ECLI:NL:RBGEL:2021:5225

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 oktober 2021
Publicatiedatum
1 oktober 2021
Zaaknummer
AWB_19-2674
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de boete opgelegd aan een asbestsaneringsbedrijf wegens overtredingen van het Arbeidsomstandighedenbesluit

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van [eiseres] tegen een boete van € 16.650 die door de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is opgelegd wegens overtredingen van het Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit). De overtredingen zijn vastgesteld tijdens een inspectie op 14 februari 2017, waarbij de arbeidsinspecteur constateerde dat [eiseres] niet voldeed aan de vereisten voor asbestverwijdering. De rechtbank behandelt de argumenten van [eiseres] en concludeert dat de boete terecht is opgelegd, maar dat deze op basis van de overschrijding van de redelijke termijn moet worden gematigd. De rechtbank vernietigt het besluit van 9 april 2019 en stelt de boete vast op € 13.320. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en proceskosten aan [eiseres].

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 19/2674

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] uit [woonplaats] ([eiseres])

(gemachtigde: mr. T. Segers),
en

de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (staatssecretaris)

(gemachtigde: mr. A.M. Pelgrim).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van [eiseres] tegen de aan haar door de staatssecretaris opgelegde boete van € 16.650 wegens overtreding van de artikelen 4.45, 4.48a en 4.51a van het Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit) en het openbaar maken van een aantal inspectiegegevens over deze overtredingen. Deze overtredingen zijn volgens de staatssecretaris begaan op een locatie in [woonplaats] [1] en geconstateerd op 14 maart 2017. Met het bestreden besluit van 9 april 2019 op het bezwaar van [eiseres] tegen het besluit van 30 oktober 2017 is de in dat besluit opgelegde boete (van € 18.000) verlaagd en is de staatssecretaris voor het overige bij dat besluit gebleven.
1.1.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 27 juli 2021 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen [eiseres] en [eiseres] van [eiseres], mr. M.A.E. Ceelen (kantoorgenoot van de gemachtigde van [eiseres]) en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Totstandkoming van het besluit

2. [eiseres], een bedrijf dat zich in het bijzonder bezig houdt met het saneren van asbest, was op de locatie in [woonplaats] bezig was met het verwijderen van asbesthoudende materialen. De boete ziet op deze werkzaamheden. Aan de boeteoplegging legt de staatssecretaris een door de arbeidsinspecteur van de Inspectie SZW op ambtsbelofte opgesteld boeterapport van 27 juni 2017 ten grondslag. Hierin is vermeld dat de arbeidsinspecteur op 14 februari 2017, in gezelschap van een collega arbeidsinspecteur, een inspectie heeft gehouden op deze locatie.
2.1.
Het boeterapport vermeldt de volgende constateringen van de arbeidsinspecteur:
  • Afvalstoffen, ontstaan als gevolg van het toepassen of bewerken van asbest of van asbesthoudende producten, zijn niet zo spoedig mogelijk verzameld en afgevoerd in een daartoe geschikte en gesloten verpakking, voorzien van een etiket met de duidelijke en goed leesbare vermelding dat de inhoud daarvan asbest bevat. Hierdoor is de concentratie asbeststof in de lucht niet zo laag mogelijk gehouden, hetgeen in strijd is met artikel 4.45, eerste lid, in samenhang met artikel 4.45, tweede lid, aanhef en onder d, van het Arbobesluit. Dit is de eerste overtreding.
  • Tijdens asbestverwijderingswerkzaamheden was geen containment aanwezig. Hierdoor konden de betreffende werknemers en derden worden blootgesteld aan een concentratie asbeststof boven de wettelijke grenswaarde, waardoor ernstig gevaar voor de veiligheid en gezondheid van de betrokken werknemers en derden aanwezig was of kon ontstaan, hetgeen in strijd is met artikel 4.48a, eerste lid, in verbinding gelezen met artikel 4.48a, tweede lid, aanhef en onder c, van het Arbobesluit. Dit is de tweede overtreding.
