ECLI:NL:RBGEL:2021:52

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 januari 2021
Publicatiedatum
6 januari 2021
Zaaknummer
C/05/376277 / HA RK 20-166
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van statutair bestuurder en rechtsgeldigheid van ontslagbesluit in het kader van bedrijfseconomische omstandigheden en disfunctioneren

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 4 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], een voormalig statutair bestuurder van SterGro International B.V., en de vennootschap. [eiser] verzocht de rechtbank om de opzegging van zijn arbeidsovereenkomst te vernietigen en om te verklaren dat zijn arbeidsovereenkomst na 1 juli 2020 in stand is gebleven. Hij stelde dat er geen rechtsgeldig ontslagbesluit was genomen, omdat hij niet rechtsgeldig was benoemd tot statutair bestuurder. SterGro c.s. voerde aan dat het ontslag rechtsgeldig was en dat [eiser] terugbetaling van het salaris over de periode van 1 juli 2020 tot en met oktober 2020 moest doen.

De rechtbank oordeelde dat [eiser] rechtsgeldig was benoemd tot statutair bestuurder en dat het ontslagbesluit van 27 april 2020 rechtsgeldig was. De rechtbank concludeerde dat er geen redelijke grond was voor het ontslag, waardoor [eiser] recht had op een billijke vergoeding van € 100.000,00 en een transitievergoeding van € 22.186,15. De rechtbank verklaarde ook dat SterGro geen rechten kon ontlenen aan het concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomst. SterGro c.s. werd veroordeeld tot betaling van de billijke vergoeding en de transitievergoeding, evenals de proceskosten. In reconventie werd [eiser] verplicht om het salaris dat aan hem was betaald over de periode van 1 juli 2020 tot en met oktober 2020 terug te betalen.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van een rechtsgeldige benoeming en ontslagprocedure voor statutair bestuurders, evenals de rechten van werknemers bij ontslag zonder redelijke grond.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/376277 / HA RK 20-166 / 869 / 538
Vonnis van 4 januari 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. J.A. Hamelink te Zwolle,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STERGRO INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd te Ede,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GROVEKO B.V.,
gevestigd te Ede,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
advocaat mr. I.J. de Laat te Amsterdam.
Partijen worden hierna [eiser] en SterGro c.s. genoemd. Gedaagden in conventie worden ieder afzonderlijk SterGro en Groveko genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van 28 augustus 2020 met de producties 1 t/m 15
  • het verweerschrift van 2 november 2020 met de producties 1 t/m 23
  • de brief van [eiser] van 4 november 2020 met de producties 15 t/m 22
  • de brief van SterGro van 9 november 2020 met de producties 24 t/m 26
  • de mondelinge behandeling van 10 november 2020, alwaar partijen het woord hebben gevoerd aan de hand van pleitaantekeningen
  • de aanhouding van de behandeling voor schikkingsonderhandelingen tot 24 november 2020
  • het e-mailbericht van [eiser] van 10 november 2020 met daarbij de statuten van SterGro
  • de e-mailberichten van partijen van 23 november 2020 met daarin de mededeling dat partijen geen minnelijke regeling hebben bereikt.
1.2.
Ten slotte is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
SterGro is aandeelhouder en bestuurder van Groveko. Groveko is een groothandel in schoonmaakartikelen voor de zakelijke markt. Bij Groveko werken thans ongeveer 70 werknemers. De juridische structuur van het SterGro concern was de afgelopen jaren als volgt.
Per 26 maart 2015:
Per 13 juli 2015:
Per 25 februari 2016:
Per 26 juni 2017:
Alle bedrijfsactiviteiten binnen het SterGro concern worden thans binnen Groveko verricht. Enkel het 100% aandelenbelang in Groveko en de achtergestelde leningen van aandeelhouders bevinden zich in SterGro. In de statuten van SterGro is onder meer het volgende bepaald:
HOOFDSTUK 8 ALGEMENE VERGADERING
(…)
8.2
Plaats van vergadering
Een algemene vergadering wordt gehouden in de plaats waar de vennootschap statutair is gevestigd.
(…)
8.7
Besluitvorming buiten vergadering
Besluitvorming aandeelhouders kan op andere wijze dan in een vergadering geschieden, mits alle aandeelhouders vooraf schriftelijk met deze wijze van besluitvorming hebben ingestemd. De instemming kan langs elektronische weg plaatsvinden. De stemmen worden schriftelijk uitgebracht. De stemmen kunnen ook langs elektronische weg worden uitgebracht. Aan het vereiste van schriftelijkheid van de stemmen wordt ook voldaan als het besluit – onder vermelding van de wijze waarop ieder van de aandeelhouders heeft gestemd – schriftelijk of elektronisch is vastgelegd.
2.2.
[eiser] was aanvankelijk indirect bestuurder en aandeelhouder van Ewepo Reinigingssystemen B.V. (hierna: Ewepo), een bedrijf dat in 2015 door Groveko is overgenomen. In de intentieovereenkomst inzake de overname van Ewepo door SterGro van 21 april 2015 (die mede is ondertekend door [eiser] ) is onder meer het volgende opgenomen:
Artikel 6. Directie/commissarissen
1. (…)
Per 1 januari 2016 zullen [directeur] en [eiser] in loondienst treden van en worden benoemd tot (statutair) directeuren van Koper (…).
Cebe Groep zal per 1 januari 2016 aftreden als statutair directeur van de Koper (…)
2.3.
In de aandeelhoudersovereenkomst, gedateerd 13 juli 2015, die onder meer is ondertekend door [eiser] , Groveko en SterGro (en haar aandeelhouders) is onder meer het volgende opgenomen:
OVERWEGINGEN:
(…)
6. Het statutaire bestuur van de Vennootschap wordt op dit moment gevormd door Cebe Groep B.V., in de persoon van de heer [statutaire bestuur] .
7. De Aandeelhouders achten het wenselijk om de toetreding van [eiser] en [directeur] , in aanvulling op het bepaalde in de wet en de statuten van de Vennootschap (SterGro, de kantonrechter), zowel op aandeelhouders- als op bestuurdersniveau, schriftelijk vast te leggen in een nadere overeenkomst, hierna te noemen: deze Overeenkomst.
(…)
Artikel 4. Bestuur en Raad van Commissarissen
1. Per 1 januari 2016 zullen [directeur] en [eiser] tot directeuren worden benoemd c.q. als directeur in dienst treden van de Vennootschap tegen dezelfde vergoeding als hiervoor bedoeld (…).
2.4.
Bij de stukken bevindt zich een “arbeidsovereenkomst bestuurder” gesloten tussen SterGro en [eiser] op 13 juli 2015. In die arbeidsovereenkomst (die zonder bijlage 1 is overgelegd) is onder meer het volgende vermeld:
overwegende dat:
a. de Algemene Vergadering van Aandeelhouders van de Vennootschap heeft in zijn vergadering van [
datum] de Directeur tot statutair directeur van de Vennootschap benoemd met ingang van 1 januari 2016 en de arbeidsvoorwaarden van de Directeur vastgesteld. Een kopie van het benoemingsbesluit is als
bijlage 1aan de arbeidsovereenkomst gehecht.
b. partijen wensen de uit dien hoofde tussen hen gewijzigde arbeidsvoorwaarden, schriftelijk vast te leggen in deze arbeidsovereenkomst.
(…)
verklaren het volgende te zijn overeengekomen:
(…)
Artikel 2 Functie
2.1
De Directeur verricht met ingang van 1 januari 2016 de functie van statutair bestuurder.
Artikel 15 Concurrentiebeding
15.1
Behoudens voorafgaande schriftelijke toestemming van de Algemene Vergadering van Aandeelhouders van de Vennootschap, is het de Directeur, zowel tijdens de looptijd van de arbeidsovereenkomst als voor de duur van drie jaar na het einde van de arbeidsovereenkomst, in welke vorm of hoedanigheid dan ook (d.w.z. direct of indirect, financieel of anderszins), niet toegestaan betrokken te zijn bij een onderneming of activiteit die concurrerend is met de activiteiten van Ewepo Reinigingssystemen B.V. en/of de Vennootschap en/of haar groepsmaatschappijen
Dit beding geldt alleen indien de arbeidsovereenkomst op initiatief van de Directeur wordt beëindigd.
15.2
Behoudens voorafgaande schriftelijke toestemming van de Algemene Vergadering van Aandeelhouders van de Vennootschap, is het de Directeur, zowel tijdens de looptijd van de arbeidsovereenkomst als voor de duur van drie jaar na het einde van de arbeidsovereenkomst, in welke vorm of hoedanigheid van ook (d.w.z. direct of indirect, financieel of anderszins), niet toegestaan (relaties van) de Vennootschap en/of haar groepsmaatschappijen te bewegen om contracten met de Vennootschap en/of haar groepsmaatschappijen te verbreken op het gebied van de handel in schoonmaakmiddelen, machines, reinigingsmiddelen en (papieren) disposables, danwel om concurrerende activiteiten op vorenbedoeld gebied te ondernemen met vorenbedoelde relaties. Dit beding geldt niet indien de Vennootschap de arbeidsovereenkomst van de Directeur heeft beëindigd om andere redenen dan:
( a) ontslag wegens een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 Burgerlijk Wetboek, of
( b) het feit dat de geconsolideerde EBITDA van de Vennootschap twee achtereenvolgende jaren meer dan 20% negatief afwijkt van de begroting.
Dit beding geldt evenmin bij verkoop, fusie of splitsing van de Vennootschap en/of een Groepsmaatschappij, behalve indien deze plaatsvindt aan, met of naar een Groepsmaatschappij.
