 tot 10 mei 2019 te betalen en vanaf die datum tot de ontruiming een bedrag per maand gelijk aan de maandhuur bij wijze van schadevergoeding te betalen.
2.11.
In juni en juli 2019 hebben [eiseres] en MAS mondeling afspraken gemaakt over het inlopen van de huurachterstand, die eind 2020 zou moeten zijn ingelopen en over ontruiming en oplevering van het gehuurde per 30 september 2019. Op dat moment had MAS van Rabobank een bevestiging ontvangen van de continuering van haar krediet.
2.12.
In de periode van juni 2019 tot en met januari 2020 heeft MAS deelbetalingen gedaan om de huurachterstand in te lopen en heeft zij de maandelijkse huurtermijnen voldaan, in totaal een bedrag van € 103.000,00.
2.13.
MAS heeft het gehuurde niet tijdig ontruimd. [eiseres] heeft per e-mail van 26 september 2019 ingestemd met een verzoek van MAS om de oplevering uit te stellen tot eind november 2019. Daarna heeft [eiseres] per e-mail van 25 november 2019 ingestemd met uitstel van de oplevering tot 28 februari 2020. Het uitstel van de oplevering hield verband met vertraging bij netwerkbeheerder Enexis voor het plaatsen van extra elektrische capaciteit op de nieuwe locatie van MAS.
2.14.
In februari 2020 heeft MAS haar machines en apparatuur uit de gehuurde ruimte gehaald.
2.15.
In het voorjaar van 2020 is tussen partijen contact geweest over de oplevering van het gehuurde en betaling van de lopende termijnen.
2.16.
Op 8 juni 2020 is het gehuurde door de curator in het faillissement van MAS opgeleverd aan [eiseres] door afgifte van de sleutels van het gehuurde.
2.17.
Bij brieven van 3 juni 2020 zijn [gedaagde 1] en [gedaagde 2] als (middellijk) bestuurders van MAS door [eiseres] persoonlijk aansprakelijk gesteld voor de vorderingen die [eiseres] op MAS heeft en gesommeerd tot ontruiming van het gehuurde over te gaan.
2.18.
[gezamenlijke gedaagden] hebben persoonlijke aansprakelijkheid bij brief van hun advocaat van 22 juni 2020 van de hand gewezen.
2.19.
[eiseres] heeft ter verzekering van verhaal van haar vordering, na daartoe verkregen verlof, conservatoire (derden)beslagen laten leggen ten laste van [gezamenlijke gedaagden]

3.De vordering in conventie

3.1.
[eiseres] vordert, na wijziging van eis, dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, samengevat weergegeven:
I voor recht zal verklaren dat [gezamenlijke gedaagden] jegens haar schadeplichtig zijn uit hoofde van onrechtmatige daad, meer specifiek bestuurdersaansprakelijkheid;
II [gezamenlijke gedaagden] hoofdelijk zal veroordelen om aan haar te voldoen een bedrag van € 124.732,54 aan schadevergoeding wegens achterstallige huurpenningen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, dan wel subsidiair met de wettelijke rente, vanaf de onderscheidenlijke vervaldata van de huurtermijnen en de bij vonnis van 10 mei 2019 vastgestelde schadevergoeding;
III [gezamenlijke gedaagden] hoofdelijk zal veroordelen om aan haar een bedrag te voldoen van € 42.407,02 aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, dan wel subsidiair met de wettelijke rente, vanaf de datum van ontruiming van het gehuurde door de curator,
alsmede [gezamenlijke gedaagden] hoofdelijk zal veroordelen in de buitengerechtelijke incassokosten, de kosten van beslaglegging van € 1.282,58, de nakosten en de proceskosten, alles te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van het te wijzen vonnis.
3.2.
[eiseres] voert daartoe aan dat, samengevat weergegeven, [gezamenlijke gedaagden] op grond van artikel 6:162 BW jo. artikel 2:11 BW persoonlijk aansprakelijk zijn voor de vorderingen die zij op MAS heeft, omdat zij als (indirect) bestuurders van MAS hebben bewerkstelligd of toegelaten dat MAS haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet is nagekomen. Het gaat daarbij, samengevat, om het laten bestaan van een jarenlange huurachterstand die ondanks toezeggingen niet is afgelost, het structureel frustreren van de ontruiming en oplevering van het gehuurde en om schade aan het gehuurde en achtergelaten chemisch afval in het gehuurde.
