10.4.Gelet op de feitelijke omstandigheden en indachtig de rechtspraak van het Hof en de uitspraak van de CRvB van 29 juni 2021 komt de rechtbank tot het oordeel dat in dit geval geen sprake is van louter marginale en bijkomstige werkzaamheden en concludeert de rechtbank dat eiseres reële en daadwerkelijke arbeid heeft verricht. Met verweerder moet weliswaar worden geconcludeerd dat de inkomsten daaruit niet ten minste 50% van de bijstandsnorm bedragen, ongeacht de precieze norm die van toepassing geacht zou moeten worden. Echter, dat doet aan het voorgaande niet af. Uit de rechtspraak van het Hof, genoemd in 3.5.2 van de meergenoemde uitspraak van de CRvB van 29 juni 2021, over het begrip ‘werknemer’ volgt dat het inkomen van de betrokkene niet boven het bestaansminimum hoeft te liggen.
11. Eiseres moet daarom in de te beoordelen periode worden beschouwd als werknemer in de zin van artikel 45 van het VWEU en artikel 24, tweede lid, van de Richtlijn, met andere woorden als migrerend werknemer.
12. Aangezien eiseres reeds op grond van de arbeidsovereenkomst met [bedrijf] als migrerend werknemer kan worden aangemerkt, behoeft de stage-overeenkomst niet te worden geduid en kan deze buiten de beoordeling blijven.
13. Nu verweerder eiseres ten onrechte niet heeft aangemerkt als migrerend werknemer en daarmee de grondslag voor herziening van de studiefinanciering over de periode van juni 2019 tot en met december 2019 ontbreekt, is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank is van oordeel dat in het bestreden besluit de weging van individuele omstandigheden op onvoldoende wijze tot uitdrukking komt, dat onvoldoende kenbaar acht is geslagen op de uitgangspunten die in de jurisprudentie van het Hof zijn uitgekristalliseerd en die dienen ter invulling van het begrip (migrerend) werknemer en dat (daarmee) deze uitgangspunten onvoldoende zijn vertaald naar de concrete zaak van eiseres. Het primaire besluit ontbeert in zijn geheel een motivering, zodat hieraan een soortgelijk zorgvuldigheidsgebrek en motiveringsgebrek kleven. De rechtbank ziet op basis van deze omstandigheden en gelet op de ruimte om als nationale rechter de zaak zelfstandig te beoordelen zoals omschreven in rechtsoverweging 7, aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en het primaire besluit te herroepen. Dit brengt met zich dat de (eerdere) toekenning van studiefinanciering herleeft en eiseres over de periode van juni 2019 tot en met december 2019 recht heeft op studiefinanciering.
14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond zal verklaren, zal zij verweerder opdragen het betaalde griffierecht aan eiseres te vergoeden.
15. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. De kosten in bezwaar stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 534,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde van € 534,- per punt en een wegingsfactor 1). De kosten in beroep voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank vast op €1.496,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1). In totaal dient verweerder dan ook een bedrag van € 2.030,- aan eiseres te vergoeden.