Artikel 21 Vertrekregeling
21.1
Indien de vennootschap de Directeur ontslaat als statutair bestuurder en werknemer van de Vennootschap door (i) opzegging door de Vennootschap anders dan wegens een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 BW, dan wel (ii) ontbinding door de daartoe bevoegde rechter op verzoek van de Vennootschap zonder dat sprake is van ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van de werknemer, dan is de Vennootschap een vergoeding verschuldigd aan de betreffende directer en wel als volgt:
- indien het ontslag wordt geëffectueerd in de periode gelegen na 1 januari 2016 en voor 1 juli 2016, dan bedraagt de all-in vergoeding maximaal driehonderdduizend euro bruto (€ 300.000,00), inclusief mogelijke fiscale lasten;
- indien het ontslag wordt geëffectueerd in de periode gelegen na 30 juni 2016 en voor 1 juli 2017, dan bedraagt de all-in vergoeding maximaal tweehonderdveertigduizend euro bruto (€ 240.000,00), inclusief mogelijke fiscale lasten;
- indien het ontslag wordt geëffectueerd in de periode gelegen na 30 juni 2017 en voor 1 juli 2018, dan bedraagt de all-in vergoeding maximaal honderdtachtigduizend euro bruto (€ 180.000,00), inclusief mogelijke fiscale lasten;
- indien het ontslag wordt geëffectueerd in de periode gelegen na 30 juni 2019 en voor 1 juli 2019, dan bedraagt de all-in vergoeding maximaal honderdtwintigduizend euro bruto (€ 120.000,00), inclusief mogelijke fiscale lasten;
- indien het ontslag wordt geëffectueerd in de periode gelegen na 30 juni 2019 en voor 1 juli 2020, dan bedraagt de all-in vergoeding maximaal zestigduizend euro bruto (€ 60.000,00), inclusief mogelijke fiscale lasten;
Indien het ontslag na 30 juni 2020 wordt geëffectueerd, dan is de Vennootschap aan de Directeur geen vergoeding verschuldigd, anders dan de vergoeding die op grond van boek 7, titel 10 van het Burgerlijk Wetboek verschuldigd is.
21.2
Op de vergoeding als bedoeld in lid 1 van dit artikel wordt de transitievergoeding conform artikel 7:673 e.v. BW en/of enige andere (al dan niet door de rechter toegekende) vergoeding in verband met het einde van de arbeidsovereenkomst (voortvloeiend uit de wet en/of een Cao en/of een sociaal plan) in mindering gebracht.
[eiser] ontving zijn salaris van Groveko. Het laatstelijk verdiende loon bedroeg
€ 12.325,64 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en overige emolumenten.
2.5.
Uit het overgelegde uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel volgt dat [eiser] per 20 augustus 2015 is ingeschreven als bestuurder van SterGro en dat de heer [Bestuurder van SterGo] (naast [eiser] ) per 1 oktober 2017 is ingeschreven als bestuurder van SterGro.
2.6.
[eiser] houdt 4,98% van de aandelen in SterGro. De overige aandelen worden gehouden door MKB Participatiefonds (60,06 %), Jemato Participaties BV. (25,00%) en de heren [Bestuurder van SterGo] en [directeur] (beiden 4,98 %).
2.7.
Bij de stukken bevindt zich een op 25 februari 2016 ondertekende koopovereenkomst, waarbij Groveko de aandelen in het kapitaal van Frag Holland B.V. koopt en waarin is vermeld dat [eiser] als statutair bestuurder van SterGro Groveko vertegenwoordigt.
2.8.
Op 20 juni 2018 heeft [eiser] [Bestuurder van SterGo] een e-mail gestuurd ten behoeve van een participatie waarin hij het ontstaan van Groveko heeft geschetst. In de bijlage heeft [eiser] onder meer het volgende vermeld:
In juli 2015 koopt Groveko BV 100% van de aandelen van Ewepo BV en verwerven [eiser] en [directeur] ieder 4,98% van de aandelen in SterGro International BV Zij vormen beide vanaf dat moment de nieuwe directie van Groveko BV en [eiser] in statutair bestuurder van zowel Groveko BV als van SterGro International BV.
(…)
Vanaf november 2017 is [Bestuurder van SterGo] toegetreden tot de directie, als CFO van Groveko en staat hij ook ingeschreven, samen met [eiser] , als bestuurder van Groveko B.V
2.9.
[indirect grootaandeelhouder van SterGro] (indirect grootaandeelhouder van SterGro) heeft [eiser] bij e-mail van 19 december 2018 onder meer het volgende bericht:
De earn-out regeling was van toepassing indien jullie er voor konden zorgen dat de EBITDA van 2016 van SterGro met tenminste € 250.000 zou toenemen t.o.v. het budget. Dat was toen niet gehaald. Toen hebben wij in overleg de looptijd met een jaar verlengd, en dus alsnog de kans gegeven om deze groei in EBITDA te realiseren in 2017. Ook dat is niet gehaald. Ik ben het met je eens dat dit mede door omstandigheden komt die buiten jullie macht liggen, mede vanwege vele eenmalige lasten (die een drukkend effect hadden op de EBITDA).
2.10.
Op 3 april 2020 is tijdens een buitengewone vergadering van aandeelhouders een reorganisatieplan gepresenteerd door de directie van SterGro (in de notulen zijn [eiser] en [Bestuurder van SterGo] als directie vermeld) aan de aandeelhouders.
2.11.
[eiser] heeft op 9 april 2020 per e-mail een uitnodiging ontvangen voor een aandeelhoudersvergadering van SterGro op 27 april 2020 waarop zijn voorgenomen ontslag per 1 juli 2020 en de voorgenomen schorsing van 27 april tot en met 30 juni 2020 stonden geagendeerd. In de brief is vermeld dat het ontslag als statutair bestuurder ook zou leiden tot het einde van de arbeidsovereenkomst met SterGro per 1 juli 2020. Tevens is in de brief vermeld:
Wij zijn van mening dat u als bestuurder en algemeen directeur van SterGro International B.V. niet naar behoren functioneert. Wij hebben dit reeds meerdere malen kenbaar gemaakt, maar wij zien geen verbetering. Uw onvoldoende functioneren blijkt onder andere uit het feit dat drie achtereenvolgende jaren het budget niet gehaald wordt. De negatieve afwijking van de geconsolideerde EBITDA van SterGro International B.V. ten opzichte van het afgegeven budget is zelfs in drie achtereenvolgende jaren meer dan 20%.
Daarnaast zijn er ontwikkelingen in de markt als gevolg van de uitbraak van het coronavirus (COVID-19), waardoor de onderneming genoodzaakt is drastische maatregelen te nemen om continuïteit te waarborgen. Op vrijdag 3 april jl. presenteerde de directie (u) van SterGro International B.V. ons een reorganisatieplan, waarin duidelijk werd dat ruim 30 van de 90 medewerkers ontslagen zullen worden. Ook stelde de directie dat de verwachting is dat SterGro International B.V. in afgeslankte vorm verder zal gaan en dat de omzet (structureel) ruim lager zal zijn. Wij zijn van mening dat het hierdoor tevens noodzakelijk is om te snijden in de kosten van de beleidsmakers en deze terug te brengen van drie personen ( [eiser] , [Bestuurder van SterGo] en [directeur] ) naar twee ( [Bestuurder van SterGo] en [directeur] ). De jaarlijkse kosten (all-in) van deze drie personen, ad circa € 570.000 (nagenoeg gelijkwaardig verdeeld), zijn te hoog voor SterGro International B.V. (helemaal nu) en staan in geen verhouding tot hetgeen bij een reorganisatie van die omvang past.
2.12.
[indirect grootaandeelhouder van SterGro] heeft [eiser] bij e-mailbericht van 14 april 2020 een voorstel gedaan om tot afwikkeling van de diverse relaties (arbeidsovereenkomst, aandelenbelang in SterGro en geldvordering van Friends Company B.V. op SterGro) te komen.
2.13.
Tijdens de algemene vergadering van aandeelhouders (hierna: AVA) van SterGro op 27 april 2020 is [eiser] als statutair bestuurder per 1 juli 2020 ontslagen en geschorst voor de periode tot die datum. In de notulen van de AVA is onder meer het volgende opgenomen:
2. Voorgenomen ontslag van de statutair bestuurder, de heer [eiser] , per 1 juli 2020, alsmede de voorgenomen schorsing van de heer [eiser] in de periode van 27 april tot en met 30 juni 2020
De heer [indirect grootaandeelhouder van SterGro] refereert aan de schriftelijke toelichting op het geagendeerde voorstel zoals aan de betrokkenen en de aandeelhouders verzonden op 9 april 2020 en aangehecht als annex 1. Zoals daarin aangegeven zijn er twee hoofdredenen voor het voorgenomen ontslag. Ten eerste zijn de prestaties van Groveko, dochtervennootschap van Stergro International, de afgelopen jaren zeer teleurstellend geweest. Geconsolideerd heeft de onderneming jaren achtereen ver onder budget gepresteerd. De heer [indirect grootaandeelhouder van SterGro] geeft namens MKB Participatiefonds BV aan van mening te zijn dat dit de heer [eiser] is aan te rekenen.
Daarnaast geeft de heer [indirect grootaandeelhouder van SterGro] aan dat in de huidige omstandigheden, waarin de onderneming geraakt wordt door een sterk teruglopende vraag, drastische maatregelen noodzakelijk zijn en een reorganisatie onvermijdelijk is gebleken. Enkele dagen geleden heeft dit er in geresulteerd dat circa één derde van de medewerkers ontslag is aangezegd. Gezien de ernst van de zaak is van belang dat ook de kosten van de directie worden teruggebracht. Zoals uiteengezet in de toelichting is MKB Participatiefonds van mening dat, in combinatie met het voorgaande punt, het voorgenomen ontslag van de bestuurder van groot belang is voor de onderneming.