3.3.
[gezamenlijke gedaagden] voeren verweer, dat bij de beoordeling aan de orde komt.

4.De vordering in reconventie

4.1.
[gezamenlijke gedaagden] vorderen in reconventie dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [eiseres] zal gebieden alle door haar ten laste van [gezamenlijke gedaagden] gelegde beslagen op te heffen binnen twee werkdagen na het te wijzen vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, voor elke dag dat [eiseres] niet, dan wel niet volledig, dan wel niet tijdig, aan het vonnis voldoet, met veroordeling van [eiseres] in de kosten en nakosten in conventie en in reconventie.
4.2.
De vordering vloeit voort uit het verweer in conventie. [gezamenlijke gedaagden] beogen opheffing van de beslagen bij afwijzing van de vorderingen in conventie.
4.3.
[eiseres] voert verweer, dat bij de beoordeling aan de orde komt.

5.De beoordeling

in conventie

5.1.
De kern van het geschil gaat over de vraag of [gezamenlijke gedaagden] als (middellijk) bestuurders van MAS persoonlijk aansprakelijk zijn voor de vorderingen die [eiseres] stelt te hebben op MAS. De vorderingen zien op achterstallige huurpenningen en schade aan het gehuurde. Volgens [eiseres] zijn [gezamenlijke gedaagden] schadeplichtig uit hoofde van onrechtmatige daad, omdat zij als bestuurders van MAS hebben bewerkstelligd dan wel toegelaten dat MAS een aanzienlijke huurachterstand heeft laten ontstaan die niet meer is ingelopen, dat betalingsregelingen en toezeggingen daaromtrent niet zijn nagekomen en ook de oplevering en ontruiming van het gehuurde werd gefrustreerd, terwijl het gehuurde in staat van destructie is achtergelaten. Daarvan kunnen [gezamenlijke gedaagden] volgens [eiseres] een persoonlijk ernstig verwijt worden gemaakt.
5.2.
Voorop moet worden gesteld dat [gezamenlijke gedaagden] geen partij zijn bij de huurovereenkomst met [eiseres] ; dat was MAS. Als een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, is uitgangspunt dat alleen die vennootschap aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Aldus gelden voor het aannemen van aansprakelijkheid van een bestuurder naast de vennootschap hogere eisen dan in het algemeen het geval is. Een hoge drempel voor aansprakelijkheid van een bestuurder tegenover een derde wordt gerechtvaardigd door de omstandigheid dat ten opzichte van de wederpartij primair sprake is van handelingen van de vennootschap en door het maatschappelijk belang dat wordt voorkomen dat bestuurders hun handelen in onwenselijke mate door defensieve overwegingen laten bepalen (vgl. HR 20 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4959).
In geval van benadeling van een schuldeiser van een vennootschap door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van diens vordering, geldt volgens vaste rechtspraak (zie met name HR 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006: AZ0758, Ontvanger/Roelofsen) het volgende. Naast de aansprakelijkheid van de vennootschap zal mogelijk ook, afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval, grond zijn voor aansprakelijkheid van degene die als bestuurder (i) namens de vennootschap heeft gehandeld dan wel (ii) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt.
Voor de onder (i) bedoelde gevallen is in de rechtspraak de maatstaf aanvaard dat, kort gezegd, persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder van de vennootschap kan worden aangenomen wanneer deze bij het namens de vennootschap aangaan van verbintenissen wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, behoudens door de bestuurder aan te voeren omstandigheden op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem ter zake van de benadeling geen persoonlijk verwijt gemaakt kan worden (de Beklamel-norm uit HR 6 oktober 1989, ECLI:NL:HR:1989:AB9521).
In de onder (ii) bedoelde gevallen kan de betrokken bestuurder voor schade van de schuldeiser aansprakelijk worden gehouden indien zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Er kunnen zich echter ook andere omstandigheden voordoen op grond waarvan de betrokken bestuurder een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt.
5.3.