  • Na de werkzaamheden, na reiniging van de arbeidsplaats en voordat met andere werkzaamheden een aanvang werd gemaakt, op de betreffende arbeidsplaats in de buitenlucht, is geen visuele inspectie uitgevoerd door een bedrijf dat daartoe adequaat was toegerust, waarbij werd vastgesteld dat de aanwezigheid van asbest niet meer visueel waarneembaar was, hetgeen in strijd is artikel 4.51a, derde lid, van de Arbobesluit. Dit is de derde overtreding.
2.2.
Deze constateringen hebben geleid tot de opgelegde boete. De boete bedraagt € 16.650, waarvan € 10.800 voor de eerste overtreding, € 4.050 voor de tweede overtreding en € 1.800 voor de derde overtreding. Alleen bij de tweede overtreding heeft de staatssecretaris de boete gematigd.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de oplegging van de boetes vanwege de drie door de staatssecretaris geconstateerde overtredingen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die [eiseres] heeft aangevoerd, de beroepsgronden. Met het bestreden besluit van 9 april 2019 heeft de staatssecretaris ook beslist dat inspectiegegevens openbaar gemaakt worden. [eiseres] heeft daartegen geen zelfstandige beroepsgronden aangevoerd. De rechtbank beoordeelt dat daarom niet apart.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Daarbij bespreekt zij achtereenvolgens of de eerste overtreding heeft plaatsgevonden (onder 5), of er reden was om de boete vanwege deze overtreding te matigen (onder 6), of er reden was om de boete vanwege de tweede overtreding te matigen (onder 7), of de derde overtreding heeft plaatsgevonden (onder 8) en of er grond is voor matiging op grond van de algehele evenredigheidstoets (onder 9). Ten slotte beoordeelt de rechtbank onder 10 het beroep van [eiseres] op het overtreden van de redelijke termijn voor het doen van deze uitspraak.
4.1.
De rechtbank toetst de boetes aan de van toepassing zijnde bepalingen uit de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) en het Arbobesluit. Ook toetst de rechtbank aan artikel 1, eerste lid, aanhef en onder 11 van de Beleidsregel boeteoplegging arbeidsomstandighedenwetgeving (de Beleidsregel). Deze bepalingen zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Heeft [eiseres] de eerste overtreding begaan?
5. [eiseres] betoogt dat de arbeidsinspecteur niet heeft kunnen vaststellen dat zij het asbesthoudende afval dat is vrijgekomen bij de werkzaamheden niet zo spoedig mogelijk zou hebben verzameld en afgevoerd. Daartoe voert zij aan dat [bedrijf] op 9 en 14 februari 2017 in de eindbeoordelingen reeds heeft vastgesteld dat de werkzaamheden in ‘het woonhuis’ en ‘stal 2’ door haar op de juiste wijze zijn verricht en geen asbesthoudend materiaal meer in de onderzochte delen van het werkgebied aanwezig was. Met de vrijgave na de eindbeoordeling eindigen ook haar verantwoordelijkheden, aldus [eiseres].
Verder voert [eiseres] aan dat het asbesthoudende materiaal zoals dat is aangetroffen door de inspecteur ter plaatse van schuur/stal 1 op de muur, vloer en achter een spijker een niet afgerond deel van het project betrof, waarvoor dezelfde dag (als de inspectie) een eindbeoordeling is uitgevoerd. Het saneringsproces op dit gedeelte van het terrein was ten tijde van de inspectie ter plaatse dus nog niet ten einde, aldus [eiseres]. Zij wijst erop dat de voorgeschreven werkmethode erop was gericht dat al het verwijderde asbesthoudende materiaal zo spoedig mogelijk dubbel-, lucht- en vezeldicht wordt verpakt en afgevoerd. Daarmee voldoet de door [eiseres] ontwikkelde werkwijze aan het bepaalde in artikel 4.45, tweede lid, aanhef en onder d, van het Arbobesluit. [eiseres] beroept zich op een uitspraak [2] over de concrete invulling en reikwijdte van het criterium ‘zo spoedig mogelijk’. Volgens [eiseres] volgt uit die uitspraak dat het verpakken en verwijderen van het asbesthoudende materiaal in het werkgebied dus kon plaatsvinden aan het einde van de dag, te weten na de inspectie door de arbeidsinspecteur.