De heer [indirect grootaandeelhouder van SterGro] nodigt de heer [eiser] uit om te reageren op het voornemen tot ontslag en om als directielid advies hieromtrent te geven aan de aanwezige aandeelhouders.
De heer [eiser] geeft aan te twijfelen of een pleidooi en advies van zijn kant de mening van de overige aandeelhouders zak beinvloeden, maar desalniettemin wenst hij gebruik te maken van deze geboden mogelijkheid. De heer [eiser] heeft één en ander schriftelijk voorbereid en leest dit integraal voor aan de aanwezigen. De pleidooi en advies van de heer [eiser] zijn aangehecht als annex 2.
2.14.
Groveko heeft op 28 april 2020 haar personeel per e-mail op de hoogte gesteld van het besluit van de AVA.
2.15.
Bij brief van 29 april 2020 aan [eiser] heeft [Bestuurder van SterGo] namens SterGro de arbeidsovereenkomst per 1 juli 2020 opgezegd en [eiser] verzocht uiterlijk 30 juni 2020 de bedrijfseigendommen in te leveren. In die brief is verder onder meer het volgende vermeld:
Vandaag ontvingen wij de notulen van de Buitengewone Aandeelhoudersvergadering van Stergro International B.V. d.d. 27 april 2020. In die notulen is het aandeelhoudersbesluit vastgelegd om jou, naar aanleiding van zowel de tegenvallende resultaten van Groveko B.V. de afgelopen jaren, alsmede wegens de i.v.m. kostenverlaging als gevolg van de coronacrisis noodzakelijke reorganisatie van Groveko B.V., te ontslaan als statutair directeur.
2.16.
Bij brief van 8 mei 2020 heeft de advocaat van [eiser] de aandeelhouders en het bestuur van Groveko onder meer medegedeeld dat [eiser] niet is aangesteld als statutair bestuurder van SterGro en dat het ontslagbesluit niet aan de eisen voldoet, zodat geen sprake is van een rechtsgeldige beëindiging van het dienstverband. Daarnaast is verzocht om tot opheffing van de schorsing over te gaan. Tot slot is een minnelijke regeling voorgesteld.
2.17.
Tussen partijen heeft overleg plaatsgevonden om te komen tot een oplossing, maar dat heeft niet geleid tot een resultaat.
2.18.
Bij de stukken bevindt zich een ongedateerde brief, die volgens [eiser] dateert van 11 mei 2020, gericht aan de aandeelhouders en bestuurders van SterGro, waarin MKB Fonds Beheer B.V. en MKB Participatiefonds B.V. hebben medegedeeld dat in 2016 sprake was van een negatieve afwijking van 33% van de EBITDA, in 2017 van 23%, in 2018 van 19% en in 2019 van 40%.
2.19.
De advocaat van [eiser] heeft SterGro bij brief van 24 juni 2020 in de gelegenheid gesteld aan te tonen dat [eiser] zou zijn aangesteld als statutair bestuurder van SterGro.
2.20.
Op 30 juni 2020 heeft [eiser] (onder protest) de bij hem in het bezit zijnde bedrijfseigendommen, waaronder de bedrijfsauto, ingeleverd.
2.21.
[eiser] heeft SterGro c.s. op 3 juli 2020 gedagvaard in kort geding en – samengevat – gevorderd om SterGro c.s. te veroordelen de schorsing op te heffen en hem zijn werkzaamheden te laten hervatten tegen betaling van zijn loon en met terbeschikkingstelling van de bedrijfsauto. De kantonrechter van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, heeft deze vorderingen bij vonnis van 17 juli 2020 toegewezen. Het vonnis is op 3 augustus 2020 aan SterGro c.s. betekend.
2.22.
Bij e-mailbericht van 28 juli 2020 heeft de advocaat van SterGro c.s. de advocaat van [eiser] een e-mailwisseling tussen de notaris van SterGro c.s. en de aandeelhouders en directie van SterGro van augustus 2015 gestuurd. Blijkens deze e-mailwisseling heeft de notaris de heer [notaris] (voormalig indirect bestuurder van SterGro), [eiser] , [indirect grootaandeelhouder van SterGro] (bestuurder van MKB Participatiefonds B.V.) en [directeur] op 19 augustus 2015 als volgt bericht:
[statutaire bestuur] heeft mij verzocht om notulen op te stellen, waarbij [eiser] wordt benoemd tot mede-directeur van SterGro International B.V., eveneens met als titel algemeen directeur, zodat [statutaire bestuur] en [eiser] allebei zelfstandig bevoegd zijn om SterGro International B.V., Sterko Nederland BV en Groveko BV te vertegenwoordigen.
Deze notulen treffen jullie bijgaand aan. Willen jullie deze notulen dateren en ondertekenen? Vooralsnog ben ik ervan uitgegaan dat deze benoeming ingaat op de dag dat de vergadering wordt gehouden. Mocht dat niet de bedoeling zijn, dan hoor ik dat graag.
In de door de notaris bijgevoegde concept notulen van de AVA van SterGro is vermeld dat de AVA is gehouden in Wageningen en dat de AVA het voorstel om [eiser] te benoemen tot algemeen directeur van SterGro met algemene stemmen heeft aanvaard.
Dit concept is vervolgens met pen ingevuld, waarbij is vermeld dat de AVA is gehouden te Ede op 20 augustus (het jaartal 2015 was reeds voorgedrukt, de rechtbank). De notulen zijn ondertekend door [statutaire bestuur] als voorzitter en [eiser] als secretaris.
2.23.
Bij e-mailbericht van 4 augustus 2020 heeft [Bestuurder van SterGo] namens Groveko [eiser] als volgt bericht:
Doordat het vonnis uit het kort geding gisteren betekend is, zou jij je werkzaamheden voor Stergro International B.V. weer moeten verrichten. Ondertussen is, zoals jij weet, jouw functie echter vervallen. Daarom ben jij wat ons betreft vrijgesteld van werkzaamheden tot nader order. Mocht jij desalniettemin jouw werkzaamheden willen hervatten, laat mij dat dan weten, ook per wanneer, dan bespreek ik dat graag met je. Laat ook weten of jij weer gebruik wil maken van de bedrijfsauto, omdat we dan de bijtelling weer moeten verwerken in de loonbetalingen.
2.24.
In reactie hierop heeft [eiser] op 6 augustus 2020 [Bestuurder van SterGo] bericht:
Je schrijft dat mijn functie zou zijn komen te vervallen en dat ik dat zou weten, maar dat is niet zo. Voor zover mij bekend is er alleen met een vaag “aandeelhoudersbesluit” geprobeerd mij te ontslaan, verder niet.
Dus van een functieverval (met alle daarbij horende onderbouwing en waarborgen) is volgens mij helemaal nooit sprake geweest.
Wat mij betreft start ik direct weer, maar zal dat nu op aanstaande maandag 10 juli zetten. Ik stel voor dat ik om 08:00 begin in filiaal Zwolle, en dat bv [directeur] mij daar ophaalt en naar Ede kan brengen en dat ik daar aan het einde van de dag de auto weer mee terug kan nemen.
2.25.
Op 10 augustus 2020 heeft [eiser] zich op kantoor bij SterGro c.s. gemeld, maar daar werd hem medegedeeld dat er geen werkzaamheden voor hem voorhanden waren en werd aan hem vrijstelling van werkzaamheden voorgesteld. Diezelfde dag heeft de advocaat van [eiser] de advocaat van SterGro c.s. per e-mail bericht dat [eiser] niet instemt met vrijstelling van werkzaamheden, dat van functieverval geen sprake is en dat [eiser] zich op 11 augustus 2020 opnieuw zou melden voor het hervatten van zijn werkzaamheden. De advocaat van SterGro c.s. heeft hierop per e-mailbericht van 12 augustus 2020 gereageerd.
2.26.
SterGro c.s. heeft op 13 augustus 2020 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de kantonrechter in kort geding van 17 juli 2020.
2.27.
Bij brief van 19 augustus 2020 heeft SterGro [eiser] onder meer het volgende bericht:
Sinds 27 februari heeft het coronavirus ook Nederland in zijn greep. (…) In april 2020 heeft dit geleid tot een reorganisatie voor Groveko, dat door jou, [directeur] en mij, als directie van SterGro aan de aandeelhouders is voorgelegd tijdens een aandeelhoudervergadering. Er is toen besloten om de reorganisatie door te voeren per 1 juni 2020. Onder andere naar aanleiding van dit besluit, hebben de grootaandeelhouders op 9 april aan jou persoonlijk en de directie van SterGro laten weten, ook de directie van SterGro te willen inkrimpen van 3 naar 2 beleidsbepalende functies. (…) De grootaandeelhouders hebben daarbij aan jou aangegeven dat zij jouw functie laten vervallen en jouw voorgenomen ontslag als statutair bestuurder van SterGro zouden agenderen op de aandeelhoudersvergadering van 27 april 2020. Op die aandeelhoudersvergadering heb jij jouw raadgevende stem kunnen geven over dit voorstel, maar is daarna toch tot ontslag besloten.
(…)
Voor de (financiële) continuïteit van de onderneming en ter voorkoming van een bestuursvacuum is het echter van groot belang dat, los van de uitkomst van het appel, op zo kort mogelijke termijn alsnog jouw arbeidsovereenkomst in het kader van de tegenvallende financiële resultaten (waarbij in de opeenvolgende jaren 2016 & 2017 en in 2019 de geconsolideerde EBITDA het budget met meer dan 20% onderschreed) door de reorganisatie wordt beëindigd. In dat kader ontvang je deze brief.