De vorderingen van [eiseres] zullen in het licht van het hiervoor uiteengezette kader worden beoordeeld. Eerst zal worden beoordeeld of sprake is van een situatie waarin [gezamenlijke gedaagden] bij het namens MAS aangaan van verbintenissen wisten of redelijkerwijze behoorden te begrijpen dat MAS niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden. Opgemerkt wordt dat [eiseres] geen onderscheid maakt naar iedere (middellijk) bestuurder afzonderlijk wat betreft de persoonlijke onrechtmatige gedraging jegens haar. Nu [gezamenlijke gedaagden] op dat punt geen stelling hebben genomen, gaat de rechtbank ervan uit dat de door [eiseres] tegen de bestuurders gemaakte verwijten ten aanzien van zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] gelijkelijk hebben te gelden.
5.4.
Er kan niet worden geconcludeerd dat [gezamenlijke gedaagden] bij het aangaan van de huurovereenkomst reeds wisten of redelijkerwijze behoorden te begrijpen dat MAS niet aan haar verplichtingen uit die overeenkomst zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden. MAS heeft immers tot anderhalf jaar na het aangaan van de huurovereenkomst zonder problemen aan haar (betalings)verplichtingen voldaan. Gelet op de langere duur van deze periode, valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien dat [gezamenlijke gedaagden] reeds bij het aangaan van de huurovereenkomst tussen MAS en [eiseres] hadden kunnen weten of begrijpen dat MAS anderhalf jaar later niet in staat zou zijn volledig aan haar (betalings)verplichtingen te voldoen en geen verhaal zou bieden.
5.5.
[eiseres] voert voorts aan dat [gezamenlijke gedaagden] ook bij het sluiten van het addendum bij de huurovereenkomst en bij het aangaan van de betalingsregeling en bij de over de betalingen gedane toezeggingen wisten dat MAS deze niet zou kunnen nakomen en geen verhaal zou bieden.
[gezamenlijke gedaagden] hebben de oorzaak van de financiële problemen van MAS toegelicht. In dat kader is onweersproken aangevoerd dat de begrote omzetten niet zijn gerealiseerd, waardoor de marge te laag was om de lopende uitgaven te bekostigen. MAS speelde ook parten dat leveranciers alleen op basis van vooruitbetaling wilden leveren, waardoor het steeds moeilijker werd om de onderneming draaiende te houden. [gezamenlijke gedaagden] hebben hierin ten behoeve van MAS tegemoet willen komen door zichzelf geen salaris uit te keren en in privé geld in de onderneming te investeren. De overige aandeelhouders wezen een plan om aanvullend kapitaal in MAS te storten, af. Begin 2020 was door een klant, tevens aandeelhouder in MAS, nog een opdracht van € 800.000,00 toegezegd. Deze opdracht is desondanks uiteindelijk niet verstrekt. De overige drie aandeelhouders, deels ook klant bij MAS, hebben vervolgens rond april 2020 te kennen gegeven met MAS te gaan stoppen.
Mede gelet op het feitelijk verloop in de tijd, is wat betreft het tussen MAS en [eiseres] gesloten addendum van 15 september 2015 geen sprake van een situatie waarin [gezamenlijke gedaagden] wisten of redelijkerwijze hadden moeten weten dat MAS de afspraak niet zou kunnen nakomen en geen verhaal zou bieden. In die periode ontstond immers pas de eerste huurachterstand. Het addendum ziet bovendien op een verrekening van verbeurde boetes wegens het niet afgeven van de bankgarantie met een door [eiseres] bij het einde van de huurovereenkomst te betalen vergoeding wegens door huurder gedane investeringen in het gehuurde pand. Door de verrekening gaan de verbintenissen over en weer tot hun gemeenschappelijk beloop teniet. Welk onderdeel van het addendum MAS niet is nagekomen en wat [gezamenlijke gedaagden] destijds al (redelijkerwijze) konden voorzien, is onvoldoende gesteld.