5.1.
De vraag is of [eiseres] haar werkmethode zo had ingericht dat er geen asbeststof werd geproduceerd of, indien dat technisch niet mogelijk was, dat geen asbeststof in de lucht vrijkwam. Als die vraag bevestigend wordt beantwoord, is geen sprake van een overtreding van artikel 4.45, eerste lid, van het Arbobesluit.
5.1.1.
Uit vaste rechtspraak volgt dat een bestuursorgaan, onverminderd de eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van het bewijs, in beginsel mag afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend boeterapport, voor zover deze eigen waarnemingen van de opsteller van het boeterapport weergeven. Indien die bevindingen worden betwist, moet worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. [3]
5.2.
In dit geval is geen sprake van zodanige twijfel. Uit de verklaring van [naam] blijkt dat hij op 14 februari 2017 onder meer heeft waargenomen dat op de locatie te [woonplaats] naast stal 1 op een afstand van ongeveer 10 meter van de gevel een langgerekte stapel met hout, balken en latten lagen. Volgens [naam] kwamen de vorm en afmetingen van de balken overeen met de spanten in de gedeeltelijke afgebroken stal. [naam] heeft op één van de balken achter drie spijkers stukken asbest verdacht plaatmateriaal waargenomen. Het plaatmateriaal bleek 2-5% chrysotiel te bevatten. Bij het rapport zijn foto’s gevoegd waaruit blijkt dat restanten asbest zijn achtergebleven. Dit wordt door [eiseres] ook niet betwist. De restanten asbest zijn een aantal dagen na de oplevering van stal 1 aangetroffen door de inspectie en het kan [eiseres] worden verweten dat deze restanten zijn achtergebleven. Uit het rapport van [bedrijf] blijkt dat dit rapport uitsluitend betrekking heeft op de gebouwen en niet dat het gehele werkgebied is gecontroleerd.
Het beroep op de onder 5 genoemde uitspraak [4] slaagt niet. Anders dan [eiseres] stelt volgt uit die uitspraak niet dat het verpakken en verwijderen van het asbesthoudende materiaal in het werkgebied kon plaatsvinden aan het einde van de dag, te weten na de inspectie door de arbeidsinspecteur. Daarbij ziet die uitspraak op het verpakken en verwijderen van materiaal aan het eind van de dag waarop het is gesloopt. In dit geval lagen de balken met asbesthoudend materiaal al enkele dagen buiten.
5.3.
De boete is opgelegd omdat restanten asbest niet zo spoedig mogelijk zijn verzameld en afgevoerd in een daartoe geschikte en gesloten verpakking, voorzien van etiket met de duidelijke en goed leesbare vermelding dat de inhoud daarvan asbest vervat. Daardoor is de concentratie van asbestvezels in de lucht niet zo laag mogelijk gehouden. [eiseres] heeft in strijd met artikel 4.45, tweede lid, aanhef en onder d, van het Arbobesluit gehandeld. De gronden slagen niet.
Is er grond voor matiging van de boete voor de eerste overtreding?
6. [eiseres] betoogt dat op grond van de vier afzonderlijke matigingsgronden tot matiging moet worden overgegaan.
6.1.
In beginsel mag als de gedraging waarvoor de boete is opgelegd zich heeft voorgedaan van de verwijtbaarheid van de overtreding worden uitgegaan. Maar in situaties waarin verwijtbaarheid volledig ontbreekt, bestaat geen grond voor boeteoplegging. Die situatie doet zich in elk geval voor als de overtreder aannemelijk heeft gemaakt dat hij alles wat redelijkerwijs mogelijk was, heeft gedaan om de overtreding te voorkomen. Een verminderde mate van verwijtbaarheid kan aanleiding geven de boete te matigen. Daarbij kan een rol spelen dat uit feiten en handelingen blijkt dat de overtreding niet opzettelijk is begaan. Aan dit uitgangspunt is invulling gegeven in artikel 1, elfde lid, van de Beleidsregel. In deze bepaling zijn vier inspanningen beschreven die elk kunnen leiden tot matiging van de boete met 25%. De vraag of [eiseres] een verwijt te maken valt, hangt dus samen met de vraag of [eiseres] aan de vier matigingsgronden van artikel 1, elfde lid, van de Beleidsregel heeft voldaan. [5]
6.2.