(…)
Zoals besloten door de aandeelhouders en het bestuur van SterGro, zal het inkrimpen van de directie van SterGro ook een materiële bijdrage aan de benodigde financiële besparingen voor het concern moeten leveren. Om die reden is jouw functie komen te vervallen en is jouw arbeidsovereenkomst per 1 juli 2020 opgezegd.
(…)
In afwachting van de uitkomst van de hoger beroepsprocedure zien wij op dit moment geen andere mogelijkheid dan, voor zover vereist, de UWV-procedure in gang te zetten. Voor jou persoonlijk betekent dit dat wij aan het UWV toestemming verzoeken om jouw arbeidsovereenkomst – voor zover vereist – op te zeggen wegens bedrijfseconomische redenen.
Evenals de overige boventallige medewerkers, ontvang je van ons een vaststellingsovereenkomst, met daarin het volgende voorstel:
  • Ingangsdatum wettelijke opzegtermijn op 1 september 2020
  • Datum beëindiging arbeidsovereenkomst is 1 oktober 2020
  • Vrijstelling van werk per direct tot aan de datum van uitdiensttreding
  • Uitkering van de wettelijke transitievergoeding, vermeerderd met één bruto maandsalaris
(…)
Dit aanbod is daarmee beter dan wanneer we geen overeenstemming bereiken over een vaststellingsovereenkomst. Dan volgt beëindiging via de al bij het UWV aangevraagde ontslagvergunning.
We vragen je de vaststellingsovereenkomst uiterlijk 25 augustus 2020 ondertekend (…) aan ons te retourneren. (…) Zonder ondertekende vaststellingsovereenkomst zullen wij voor 27 augustus 202 de UWV ontslagaanvraag moeten doorzetten.
2.28.
[eiser] heeft [Bestuurder van SterGo] bij e-mailbericht van 21 augustus 2020 een tegenvoorstel gedaan.
2.29.
De advocaat van [eiser] heeft de advocaat van SterGro c.s. bij e-mailbericht van 19 augustus 2020 voorgesteld om opnieuw in overleg te treden. De advocaat van SterGro c.s. heeft hierop bij e-mailbericht van 26 augustus 2020 gereageerd en haar standpunt kenbaar gemaakt.
2.30.
[eiser] heeft zijn werkzaamheden bij SterGro c.s. niet hervat.
2.31.
Het UWV heeft op 26 oktober 2020 toestemming aan SterGro verleend om de arbeidsovereenkomst met [eiser] tot en met 19 november 2020 op te zeggen.
2.32.
Bij brief van 29 oktober 2020 aan [eiser] heeft SterGro – voor zover vereist – de arbeidsovereenkomst opgezegd tegen 1 december 2020 wegens bedrijfseconomische redenen, die gelegen zijn in de tegenvallende financiële resultaten.
2.33.
Bij arrest in kort geding van 8 december 2020 van het hof Arnhem-Leeuwarden is het vonnis van de kantonrechter in kort geding van 17 juli 2020 vernietigd en zijn de vorderingen van [eiser] alsnog afgewezen.

3.Het verzoek

3.1.
[eiser] verzoekt de rechtbank om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de opzegging van de arbeidsovereenkomst op 29 april 2020 te vernietigen en/of
II. het door de AVA van SterGro genomen besluit van 27 april 2020 tot ontslag van [eiser] als statutair bestuurder te vernietigen; en/of
III. voor recht te verklaren dat de arbeidsovereenkomst van [eiser] na 1 juli 2020 in stand is gebleven;
IV. SterGro c.s. hoofdelijk te verplichten [eiser] binnen 24 uur na betekening van deze uitspraak toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden voor Groveko, tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag dat SterGro c.s. in gebreke blijft;
V. SterGro c.s. hoofdelijk veroordeelt tot betaling van het salaris van [eiser] van € 12.325,64 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en overige emolumenten vanaf 1 juli 2020, tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente;
althans
VI. SterGro c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [eiser] van een billijke vergoeding van € 250.000,00, dan wel een door de rechtbank te bepalen billijke vergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de uitspraak tot aan de dag van algehele voldoening;
VII. SterGro c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [eiser] van een bedrag ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding van € 22.186,15 bruto, dan wel een door de rechtbank te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de uitspraak tot aan de dag van algehele voldoening;
VIII. SterGro te veroordelen tot betaling aan [eiser] van een contractuele beëindigingsvergoeding van € 60.000,00, dan wel een door de rechtbank te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;
IX. voor recht te verklaren dat SterGro geen rechten kan ontlenen aan het in artikel 15 van de arbeidsovereenkomst opgenomen concurrentiebeding, althans dat beding te vernietigen;
en in alle gevallen
X. SterGro c.s. hoofdelijk te veroordelen in de kosten van deze procedure, een salaris voor ondergetekende daarin begrepen, alsook de nakosten en deze te vermeerderen met een bedrag van € 82,00 aan salariskosten alsmede explootkosten indien SterGro c.s. niet binnen veertien dagen na aanschrijving vrijwillig heeft voldaan aan de inhoud van deze beschikking.
3.2.
[eiser] legt primair aan zijn verzoeken ten grondslag dat geen sprake is van een (geldig) benoemingsbesluit van hem als statutair bestuurder van SterGro, zodat zijn dienstverband als gevolg van het ontslagbesluit niet kan eindigen. De opzegging van de arbeidsovereenkomst dient dus vernietigd te worden, aldus [eiser] . Voor zover de rechtbank van oordeel is dat de opzegging niet vernietigbaar is, verzoekt [eiser] toekenning van een transitievergoeding en een billijke vergoeding. Volgens [eiser] is sprake van een niet rechtsgeldig ontslag, hetgeen ernstig verwijtbaar is.
Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat [eiser] wel is benoemd tot statutair bestuurder van SterGro dan is het ontslagbesluit vernietigbaar, omdat de vergadering in strijd met de statuten in Ede is gehouden, de aanwezigen hun raadgevende stem niet hebben kunnen uitbrengen en het aandeelhoudersbesluit niet in het belang van de vennootschap is. Indien het ontslagbesluit niet wordt vernietigd, verzoekt [eiser] om toekenning van een transitievergoeding en een billijke vergoeding. Tevens maakt [eiser] aanspraak op een aanvullende beëindigingsvergoeding, zoals deze in artikel 21 van de arbeidsovereenkomst is overeengekomen. Tot slot verzoekt [eiser] om het concurrentie-/relatiebeding te vernietigen, voor zover het beding al van toepassing zou zijn.
3.3.
SterGro c.s. voert verweer dat hierna, voor zover relevant, zal worden besproken.

4.Het tegenverzoek

4.1.
SterGro c.s. verzoekt de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht te verklaren dat:
a) [eiser] als statutair bestuurder van SterGro dient te worden aangemerkt;
b) het ontslagbesluit van 27 april 2020 en de opzegging van 29 april 2020 rechtsgeldig zijn zodat de arbeidsovereenkomst per 1 juli 2020 rechtsgeldig is geëindigd;
c) artikel 15 lid 2 van de arbeidsovereenkomst onverkort van toepassing is op [eiser] ;
2. [eiser] te verplichten tot terugbetaling binnen veertien dagen na betekening van deze uitspraak van het salaris dat aan hem is betaald over de periode van 1 juli 2020 tot en met – in ieder geval – oktober 2020, te vermeerderen met de wettelijke rente;
3. [eiser] te veroordelen in de proceskosten.
Het subsidiair verzochte (afwijzing wedertewerkstelling, matiging van de loonvordering en het toewijzen van een lager bedrag als contractuele beëindigingsvergoeding) merkt de rechtbank aan als verweer tegen het verzoek.
4.2.
SterGro c.s. legt aan haar tegenverzoeken ten grondslag dat uit alle feiten en omstandigheden volgt dat [eiser] als statutair bestuurder van SterGro is benoemd en deze benoeming heeft aanvaard, alsmede dat sprake is van een rechtsgeldig ontslagbesluit ten gevolge waarvan ook aan de arbeidsovereenkomst per 1 juli 2020 een einde is gekomen. Om die reden dient [eiser] het nadien aan hem betaalde salaris aan SterGro terug te betalen. Omdat twee jaar lang de EBITDA meer dan 20% negatief is afgeweken, kan [eiser] ook gehouden worden aan zijn relatiebeding zoals overeengekomen in artikel 15.2 van zijn arbeidsovereenkomst.
4.3.
[eiser] voert verweer dat hierna, voor zover relevant, zal worden besproken.

5.De beoordeling

De bevoegdheid

5.1.
Op grond van artikel 2:241 BW is de handelsrechter bevoegd om kennis te nemen van de rechtsvorderingen betreffende overeenkomsten tussen een vennootschap en diens bestuurder. Ook nadat de vennootschapsrechtelijke relatie is beëindigd door een ontslagbesluit van de algemene vergadering van aandeelhouders, blijft de rechtbank bevoegd om van rechtsvorderingen met betrekking tot de arbeidsovereenkomst kennis te nemen (zie onder meer Hoge Raad 17 november 1995, NJ 1996/142).
5.2.