Vervolgens is in de periode van eind september 2015 tot 9 januari 2019 tussen MAS en [eiseres] veelvuldig contact geweest over de ontstane huurachterstand en het inlopen daarvan, waarbij door MAS ook betalingsvoorstellen zijn gedaan. Dat het haar in die periode niet is gelukt om de achterstand volledig in te lopen betekent niet automatisch dat sprake is van een situatie waarin [gezamenlijke gedaagden] toezeggingen hebben gedaan over betaling van de achterstanden in de wetenschap dat MAS deze niet (volledig) zou kunnen nakomen en geen verhaal zou bieden. Dat was op dat moment nog niet aan de orde. In juli 2019, dus nadat de rechtbank Noord-Nederland de bij de feiten vermelde vonnissen had gewezen, is tussen partijen vervolgens meer concreet over een betalingsregeling gesproken. Er zijn toen afspraken over het inlopen van de huurachterstand op papier gezet, maar deze afspraken zijn niet door MAS en [eiseres] ondertekend. MAS heeft wel (voor een aanzienlijk deel) uitvoering gegeven aan die afspraken. Voordat zij deze afspraak met [eiseres] maakte had MAS bovendien een bevestiging van haar bank ontvangen dat haar krediet werd gecontinueerd, mede op basis van de begrote omzet in een aangepast bedrijfsplan. In dat plan was ook voorzien in het inlopen van de huurachterstand en uitbetaling van achterstallig salaris aan [gezamenlijke gedaagden] Ook heeft MAS aan [eiseres] op haar verzoek inzage verschaft in de financieringsovereenkomst en de lopende orderportefeuille, mede op basis waarvan de afspraken over het inlopen van de achterstand zijn gemaakt. Dat [gezamenlijke gedaagden] op dat moment wisten dat MAS de betalingsregeling (voor zover deze al gold) niet zou kunnen nakomen en dat MAS geen verhaal zou bieden, blijkt aldus niet uit de omstandigheden. Bovendien heeft MAS in de periode tot zes maanden daarna, tot februari 2020, daadwerkelijk € 103.000,00 aan (achterstallige) huur aan [eiseres] betaald. Dat ziet op de lopende termijnen die tot februari 2020 zijn voldaan alsmede aflossingen op de achterstand. Nu [gezamenlijke gedaagden] op dit punt bij conclusie van antwoord overzichten van de gedane bankbetalingen hebben overgelegd, had het op de weg van [eiseres] gelegen daartegen desgewenst tijdig verweer te voeren. Er bestaat onvoldoende reden om [eiseres] alsnog de gelegenheid te geven zich op dit punt bij akte uit te laten, zoals zij op de comparitie heeft verzocht.
5.6.
Pas in april 2020 werd duidelijk dat MAS het niet zou gaan redden. Na de tegenvallende omzetten trokken de andere aandeelhouders, die tevens deels grote klanten van MAS waren, zich terug. Er kan dan niet worden geoordeeld, zoals [eiseres] stelt, dat [gezamenlijke gedaagden] in de periode voor februari 2020 de belangen van [eiseres] als schuldeiser onvoldoende in het oog hebben gehouden.
[eiseres] wijst ter onderbouwing van haar stelling voorts op het feit dat [gezamenlijke gedaagden] begin 2019 de onderneming Maral Coatings hebben overgenomen, een met MAS vergelijkbare onderneming. Dat roept bij [eiseres] wantrouwen op. Het betoog van [gezamenlijke gedaagden] dat zij een andere onderneming wilden naast MAS is echter niet onaannemelijk. Onbetwist is gebleven dat Maral niet met MAS concurreerde, omdat MAS met name in het buitenland zaken deed met multinationals, terwijl Maral lokaal actief was, dus op een andere markt. Voorts is onbetwist aangevoerd dat er geen middelen van MAS zijn gebruikt voor de overname van Maral. Het peilmoment voor het kunnen weten dat MAS haar verplichtingen niet zou kunnen nakomen en geen verhaal zou bieden, komt daarmee niet eerder te liggen dan april 2020. Datzelfde geldt voor de omstandigheid dat [gezamenlijke gedaagden] zichzelf jarenlang niet of nauwelijks salaris uit MAS hebben uitbetaald. De peildatum voor het moment dat zij hadden kunnen weten dat MAS haar verplichtingen niet zou kunnen nakomen wordt daarmee niet naar voren geschoven. Het is in het algemeen immers niet ongebruikelijk dat een startende ondernemer zichzelf geen salaris uit de onderneming uitbetaalt, in het belang van de onderneming.
5.7.