De staatssecretaris mocht zich op het standpunt stellen dat voor de balken van schuur 1 geen veilige werkwijze is ontwikkeld. Daarbij heeft hij erop mogen wijzen dat, hoewel in bijlage 10 van het werkplan onder meer staat dat bij de sanering van de binnenbeplating het asbesthoudend afval in de daarvoor bestemde zakken moet worden verpakt, in het werkplan noch in de risicobeoordeling is beschreven hoe de werkzaamheden met de vrijgekomen balken van stal 1, waarop de restanten asbesthoudend materiaal zijn aangetroffen, uitgevoerd dienen te worden. Er is daarom ook geen sprake van het volledig ontbreken van verwijtbaarheid.
6.3.
Bij het beoordelen of is voldaan aan de andere matigingsgronden, kan in aanmerking worden genomen dat geen sprake was van een veilige werkwijze. Er kan, zo blijkt uit rechtspraak, namelijk sprake zijn van een samenhang tussen de verschillende matigingsgronden. [6] In dit geval leidt het ontbreken van een veilige werkwijze ertoe dat verweerder zich op het standpunt mag stellen dat [eiseres] ook niet aan de drie andere matigingsgronden heeft voldaan. Het ontbreken van een duidelijke werkwijze maakt het onaannemelijk dat er een duidelijke instructie was hoe de restanten asbest, en wanneer, van de balken van stal 1 afgehaald dienden te worden. Verder is adequaat toezicht niet mogelijk op het moment dat er geen veilige werkwijze is.
6.4.
De conclusie is dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt stelt dat [eiseres] aan geen van de matigingsgronden heeft voldaan. De beroepsgrond slaagt niet.
Is er grond voor (verdere) matiging van de boete voor de tweede overtreding?
7. [eiseres] bestrijdt niet de tweede overtreding heeft plaatsgevonden. De staatssecretaris heeft alleen de eerste matigingsgrond toegepast. [eiseres] betoogt dat ook de andere drie matigingsgronden van toepassing zijn.
7.1.
Niet in geschil is dat het in containment verwijderen van bron 12, zoals beschreven in het werkplan, een veilige werkwijze is. Echter, het is ook niet in geschil dat de koven boven de balklaag (bron 12), in afwijking van het werkplan, zonder containment zijn verwijderd. Er is daarom ook geen sprake van het volledig ontbreken van verwijtbaarheid. In dit geval leidt dat ertoe dat de staatssecretaris zich op het standpunt mag stellen dat [eiseres] niet aan de matigingsgronden noodzakelijke randvoorwaarden, adequate instructies en adequaat toezicht heeft voldaan. Het niet volgens het werkplan in containment verwijderen werkt door op deze drie matigingsgronden. Tot de noodzakelijke randvoorwaarden behoort een volgorde waarin uitvoering van de werkzaamheden volgens de veilige werkwijze mogelijk is. De volgorde om eerst het dak te saneren en daarna pas een containment op te bouwen, leidde tot het losraken van de platen van bron 12 tijdens het verwijderen van de dakplaten, waarover niet van tevoren is nagedacht. Ook is niet gebleken dat er instructies ten aanzien van bron 12 zijn gegeven. Verder heeft de toezichthouder niet ingegrepen terwijl de platen boven de balklaag buiten containment en dus niet volgens een veilige werkwijze werden verwijderd.
7.2.
De conclusie is dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt stelt dat [eiseres] niet heeft voldaan aan de matigingsgronden noodzakelijke randvoorwaarden, adequate instructies en adequaat toezicht. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft [eiseres] de derde overtreding begaan?