[eiser] verzoekt primair vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst, vernietiging van het ontslagbesluit en een verklaring voor recht dat de arbeidsovereenkomst na 1 juli 2020 in stand is gebleven. Daarnaast verzoekt hij wedertewerkstelling en (door)betaling van zijn salaris. Ingeval geoordeeld wordt dat de arbeidsovereenkomst met SterGro per 1 juli 2020 is geëindigd, verzoekt [eiser] SterGro c.s. te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding, een transitievergoeding, een contractuele beëindigingsvergoeding en vernietiging van het concurrentie-/relatiebeding. Voornoemde verzoeken van [eiser] houden verband met de vraag of hij benoemd is tot statutair bestuurder van SterGro en rechtsgeldig is ontslagen. Nu die vraag hierna bevestigend wordt beantwoord, is de handelsrechter bevoegd hiervan kennis te nemen. Tevens is de handelsrechter bevoegd ten aanzien van de overige verzoeken betreffende de arbeidsovereenkomst.
Verzoekschrift of dagvaarding?
5.3.
Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of het (onderhavige) geschil op juiste gronden met een verzoekschrift aanhangig is gemaakt, dan wel bij dagvaarding aanhangig gemaakt had moeten worden. Procedures ingevolge artikel 2:241 BW – waar in dit geval sprake van is nu de vraag of [eiser] statutair bestuurder van SterGro was hierna bevestigd wordt beantwoord – moeten met een dagvaarding aanhangig gemaakt worden. Thans zal de rechtbank met toepassing van artikel 69 lid 2 Rv de procedure in de stand waarin deze zich bevindt, voortzetten volgens de regels zoals die gelden voor de dagvaardingsprocedure. Het verzoekschrift wordt aangemerkt als dagvaarding, het verweerschrift als conclusie van antwoord en de tegenvordering als een vordering in reconventie. Dit betekent dat thans ook geen beschikking wordt gegeven, maar vonnis wordt gewezen.
Dienstverband met Groveko of SterGro?
5.4.
Hoewel in deze procedure nauwelijks is gesproken over de vraag bij welke vennootschap [eiser] in dienst is, dient deze vraag eerst te worden beantwoord, nu [eiser] tijdens de mondelinge behandeling te kennen heeft gegeven dat hij deze in kort geding opgeworpen stelling nog steeds handhaaft. Indien wordt vastgesteld dat [eiser] bij Groveko in dienst is, hoeft niet meer geoordeeld te worden over de benoeming en het ontslag als statutair bestuurder bij SterGro en als gevolg daarvan het ontslag als werknemer bij SterGro.
5.5.
[eiser] heeft een arbeidsovereenkomst gesloten met SterGro. SterGro heeft in de periode vanaf 2015 en daarmee dus na het sluiten van de arbeidsovereenkomst meerdere dochtermaatschappijen gehad. De juridische structuur is onder 2.1. weergegeven. Tijdens het kort geding is reeds toegelicht dat (mede daarom) is besloten om de directie in de holding (SterGro) te plaatsen. De laatste drie jaren was Groveko de enige dochtermaatschappij van SterGro. Dat [eiser] in die tijd (voornamelijk) voor Groveko heeft gewerkt, is goed verklaarbaar, omdat alleen in die vennootschap (dochtermaatschappij) de werkzaamheden werden verricht. Om die reden stond op het visitekaartje en bij de e-mailhandtekening van [eiser] ook Groveko vermeld. Tot slot is niet weersproken dat alle medewerkers werden/worden verloond door Groveko omdat zij een overeenkomst met een salarisadministratiebedrijf had. Het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien maakt dat voldoende is komen vast te staan dat [eiser] in dienst was bij SterGro.
Statutair bestuurder van SterGro?
5.6.
Ter beantwoording van de vraag of het aan [eiser] gegeven ontslag rechtsgeldig is, dient allereerst beoordeeld te worden of [eiser] statutair bestuurder van SterGro was. Daarvoor is vereist dat [eiser] (rechtsgeldig) is benoemd tot statutair bestuurder van SterGro en, als daarvan sprake is, [eiser] die benoeming heeft aanvaard.
5.7.
Vooropgesteld wordt dat de wet (artikel 2:242 BW) noch de statuten van SterGro aan een benoemingsbesluit vormvereisten, zoals schriftelijkheid, stellen.
In artikel 6 van de intentieovereenkomst is opgenomen dat [directeur] en [eiser] per 1 januari 2016 in loondienst treden van en worden benoemd tot (statutair) directeuren van SterGro en dat Cebe Groep B.V. (de toenmalige statutair bestuurder van SterGro) zou aftreden als statutair directeur. Kennelijk was het dus de bedoeling van partijen dat [eiser] de positie van statutair bestuurder van SterGro zou overnemen. Dit volgt ook uit de overwegingen onder 6 en 7 van de aandeelhoudersovereenkomst van 13 juli 2015, waarin de afspraken uit de intentieovereenkomst nader zijn uitgewerkt.
Ter uitvoering van voornoemde overeenkomsten heeft de notaris op 19 augustus 2015 aan de aandeelhouders, de directeuren van SterGro en aan [eiser] gemaild dat [statutaire bestuur] haar had verzocht om notulen op te stellen, waarbij [eiser] zou worden benoemd tot mede-directeur van SterGro, eveneens met als titel algemeen directeur, “zodat [statutaire bestuur] en [eiser] allebei zelfstandig bevoegd zijn om SterGro (…) te vertegenwoordigen”. Bij die e-mail is een concept benoemingsbesluit gevoegd. Dat benoemingsbesluit is op 20 augustus 2015, zo volgt uit productie 8 van SterGro c.s., genomen en door [eiser] als secretaris en door [statutaire bestuur] als voorzitter ondertekend. [eiser] is hiermee naast Cebe Groep tot algemeen directeur van SterGro benoemd. De notaris heeft [statutaire bestuur] en [eiser] per e-mail van 24 augustus 2015 het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel gestuurd, waarin [eiser] is ingeschreven als mede-directeur om SterGro zelfstandig te vertegenwoordigen. In zowel het benoemingsbesluit als de aandeelhoudersovereenkomst is vermeld dat beide directeuren zelfstandig bevoegd zijn om SterGro te vertegenwoordigen, hetgeen duidt op een benoeming van [eiser] als statutair bestuurder, omdat alleen een statutair bestuurder zelfstandig (te weten zonder dat hij een volmacht nodig heeft) de vennootschap kan vertegenwoordigen.
Tot slot is in de door SterGro en [eiser] ondertekende arbeidsovereenkomst van 13 juli 2015 in de preambule vermeld dat de AVA van SterGro [eiser] met ingang van 1 januari 2016 tot statutair directeur heeft benoemd.
5.8.
[eiser] heeft nog betoogd dat op 20 augustus 2015 geen AVA heeft plaatsgevonden, dat er geen oproeping heeft plaatsgevonden, er geen agenda was en er feitelijk niet is gestemd.
Uit artikel 2:238 lid 1 BW volgt dat besluitvorming van aandeelhouders op andere wijze dan in een vergadering kan geschieden, mits alle vergadergerechtigden met deze wijze van besluitvorming hebben ingestemd. Uit artikel 8.7 van de statuten van SterGro volgt dat de besluitvorming ook buiten een vergadering kan geschieden. Een dergelijk besluit is, op grond van de statuten, slechts geldig indien alle stemgerechtigde aandeelhouders vooraf schriftelijk met deze wijze van besluitvorming hebben ingestemd. Nu de notaris voorafgaand aan het benoemingsbesluit de aandeelhouders van SterGro ( [statutaire bestuur] namens CeBe Vastgoed B.V., [indirect grootaandeelhouder van SterGro] (namens MKB Participatiefonds B.V.) en [directeur] hierover heeft geïnformeerd en het concept besluit heeft gemaild, zij geen bezwaar hiertegen hebben gemaakt en een kleine week later – na de benoeming – het ondertekende besluit aan hen (en ook aan [eiser] ) heeft doen toekomen, is voldoende komen vast te staan dat [eiser] rechtsgeldig is benoemd tot statutair bestuurder van SterGro. In dat verband acht de rechtbank tot slot nog van belang dat [eiser] eerder statutair bestuurder is geweest van Ewepo, zodat een dergelijke functie en benoeming daartoe hem reeds bekend was.
5.9.
Na een rechtsgeldig benoemingsbesluit dient de bestuurder, [eiser] , de benoeming te aanvaarden. [eiser] heeft de intentieovereenkomst, de aandeelhoudersovereenkomst, de arbeidsovereenkomst en de notulen van de AVA van 20 augustus 2015 ondertekend. Gesteld noch gebleken is dat hij de e-mailberichten van de notaris niet zou hebben ontvangen. [eiser] heeft zich feitelijk ook gedragen als bestuurder en werkzaamheden verricht die bij uitsluiting zijn opgedragen aan een bestuurder. Zo heeft hij geconsolideerde jaarrekeningen van SterGro en de dochtermaatschappijen in hoedanigheid van bestuurder van SterGro geaccordeerd en vertegenwoordigde hij SterGro in haar hoedanigheid van bestuurder van Groveko bij de overname van Frag Holland B.V. door Groveko. Ook omschrijft [eiser] zichzelf als statutair directeur in een e-mail met bijlage aan [Bestuurder van SterGo] over de ontstaansgeschiedenis van Groveko. Gelet op dit alles is voldoende komen vast te staan dat [eiser] zijn benoeming tot statutair bestuurder heeft aanvaard.
5.10.
Geconcludeerd kan dan ook worden dat [eiser] statutair bestuurder van SterGro is (geweest). Er is derhalve geen grond om aan te nemen dat [eiser] bij SterGro uitsluitend op basis van een reguliere arbeidsovereenkomst werkzaam was. De vordering onder I. is daarmee niet toewijsbaar.
Geldigheid ontslagbesluit?
5.11.
[eiser] heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat het besluit waarbij hij is ontslagen als statutair bestuurder van SterGro, genomen tijdens de AVA van 30 april 2020, vernietigbaar is. SterGro c.s. heeft dit weersproken.