Vervolgens moet worden beoordeeld of [gezamenlijke gedaagden] als bestuurders ten opzichte van [eiseres] in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig hebben gehandeld of nagelaten dat hen daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
De rechtbank maakt uit het betoog van de bestuurders van [eiseres] ter zitting op dat zij de lat voor een bestuurder heel hoog leggen. Een eerder faillissement van een ander bedrijf van hen, een groothandel, is afgewikkeld doordat zij zelf binnen drie maanden na het faillissement uit privégelden alle schuldeisers van dat bedrijf hebben voldaan. Dit valt op zichzelf te prijzen, maar [eiseres] hanteert aldus een strengere norm dan de hiervoor weergegeven geldende norm voor persoonlijke aansprakelijkheid van een bestuurder, waarbij niet uit het oog moet worden verloren, als hiervoor onder 5.2 weergegeven, dat primair sprake is van handelingen van de vennootschap en dat moet worden voorkomen dat bestuurders hun handelen in onwenselijke mate door defensieve overwegingen laten bepalen.
Voorts is in aanmerking genomen dat [gezamenlijke gedaagden] zich wel degelijk hebben ingespannen om de huurachterstand in te lopen en dat deze ook daadwerkelijk voor een aanzienlijk deel is ingelopen, mede aan de hand van een nieuw ondernemingsplan op basis waarvan haar bancaire krediet werd voortgezet. [gezamenlijke gedaagden] hebben zichzelf gedurende langere tijd geen salaris uitbetaald en er is niet gesteld of gebleken dat MAS selectieve betalingen heeft verricht ten koste van [eiseres] of dat [gezamenlijke gedaagden] zichzelf hebben bevoordeeld ten koste van de crediteuren van MAS. Het verwijt dat [eiseres] aan [gezamenlijke gedaagden] maakt dat niet is voldaan aan de eerdere gerechtelijke vonnissen, moet worden bezien in het licht van de financiële omstandigheden waarin MAS zich bevond, als hiervoor geschetst, en kan niet als betalingsonwil worden aangemerkt, of als een anderszins verwijtbare frustratie van die veroordelingen door [gezamenlijke gedaagden] Ook het verwijt dat de bankgarantie niet is verstrekt is geen omstandigheid die kan bijdragen aan het aannemen van het persoonlijk ernstig verwijt, mede bezien in het licht van de in het addendum gemaakte afspraken. Wat betreft de ontruiming en oplevering van het gehuurde is gebleken dat [eiseres] tot twee maal toe heeft ingestemd met verzoeken van MAS om uitstel, laatstelijk tot 28 februari 2020. Dit was mede ingegeven door de omstandigheid dat de nieuwe door MAS te huren bedrijfsruimte nog niet gereed was in verband met benodigde aanpassingen van de elektriciteitsaansluiting. Uiteindelijk is ook nadien niet ontruimd, tot de curator het pand op 8 juni 2020 heeft opgeleverd aan [eiseres] . Dat [gezamenlijke gedaagden] hiervan een persoonlijk ernstig verwijt kunnen worden gemaakt is echter niet aan de orde. MAS heeft immers in februari 2020 de machines en apparatuur uit het pand gehaald en een aanvang gemaakt met herstelwerk. [gezamenlijke gedaagden] hebben onbetwist gesteld dat het ontmantelen van een chemisch bedrijf zes tot negen maanden tijd vergt, wat nog werd bemoeilijkt doordat de Corona-crisis in maart 2020 was uitgebroken. Bovendien beschikte MAS niet meer over de middelen om het in het pand aanwezige chemische afval te laten afvoeren.
5.8.
[eiseres] voert ook aan dat MAS het gehuurde niet heeft opgeleverd in dezelfde staat waarin het zich bevond bij het sluiten van de huurovereenkomst, waarmee in strijd met de huurovereenkomst en de algemene bepalingen is gehandeld. [gezamenlijke gedaagden] zijn volgens [eiseres] persoonlijk aansprakelijk voor de hierdoor geleden schade, omdat zij door hun feitelijk handelen hebben bewerkstelligd dat MAS haar verplichtingen uit de huurovereenkomst niet is nagekomen. Het persoonlijk ernstig verwijt dat [eiseres] maakt aan het adres van [gezamenlijke gedaagden] ziet op het toebrengen van schade aan de overheaddeur, de vloeren, de wanden en het op grove wijze verwijderen van de keuken, het niet onderhouden van het terrein en het onbeheerd achterlaten van chemisch afval.