8. [eiseres] betoogt dat zij op grond van artikel 4.51a, derde lid, van het Arbobesluit enkel gehouden is ervoor zorg te dragen dat op de projectlocatie een eindbeoordeling wordt uitgevoerd door een daartoe geaccrediteerd lab en dat dat is geschied op 3 maart 2017 door [bedrijf] Volgens [eiseres] is de eindbeoordelingsinstelling primair verantwoordelijk voor het uitvoeren van een eindbeoordeling op de projectlocatie. [eiseres] kan niet verantwoordelijk worden gehouden voor de resultaten van de door de eindbeoordelingsinstelling uitgevoerde eindbeoordeling.
8.1.
Uit het boeterapport, pagina 6 gelezen in samenhang met bijlage 6 van het boeterapport, blijkt dat [bedrijf] een beperkter gebied dan het werkgebied heeft geïnspecteerd. Dit wordt bevestigd door de vertegenwoordiger van [eiseres] die desgevraagd heeft verklaard dat [bedrijf] de gebieden diende te inspecteren die staan vermeld in het inspectierapport. Alleen al hierom slaagt het betoog van [eiseres] niet dat het geïnspecteerde gebied overeenkomt met het aangewezen gesaneerde gebied en de aan- en afvoerroutes in het werkplan. Omdat niet het gehele werkgebied is geïnspecteerd, heeft [eiseres] artikel 4.51a, derde lid, van het Arbobesluit overtreden. Gelet hierop behoeft het betoog van [eiseres] dat zij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de resultaten van de door de eindbeoordelingsinstelling uitgevoerde eindbeoordeling geen bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
Is de hoogte van de boete in strijd met het evenredigheidsbeginsel?
9. [eiseres] voert aan dat omstandigheden als ingewikkeldheid van het project en ongunstige omstandigheden maken dat de hoogte van de boete in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank ziet in deze omstandigheden geen grond voor het oordeel dat [eiseres] door de opgelegde boete onevenredig wordt getroffen. Een asbestsaneringsbedrijf is altijd gehouden de geldende arbowetgeving na te leven. De gestelde ingewikkeldheid van de sanering en ongunstige omstandigheden zijn daarom niet van belang. Daarbij is ook niet onderbouwd dat de overtredingen een gevolg zijn van de gestelde ingewikkeldheid van het project. [eiseres] onderbouwt de pas op zitting ingenomen stelling dat van te voren contact is geweest met de arbeidsinspectie niet. Hieraan gaat de rechtbank daarom voorbij. De beroepsgrond slaagt niet.
Is sprake van overschrijding van de redelijke termijn?
10. [eiseres] betoogt dat de redelijke termijn is overschreden. Volgens vaste rechtspraak geldt als uitgangspunt dat een totale lengte van de procedure van twee jaar redelijk is voor de beslechting van een geschil over een boete. [7] De redelijke termijn begint met de boetekennisgeving, in dit geval op 17 augustus 2017, en eindigt bij de uitspraak van vandaag. Dat betekent dat de redelijke termijn met meer dan 24 maanden is overschreden en dat de rechtbank in dit geval aanleiding ziet om de boete met 20% te matigen. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is gegrond. Dit betekent dat de rechtbank het besluit van 9 april 2019 vernietigt. De rechtbank voorziet zelf in de zaak en bepaalt de hoogte van de boete op € 13.320.
11.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de staatssecretaris het griffierecht aan [eiseres] vergoeden en krijgt [eiseres] ook een vergoeding voor haar proceskosten. De gemachtigde van [eiseres] heeft een beroepschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Het gaat om twee handelingen met - omdat het besluit van 9 april 2019 alleen vanwege de overschrijding van de redelijke termijn wordt vernietigd - een waarde van € 374 per handeling. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 748.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigd het besluit van 9 april 2019;
  • stelt de boete vast op € 13.320;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • bepaalt dat de staatssecretaris het griffierecht van € 345 aan [eiseres] moet vergoeden;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 748 aan proceskosten aan [eiseres].
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, voorzitter, en mr. G.A. van der Straaten en mr. M. Ichoh, leden, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Rosmalen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Bijlage
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:41
Het bestuursorgaan legt geen bestuurlijke boete op voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.