5.12.
Allereerst heeft [eiser] aangevoerd dat de AVA in het kantoorgebouw in Ede is gehouden in plaats van in Wageningen (waar SterGro statutair is gevestigd).
Op grond van artikel 8.2 van de statuten wordt een AVA gehouden in de plaats waar de vennootschap statutair gevestigd is. De statutaire zetel van SterGro is Wageningen. Niet weersproken is dat de vergaderingen altijd op de kantoorlocatie in Ede zijn gehouden en hier nooit bezwaar tegen is gemaakt door een aandeelhouder of bestuurder. Zij zijn altijd aanwezig geweest in Ede. Het statutaire vestigingsadres te Wageningen is overigens het woonadres van [statutaire bestuur] (voormalig statutair bestuurder van SterGro). Voorts is de locatie tijdig (op 9 april 2020) in de oproeping voor de AVA van 27 april 2020 vermeld en heeft [eiser] hiertegen geen bezwaar gemaakt. Integendeel; hij heeft bevestigd dat hij aanwezig zou zijn en is op 27 april 2020 ook verschenen. Gesteld noch gebleken is dat het voor [eiser] om welke reden dan ook niet mogelijk was om de AVA in Ede (in plaats van Wageningen) bij te wonen.
Tot slot heeft [eiser] niet aangegeven op welke wijze hij hierdoor in zijn belangen is geschaad. Onder deze omstandigheden is sprake van een dermate geringe afwijking van de statuten dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn om het besluit op deze grond te vernietigen.
5.13.
Volgens [eiser] is tevens sprake van een vernietigbaar ontslagbesluit omdat de aanwezigen tijdens de AVA niet in de gelegenheid zijn gesteld om hun raadgevende stem uit te brengen. [eiser] zelf heeft wel zijn raadgevende stem kunnen uitbrengen, maar dat was slechts een formaliteit; een daadwerkelijke uitwisseling van standpunten heeft niet plaatsgevonden. Voorafgaand aan de AVA is het voorgenomen ontslag nauwelijks toegelicht. Het besluit stond al vast, hetgeen volgt uit de omstandigheid dat twee collega’s uit de reorganisatie zijn “geschreven” zodat zij de werkzaamheden van [eiser] zouden kunnen gaan uitvoeren, en uit de omstandigheid dat [eiser] vóór de vergadering een gedetailleerd beëindigingsvoorstel van de grootaandeelhouder had ontvangen.
5.14.
Op grond van artikel 2:227 lid 7 BW hebben de bestuurders – en dus niet tevens de aandeelhouders – in de AVA een raadgevende stem. [eiser] heeft tijdens de AVA advies kunnen uitbrengen over zijn voorgenomen ontslag. Hij heeft dit gedaan aan de hand van een door hem opgesteld stuk dat hij heeft voorgedragen en dat aan de notulen is gehecht. De aanwezigen zijn vervolgens in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren, zo blijkt uit diezelfde notulen. Dat zij hiervan geen gebruik hebben gemaakt, levert geen totstandkomingsgebrek op.
In de brief van 9 april 2020 waarin de AVA van 27 april 2020 werd aangekondigd, is vermeld wat de redenen waren van het voorgenomen ontslag. Kort gezegd, onvoldoende functioneren, omdat drie achtereenvolgende jaren het budget niet was gehaald, en een reorganisatie vanwege de uitbraak van het Coronavirus. Dit is in die brief kort toegelicht.
[indirect grootaandeelhouder van SterGro] heeft dit bij aanvang van de AVA nog eens herhaald en uit de schriftelijke reactie van [eiser] zoals voorgedragen tijdens de AVA blijkt dat hij hier op heeft gereageerd.
Weliswaar heeft [eiser] op 14 april 2020 een e-mailbericht van [indirect grootaandeelhouder van SterGro] ontvangen waarin een voorstel tot beëindiging werd gedaan, maar dat daarmee sprake was van een ‘fait accompli’ zoals [eiser] onder verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Limburg (ECLI:NL:RBLIM:2019:125) betoogt, kan niet worden aangenomen. Immers in de Limburgse zaak werd de bestuurder geschorst zonder dat een AVA had plaatsgevonden en werd ook intern én extern reeds gecommuniceerd dat de bestuurder de vennootschap had verlaten en wie zijn opvolger was. De AVA vond pas een maand later plaats. Die zaak is dus niet vergelijkbaar met de onderhavige zaak. In dit geval is,
nadatde uitnodiging voor de AVA waarin het voorgenomen ontslag op de agenda stond was verstuurd, een beëindigingsvoorstel gedaan, omdat SterGro c.s. op een prettige manier de relaties met [eiser] (dus ook de arbeidsovereenkomst, zijn belang in de aandelen van SterGro en de lening aan SterGro) wilde afwikkelen. Dit heeft overigens niet geleid tot een beëindiging van die relaties. Pas nadat vervolgens in de AVA het ontslagbesluit was genomen, is een dag later een e-mail gestuurd naar collega’s waarin het besluit om [eiser] te schorsen tot 1 juli 2020 en te ontslaan per 1 juli 2020 werd medegedeeld. De stelling dat er twee collega’s klaar stonden om de werkzaamheden van [eiser] over te nemen, is niet nader onderbouwd. De enkele verwijzing naar productie 19 is daarvoor onvoldoende. Overigens is het niet geheel ondenkbaar dat bepaalde taken van [eiser] na zijn ontslag zouden worden overgenomen door collega’s. Het voorgaande kan dan ook niet leiden tot het oordeel dat sprake is van een vernietigbaar ontslagbesluit.
5.15.
Tot slot heeft [eiser] nog aangevoerd dat zijn ontslag niet in het belang van SterGro c.s. is, omdat juist in deze onzekere tijd de continuïteit van het directiebeleid, de aansturing en de externe vertegenwoordiging van SterGro c.s. van groot belang is. Volgens [eiser] komt de stabiliteit van SterGro c.s. in gevaar door het wegvallen van een bekend gezicht in de directie.
5.16.
Het is aan de aandeelhouders om te beslissen over het ontslag van een bestuurder en daarmee over de gevolgen van een dergelijk ontslag voor de onderneming. Dat [eiser] anders denkt over die gevolgen kan zo zijn, maar dat leidt er niet toe dat sprake is van een vernietigbaar ontslagbesluit.
Voor zover [eiser] hiermee heeft bedoeld om aan te voeren dat er geen grond is voor het vennootschapsrechtelijke ontslag, geldt dat de arbeidsrechtelijke ontslaggronden niet kunnen worden betrokken bij de toetsing van het vennootschapsrechtelijk ontslagbesluit aan de artikelen 2:14 en 2:15 BW (vgl. Hoge Raad 26 oktober 1984, ECLI:NL:HR:1984:AG4887).
5.17.
De vordering tot vernietiging van het ontslagbesluit wordt gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dan ook afgewezen. Dit geldt ook voor de gevorderde verklaring voor recht dat de arbeidsovereenkomst van [eiser] na 1 juli 2020 in stand is gebleven. Immers een rechtsgeldig vennootschapsrechtelijk ontslag van een statutair bestuurder brengt als regel tevens opzegging van zijn arbeidsovereenkomst mee (HR 15 april 2015, ECLI:NL:HR:2005:AS2030 en AS2713). Het onder IV. en V. gevorderde is daarmee evenmin toewijsbaar.
Redelijke grond
5.18.
[eiser] voert voorts aan dat aan hem ten laste van SterGro een billijke vergoeding als bedoeld in artikel 7:682 lid 3 onder a en b BW dient te worden toegekend, nu voor de opzegging van de arbeidsovereenkomst een redelijke grond als bedoeld in artikel 7:669 BW ontbreekt en/of sprake is van ernstig verwijtbaar handelen.
5.19.
Het arbeidsrechtelijk ontslag als zodanig kan niet worden aangevochten (artikel 7:671 lid 1 sub e jo artikel 2:244 lid 3 BW), maar het ontbreken van een redelijke ontslaggrond kan zich wel vertalen in een billijke vergoeding zoals door [eiser] is verzocht (artikel 7:682 lid 3 BW). Derhalve dient beoordeeld te worden of aan het ontslag een redelijke grond als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 BW ten grondslag ligt.
5.20.
SterGro heeft aan de opzegging van de arbeidsovereenkomst primair de d-grond (disfunctioneren) en subsidiair de a-grond (bedrijfseconomische omstandigheden) ten grondslag gelegd. Kort samengevat voert SterGro ter onderbouwing aan dat [eiser] er aan heeft bijgedragen dat drie achtereenvolgende jaren het budget niet werd gehaald. De negatieve afwijking van de geconsolideerde EBITDA van SterGro ten opzichte van het afgegeven budget is zelfs meer dan 20%. Om de financiële situatie te verbeteren is in 2017 een CFO benoemd. Als gevolg van de Coronacrisis was SterGro c.s. genoodzaakt om tot reorganisatie over te gaan. Uit het mede door [eiser] opgestelde reorganisatieplan volgt dat ruim 30 van de 90 medewerkers ontslagen zouden worden. De verwachting was dat de omzet structureel lager zou zijn, zodat het volgens SterGro c.s. noodzakelijk was te snijden in de kosten van de beleidsmakers en het aantal bestuurders terug te brengen van drie naar twee.
5.21.
