In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 5 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een huurder van een agrarisch perceel, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Epe. Eiseres had een last onder dwangsom opgelegd gekregen vanwege het zonder omgevingsvergunning aanplanten van kerstbomen op haar perceel. Het primaire besluit van 29 november 2019, waarin eiseres werd gelast de kerstbomen te verwijderen, werd door verweerder in het bestreden besluit van 13 oktober 2020 ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 7 juni 2021 is eiseres vertegenwoordigd door haar gemachtigde, terwijl verweerder werd bijgestaan door een gemachtigde en H. Posthuma. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen aanlegvergunning was verleend voor de aanplant van de kerstbomen, wat een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wabo met zich meebracht. De rechtbank heeft echter ook overwogen dat er mogelijk sprake was van concreet zicht op legalisatie, wat niet voldoende door verweerder was onderbouwd in het bestreden besluit.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, omdat verweerder niet had getoetst aan de relevante criteria voor de aanlegvergunning. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij de beoordeling van het concreet zicht op legalisatie opnieuw moet plaatsvinden. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.496 en moet het griffierecht van € 354 aan eiseres worden vergoed.