Niet uit het oog moet worden verloren dat de contractuele verplichting om het gehuurde in goede staat op te leveren op MAS rustte en niet op [gezamenlijke gedaagden] Dat het gehuurde in staat van destructie is achtergelaten, zoals [eiseres] stelt, kan niet direct uit de producties worden afgeleid. Wel is aannemelijk dat het pand niet is opgeleverd zoals dat had moeten gebeuren. [gezamenlijke gedaagden] hebben feitelijk een begin gemaakt met de oplevering door machines weg te halen en waren voornemens de vloer te coaten en de wanden te sauzen. Voor het afvoeren van het nog in het gehuurde aanwezige chemisch afval waren geen liquide middelen meer aanwezig bij MAS. Het enkele feit dat uiteindelijk, in het zicht van het faillissement, door MAS niet behoorlijk is opgeleverd, is op zichzelf onvoldoende om [gezamenlijke gedaagden] persoonlijk daarvoor aansprakelijk te achten. [eiseres] heeft onvoldoende gesteld en onderbouwd op welke wijze zij zodanig onzorgvuldig hebben gehandeld dat hen als bestuurders een persoonlijk ernstig verwijt treft van de gebrekkige oplevering dat zij jegens [eiseres] persoonlijk aansprakelijk zijn voor de gestelde geleden schade.
5.9.
Uit het voorgaande volgt de conclusie dat [gezamenlijke gedaagden] niet persoonlijk aansprakelijk zijn voor de vorderingen van [eiseres] op MAS. Dat betekent dat de vorderingen van [eiseres] zullen worden afgewezen.
5.10.
[eiseres] wordt in het ongelijk gesteld en daarom in de proceskosten veroordeeld.
De kosten aan de zijde van [gezamenlijke gedaagden] worden begroot op:
- vast recht € 1.639,00
- salaris advocaat
€ 3.540,00(2 punten × tarief V)
Totaal € 5.179,00
In reconventie
5.11.
De conservatoire beslagen zijn gelegd ter verzekering van verhaal voor de vorderingen van [eiseres] die in conventie zijn afgewezen. In die zin is er geen grond meer voor handhaving van deze beslagen. Een belangenafweging maakt het oordeel niet anders, mede gelet op de onaannemelijkheid van de vordering. [eiseres] heeft aangevoerd dat er belang is bij handhaving van de beslagen als hoger beroep wordt ingesteld van een afwijzend vonnis in conventie, zij heeft gewezen op haar hoger uitgevallen vordering met betrekking tot de herstelkosten en op de processuele efficiëntie en kostenbesparing om niet opnieuw verlof te hoeven vragen om beslag te mogen leggen. Deze omstandigheden zijn onvoldoende om, in weerwil van de afwijzing van de vorderingen en het belang van [gezamenlijke gedaagden] bij opheffing van de beslagen, de handhaving van de beslagen te kunnen rechtvaardigen.
5.12.
De vordering [eiseres] te gebieden de beslagen op te heffen zal dan ook worden toegewezen, met dien verstande dat de termijn voor opheffing wordt gesteld op vijf werkdagen en de hoogte van de dwangsom op € 1.000,00 per dag. Aan de gevorderde dwangsom zal na te melden maximum worden verbonden.
5.13.
[eiseres] wordt in het ongelijk gesteld en daarom in de proceskosten veroordeeld.
De kosten aan de zijde van [gezamenlijke gedaagden] worden begroot op:
- salaris advocaat € 563,00 (1 punt × tarief II)
In conventie en in reconventie
5.14.
De nakosten kunnen als gevorderd worden toegewezen tot het hierna te vermelden begrote bedrag.

6.De beslissing

De rechtbank
In conventie
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gezamenlijke gedaagden] tot op heden begroot op € 5.179,00,
In reconventie
6.3.
gebiedt [eiseres] de ten laste van [gezamenlijke gedaagden] gelegde beslagen op te heffen binnen vijf werkdagen na de datum van dit vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag voor iedere dag dat [eiseres] niet, dan wel niet volledig, dan wel niet tijdig, aan dit gebod voldoet, met een maximum van € 15.000,00,
6.4.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gezamenlijke gedaagden] tot op heden begroot op € 563,00,
In conventie en in reconventie
6.5.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
6.6.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen en het bevel tot opheffing van de beslagen uitvoerbaar bij voorraad,
6.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2021.