Ten aanzien van de d-grond stelt de rechtbank voorop dat in zijn algemeenheid de conclusie dat een werknemer ongeschikt is voor zijn functie niet getrokken mag worden zonder dat aan de betreffende werknemer een reële mogelijkheid is geboden om zich de eigenschappen, taken en vaardigheden behorend bij de betreffende functie eigen te maken en zich zo nodig daarin te verbeteren. Het is dus aan de werkgever die constateert dat de werknemer niet naar behoren /tevredenheid van de werkgever functioneert om de werknemer een gedegen verbetertraject aan te bieden, dat de werknemer een reële kans tot verbetering van zijn functioneren biedt. In het kader van dat verbetertraject dienen duidelijke afspraken te worden gemaakt over de gewenste doelen, de wijze waarop en het tijdsbestek waarbinnen die doelen behaald kunnen worden. Weliswaar is een statutair directeur niet zonder meer vergelijkbaar met een ‘gewone’ werknemer, maar ook in geval van een bestuurder geldt dat hij duidelijk op zijn disfunctioneren en verbeterpunten moet worden aangesproken én dat aan hem de gelegenheid geboden moet worden zijn functioneren te verbeteren. In het onderhavige geval is gesteld noch gebleken dat aan [eiser] voldoende consequent duidelijk is gemaakt dat hij niet goed functioneerde. Weliswaar is in 2017 een extra bestuurder aangesteld die zich met de financiën bezig ging houden, maar volgens [eiser] was de reden hiervan dat SterGro c.s. enorm aan het groeien was. Bovendien blijkt uit de e-mail van [indirect grootaandeelhouder van SterGro] van 19 december 2018 aan [eiser] dat het niet halen van de EBITDA in 2016 en 2017 mede door omstandigheden kwam die buiten de macht van de bestuurders lagen.
Evenmin zijn er afspraken gemaakt ten aanzien van het verbeteren van het functioneren van [eiser] , dan wel concrete verbeterpunten opgesteld. Er zijn geen verslagen van functionerings- en/of evaluatiegesprekken overgelegd. Dat er veelvuldig over het functioneren van [eiser] is gesproken in aandeelhoudersvergaderingen en tijdens ontmoetingen met de directie is niet met stukken onderbouwd. Dit maakt dat niet is gebleken dat ten tijde van het ontslagbesluit sprake was van een voldragen d-grond.
5.22.
Ten aanzien van de subsidiaire grond (bedrijfseconomische omstandigheden) overweegt de rechtbank dat een slechte financiële situatie van een onderneming op zichzelf nog geen redelijke grond vormt voor ontslag. Artikel 7:669 lid 5 BW schrijft voor dat er bij regeling van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid nadere regels gesteld worden met betrekking tot onder meer een ‘redelijke grond voor opzegging’ zoals bedoeld in lid 1 van artikel 7:669 BW. Een nadere invulling van bedrijfseconomische redenen wordt gegeven in het Ontslagbesluit en de daarop gebaseerde Uitvoeringsregels van het UWV. Hieruit blijkt onder meer dat, om te kunnen beoordelen of de werkgever terecht bedrijfseconomische redenen voor het ontslag heeft aangevoerd, de werkgever een aantal financiële kerngegevens dient aan te leveren van de laatste drie boekjaren en van het lopend boekjaar. Dit betreft: bedrijfsopbrengst, bruto marge, kostentotaal, bedrijfsresultaat, netto resultaat, eigen vermogen en balanstotaal. Verder is inzicht in de resultaten- en liquiditeitsontwikkeling voor de komende 26 weken nodig bij ongewijzigd en gewijzigd beleid. Hiermee wordt inzicht gegeven in de liquiditeit en kunnen de effecten van de maatregelen op het resultaat en de liquiditeit aannemelijk worden gemaakt.
5.23.
SterGro c.s. heeft een reorganisatieplan (presentatie) overgelegd van 3 april 2020, welk plan [eiser] mede heeft opgesteld. In dat plan wordt nog niet gesproken over het ontslag van een bestuurder. Bij de stukken bevindt zich enkel een jaarverslag 2016 van SterGro. Voor het overige heeft SterGro geen enkel stuk overgelegd waaruit volgt dat ten tijde van het ontslagbesluit de financiële situatie dermate slecht was dat de functie van [eiser] per 1 juli 2020 moest komen vervallen. Weliswaar zijn de ontslagaanvraag bij het UVW, de correspondentie van de advocaten van partijen met het UWV en het besluit van het UWV overgelegd, maar onderliggende financiële stukken die de situatie ten tijde van het ontslag in april 2020 onderbouwen, ontbreken. Dit maakt dat het bestaan van een voldragen a-grond ten tijde van het nemen van het ontslagbesluit onvoldoende is onderbouwd.
5.24.
Geconcludeerd wordt dan ook dat geen sprake is van een redelijke grond voor het verleende ontslag. Derhalve dient op grond van artikel 7:682, derde lid onder a BW aan [eiser] een billijke vergoeding te worden toegekend. De hoogte hiervan zal hierna worden vastgesteld.
Billijke vergoeding
5.25.
De rechtbank neemt voor het bepalen van de hoogte van het bedrag aan billijke vergoeding de gezichtspunten als genoemd in de beschikking van de Hoge Raad inzake New Hairstyle (HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1187, rov. 3.4.2) tot uitgangspunt. Deze criteria zijn ook van toepassing op de hier aan de orde zijnde billijke vergoeding
van artikel 7:682 lid 3 BW (HR 8 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:878 (Zinzia)). Uit de
New Hairstyle-beschikking blijkt dat het bij de begroting van de billijke vergoeding uiteindelijk erom gaat dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Daarbij kan rekening worden gehouden met de gevolgen van het ontslag, voor zover deze gevolgen zijn toe te rekenen aan het aan de werkgever van het ontslag te maken verwijt. De rechtbank dient de billijke vergoeding te bepalen op een wijze die, en op het niveau dat, aansluit bij de uitzonderlijke omstandigheden van het geval (vgl. Kamerstukken II 2013-2014, 33 818, nr. 3, p. 32-34, en nr. 4, p. 61). Zij dient in de motivering van haar oordeel inzicht te geven in de omstandigheden die tot de beslissing over de hoogte van de vergoeding hebben geleid. De billijke vergoeding moet als een totaalbedrag worden gezien, waarin alle omstandigheden zijn verdisconteerd, en waarvan de hoogte zich verder moeilijk nauwkeurig(er) laat motiveren.
5.26.
[eiser] verzoekt hem een bedrag van € 250.000,00 als billijke vergoeding toe te kennen en heeft dit als volgt onderbouwd. Hij heeft zich veertien jaar lang ingezet voor Groveko en haar voorganger Ewepo. Daarmee heeft hij een eenzijdig arbeidsverleden
en nauwelijks uitkeringsrechten opgebouwd. [eiser] is 55 jaar, heeft een MBO-opleiding en zal qua inkomen fors achteruit gaan. Het aandelenbelang in SterGro en de achtergestelde lening had hij als pensioenvoorziening gereserveerd. Verder heeft [eiser] begin 2020 een nieuw huis gekocht, waarin hij veel spaargeld heeft geïnvesteerd en waarvoor hij een hoge hypotheek heeft afgesloten. Deze woning zal waarschijnlijk verkocht moeten gaan worden. Voorts heeft SterGro c.s. bewust 1 juli 2020 als ontslagdatum gehanteerd, teneinde hem geen beëindigingsvergoeding uit te hoeven keren. Tot slot heeft [eiser] kosten moeten maken om juridische bijstand in te schakelen, hetgeen volgens hem dient te worden meegewogen.
5.27.
Uitgaande van voormelde gezichtspunten wordt als volgt overwogen. Bij het bepalen van de omvang van de billijke vergoeding zullen de financiële gevolgen van het ontslag mede worden betrokken. Ten aanzien van het inkomensverlies van [eiser] heeft te gelden dat het UWV op 26 oktober 2020 toestemming heeft verleend om de arbeidsovereenkomst op te zeggen. SterGro heeft vervolgens bij brief van 29 oktober 2020 de arbeidsovereenkomst met [eiser] opgezegd tegen 1 december 2020. Hiervoor is geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst reeds per 1 juli 2020 is geëindigd. Dit betekent dat de arbeidsovereenkomst indien deze niet per 1 juli 2020 was geëindigd sowieso per 1 december 2020, en daarmee dus vijf maanden later, was geëindigd.
Hoewel [eiser] 55 jaar is, wordt het gelet op zijn ervaring (als bestuurder) aannemelijk geacht dat hij binnen een redelijke termijn ander werk zal kunnen vinden, hetgeen niet wegneemt dat daarbij van inkomensschade sprake zal zijn. Aannemelijk is dat [eiser] slechts een korte tijd een WW-uitkering zal ontvangen die aanzienlijk lager is dan het inkomen dat hij bij SterGro had. Dat is zeer zeker vervelend, maar tegelijkertijd ook het risico dat een ondernemer loopt. Dat [eiser] mogelijk de maandelijkse hypotheek niet meer kan voldoen, staat thans nog niet vast. Bovendien is dat een risico dat iedere werknemer loopt. De rechtbank ziet evenmin aanleiding om rekening te houden met de kosten die [eiser] heeft moeten maken voor juridische bijstand. Nog daargelaten dat deze niet zijn uitgedrukt in een bedrag en dat niet is weersproken dat [eiser] hiervoor verzekerd is, geldt – zo wordt hierna overwogen – dat SterGro in de proceskosten zal worden veroordeeld.
Voorts wordt er rekening mee gehouden dat [eiser] een transitievergoeding ten bedrage van € 22.186,15 bruto zal ontvangen.