Artikel 5:46
1. De wet bepaalt de bestuurlijke boete die wegens een bepaalde overtreding ten hoogste kan worden opgelegd.
2. Tenzij de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, stemt het bestuursorgaan de bestuurlijke boete af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Het bestuursorgaan houdt daarbij zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
[…]
Arbeidsomstandighedenwet
Artikel 16
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld in verband met arbeidsomstandigheden van de werknemers.
[…]
10. De werkgever, dan wel een ander dan de werkgever bedoeld in het zevende, achtste of negende lid en de werknemers zijn verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden vastgesteld bij of krachtens de op grond van dit artikel […] vastgestelde algemene maatregel van bestuur voorzover en op de wijze als bij of krachtens deze maatregel is bepaald.
Arbeidsomstandighedenbesluit
Artikel 4.45. Preventieve maatregelen
1. De concentratie van asbestvezels in de lucht wordt zo laag mogelijk onder de grenswaarden, bedoeld in artikel 4.46, gehouden.
2 Ter naleving van het eerste lid worden de volgende maatregelen genomen:
[…]
d. afvalstoffen, ontstaan als gevolg van het toepassen of bewerken van asbest of van asbesthoudende producten, worden zo spoedig mogelijk verzameld en afgevoerd in een daartoe geschikte en gesloten verpakking, voorzien van een etiket met de duidelijke en goed leesbare vermelding dat de inhoud daarvan asbest bevat.
Artikel 4.48a. Aanvullende maatregelen
1. Indien, gelet op de aard van de werkzaamheden, verwacht kan worden dat de som van de concentratie asbestvezels van het type chrysotiel als fractie van de grenswaarde, bedoeld in artikel 4.46, eerste lid, en de concentratie van de amfibole asbestvezels actinoliet, amosiet, anthofylliet, tremoliet en crocidoliet als fractie van de grenswaarde, bedoeld in artikel 4.46, tweede lid, in de lucht groter is dan of gelijk is aan 1, ondanks preventieve technische maatregelen ter beperking van de asbestconcentratie in de lucht, neemt de werkgever doeltreffende maatregelen ter bescherming van de betrokken werknemers.
2. Tot de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, behoren in ieder geval:
[…]
c. het voorkomen van de verspreiding van stof afkomstig van asbest of asbesthoudende materialen buiten de ruimten waar de werkzaamheden plaatsvinden.
Artikel 4.51a. Eindbeoordeling
[…]
3. Na de werkzaamheden wordt na reiniging van de arbeidsplaats en voordat met andere werkzaamheden een aanvang wordt gemaakt, op de betreffende arbeidsplaats in de buitenlucht door een bedrijf dat daartoe adequaat is toegerust een visuele inspectie uitgevoerd, waarbij is vastgesteld dat de aanwezigheid van asbest niet meer visueel waarneembaar is.
Beleidsregel boeteoplegging arbeidsomstandighedenwetgeving
Artikel 1
[…]
11. Indien de werkgever aantoont dat hij inspanningen heeft verricht, gericht op het voorkomen van de overtreding in het concrete geval, kan dit leiden tot matiging van het al dan niet op bedrijfsgrootte gecorrigeerde normbedrag. De volgende inspanningen kunnen leiden tot een matiging van 25% per onderdeel:
a. als de risico’s van de concrete werkzaamheden voldoende zijn geïnventariseerd en een veilige werkwijze is ontwikkeld die voldoet aan de vereisten van het bepaalde bij of krachtens de Arbeidsomstandighedenwet;
b. als de noodzakelijke randvoorwaarden zijn gecreëerd voor het toepassen van een veilige werkwijze;
c. als er adequate instructies zijn gegeven;
d. als er adequaat toezicht is gehouden.
[…]

Voetnoten

1.De locatie wordt vermeld in het bestreden besluit.
2.ABRvS 2 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1465.
3.Zie bijvoorbeeld ABRvS 21 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2801.
4.ABRvS 2 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1465.
5.Vergelijk ABRvS 26 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1112, r.o. 6.
6.Zie ABRvS 26 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1112.
7.Zie bijvoorbeeld ABRvS 23 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3938.