Tot slot houdt de rechtbank er rekening mee dat SterGro de arbeidsovereenkomst per 1 juli 2020 heeft beëindigd, zodat [eiser] geen recht meer heeft op de beëindigingsvergoeding (zoals hierna zal worden overwogen). Indien de arbeidsovereenkomst één dag eerder was beëindigd, op 30 juni 2020, had [eiser] wel aanspraak kunnen maken op € 60.000,00 (waarop de transitievergoeding nog in mindering moest worden gebracht) en was hiermee eveneens – maar dan ten nadele van [eiser] – rekening mee gehouden.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat aan [eiser] een billijke vergoeding dient te worden toegekend van € 100.000,00 bruto.
5.28.
De wettelijke rente over de billijke vergoeding wordt toegewezen vanaf de datum van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening.
Transitievergoeding
5.29.
De verzochte transitievergoeding ten bedrage van € 22.186,15 bruto is niet weersproken, zodat dit bedrag toewijsbaar is. De wettelijke rente over de transitievergoeding is toewijsbaar vanaf de datum van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening.
Beëindigingsvergoeding
5.30.
[eiser] verzoekt ook om betaling van een bedrag van € 60.000,00 ten titel van een beëindigingsvergoeding. Volgens [eiser] is de arbeidsovereenkomst per 30 juni 2020 geëindigd, zodat hij op grond van het bepaalde in artikel 21 van de arbeidsovereenkomst recht heeft op voornoemd bedrag. SterGro stelt zich op het standpunt dat de arbeidsovereenkomst per 1 juli 2020 is geëindigd zodat het ontslag per die datum is geeffectueerd en [eiser] geen aanspraak kan maken op het in de arbeidsovereenkomst vermelde bedrag van € 60.000,00. Voor zover dat anders zou zijn, verzoekt SterGro de rechtbank rekening te houden met het bepaalde in artikel 21.2 en de transitievergoeding in mindering te brengen op het toe te kennen bedrag.
5.31.
In artikel 21 van de arbeidsovereenkomst is een vertrekregeling opgenomen
Daarin is bepaald dat indien het ontslag wordt geëffectueerd in de periode gelegen na 30 juni 2019 en vóór 1 juli 2020, de all-in vergoeding maximaal € 60.000,00 bruto, inclusief mogelijke fiscale lasten, bedraagt. Indien het ontslag na 30 juni 2020 wordt geëffectueerd, dan is SterGro aan [eiser] geen vergoeding verschuldigd, anders dan de vergoeding die op grond van boek 7, titel 10 van het Burgerlijk Wetboek verschuldigd is.
5.32.
In de brief van 29 april 2020 van SterGro aan [eiser] is vermeld dat de arbeidsovereenkomst per 1 juli 2020 werd opgezegd. Voor het antwoord op de vraag of de arbeidsovereenkomst is geëindigd op 1 juli 2020 dan wel op 30 juni 2020 komt het aan op de betekenis die in dit geval dient te worden toegekend aan de opzegging “per 1 juli 2020”; hield die opzegging in dat de arbeidsovereenkomst eindigde op 1 juli 2020 of op 30 juni 2020. Voor de beantwoording van die vraag komt het aan op de betekenis die de partijen in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs aan de formulering van de opzegging mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (Haviltex maatstaf).
5.33.
Een opzegging per 1 juli houdt naar normaal spraakgebruik in een opzegging met ingang van 1 juli, zodat het dienstverband eindigt op 1 juli (vgl. hof Arnhem-Leeuwarden 29 april 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:4308). Dat [eiser] (desalniettemin) heeft kunnen begrijpen dat de arbeidsovereenkomst eindigde vóór 1 juli 2020, valt niet, althans niet zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, in te zien. In dit verband wordt nog opgemerkt dat uit [eiser] onderbouwing van de verzochte billijke vergoeding (zie 5.26) juist blijkt dat hij de opzegging heeft opgevat als met ingang van 1 juli. Dat [eiser] op 29 juni 2020 zijn bedrijfseigendommen heeft moeten inleveren en dat als gevolg van zijn schorsing het ontslag al eind april was geëffectueerd, maakt het voorgaande niet anders. Dit betekent dat [eiser] geen recht heeft op een beëindigingsvergoeding. De vordering onder VIII. zal dan ook worden afgewezen.
Concurrentiebeding
5.34.
In het eerste en tweede lid van artikel 15 van de arbeidsovereenkomst is een concurrentie-/relatiebeding opgenomen. [eiser] vordert een verklaring voor recht dat SterGro hier geen rechten aan kan ontlenen, althans dat de bedingen vernietigd worden.
5.35.
Vastgesteld kan worden dat het eerste lid van dat artikel niet geldt, omdat de arbeidsovereenkomst niet op initiatief van [eiser] is beëindigd.
In het tweede lid is (voor zover thans relevant) bepaald dat het beding (van lid 2) alleen geldt als SterGro de arbeidsovereenkomst met [eiser] heeft beëindigd en daaraan als reden ten grondslag heeft gelegd dat de geconsolideerde EBITDA van SterGro twee achtereenvolgende jaren meer dan 20% negatief afwijkt van de begroting. Volgens [eiser] is dat niet het geval, SterGro heeft dat betwist.
5.36.
Uit de brief van MKB Fonds Beheer B.V. en MKB Participatiefonds B.V. (waarvan niet is betwist dat deze dateert van 11 mei 2020) gericht aan de aandeelhouders en bestuurders van SterGro volgt dat in 2016 sprake was van een negatieve afwijking van 33%, in 2017 van 23%, in 2018 van 19% en in 2019 van 40%. Aan de voorwaarde dat sprake moet zijn van een negatieve afwijking van meer dan 20% in twee achtereenvolgende jaren (te weten 2018 en 2019) is dus niet voldaan. Hoewel in lid 2 van artikel 15 van de arbeidsovereenkomst niet is vermeld dat het moet gaat om de laatste twee jaren gaat de rechtbank er van uit dat dit de bedoeling is geweest van partijen. Immers als dat anders was geweest, zou dat betekenen dat SterGro ook een beroep zou kunnen doen op dit beding indien jaren daarvoor ooit twee achtereenvolgende jaren sprake was van een negatieve afwijking. Dat lijkt niet de bedoeling van deze bepaling.
Daar komt overigens nog bij dat [indirect grootaandeelhouder van SterGro] in een e-mailbericht van 19 december 2018 aan [eiser] heeft medegedeeld dat het niet halen van de groei in EBITDA in 2016 en 2017 buiten de macht van [eiser] lag. De stelling van SterGro c.s. dat in 2017 vanwege de slechte resultaten een nieuw/extra directielid, belast met de financiën, is aangenomen en dat [eiser] sindsdien nog een tweede kans heeft gekregen, kan dus niet tot een ander oordeel leiden. Dit betekent dat [eiser] niet gehouden kan worden aan het bepaalde in lid 2 van artikel 15. De vordering zal dus worden toegewezen.
Het tegenverzoek/de vordering in reconventie
5.37.
Bij de door SterGro c.s. verzochte verklaringen voor recht dat [eiser] als statutair bestuurder van SterGro kan worden aangemerkt en dat het ontslagbesluit van 27 april 2020 en de opzegging van 29 april 2020 rechtsgeldig zijn, heeft SterGro – gelet op hetgeen hiervoor is overwogen – geen belang.
5.38.
De verklaring voor recht dat artikel 15 lid 2 van de arbeidsovereenkomst onverkort van toepassing is op [eiser] zal, gelet op hetgeen onder 5.36. is overwogen, worden afgewezen.
5.39.
De veroordeling om [eiser] te verplichten tot terugbetaling van het salaris dat aan hem is betaald over de periode van 1 juli 2020 tot en met oktober 2020 is toewijsbaar. Hiervoor is vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst per 1 juli 2020 rechtsgeldig is beëindigd. Aanvankelijk is de vordering tot wedertewerkstelling door de kantonrechter in kort geding toegewezen, waardoor SterGro maandelijks salaris aan [eiser] verschuldigd was, maar dat vonnis is in appèl vernietigd. De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar.
Proceskosten in conventie en reconventie
5.40.
SterGro c.s. wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk in de proceskosten in conventie veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- griffierecht € 1.639,00
- salaris advocaat
3.414,00(2 punten × tarief € 1.707,00)
Totaal € 5.053,00
Nu de vordering tot betaling van de billijke vergoeding wordt toegewezen tot een bedrag van € 100.000,00 bruto wordt aangesloten bij het daarbij van toepassing zijnde liquidatietarief zijnde € 1.707,00 per punt.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
5.41.
De proceskosten in reconventie zullen worden gecompenseerd, nu partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld.

6.De beslissing

De rechtbank
In conventie
6.1.
veroordeelt SterGro c.s. hoofdelijk tot betaling aan [eiser] van een billijke vergoeding van € 100.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening;
6.2.
veroordeelt SterGro c.s. hoofdelijk tot betaling aan [eiser] van een bedrag ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding van € 22.186,15 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening;
6.3.
verklaart voor recht dat SterGro geen rechten kan ontlenen aan het in artikel 15 van de arbeidsovereenkomst opgenomen concurrentie-/relatiebeding;
6.4.
veroordeelt SterGro c.s. hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 5.053,00;
6.5.
veroordeelt SterGro c.s. in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 246,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat SterGro c.s. niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
6.6.
verklaart het onder 6.1., 6.2., 6.4. en 6.5. bepaalde uitvoerbaar bij voorraad;
6.7.
wijst het meer of anders gevorderde af;
In reconventie
6.8.
verplicht [eiser] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis tot terugbetaling van het salaris dat aan hem is betaald over de periode van 1 juli 2020 tot en met (in ieder geval) oktober 2020, vermeerderd met de wettelijke rente;
6.9.
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
6.10.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van deze procedure in reconventie draagt;
6.11.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Horsthuis en in het openbaar uitgesproken op
4 januari 2021.