ECLI:NL:RBGEL:2021:4067

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 juni 2021
Publicatiedatum
28 juli 2021
Zaaknummer
C/05/375446 / HA ZA 20-488
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot revindicatie van een verduisterde auto door BMW Bank afgewezen

In deze zaak vorderde BMW Bank GmbH, een leasemaatschappij, de teruggave van een BMW X6 die volgens hen verduisterd was door een derde partij, ITC. De rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, heeft op 23 juni 2021 uitspraak gedaan in deze civiele zaak. De rechtbank oordeelde dat BMW Bank niet voldoende bewijs had geleverd dat zij de eigenaar van de BMW was op het moment dat de gedaagde partij, die de auto in bezit had, deze verwierf. De rechtbank stelde vast dat de gedaagde partij de BMW X6 had verkregen van een beschikkingsbevoegde partij en dat hij te goeder trouw was. De rechtbank concludeerde dat het vermoeden van eigendom ten gunste van de bezitter, in dit geval de gedaagde partij, niet was weerlegd door BMW Bank. De vordering tot revindicatie werd afgewezen, evenals de subsidiaire vordering tot schadevergoeding voor het niet teruggeven van de auto. De rechtbank veroordeelde BMW Bank in de proceskosten van de gedaagde partij.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/375446 / HA ZA 20-488
Vonnis van 23 juni 2021
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
BMW BANK GMBH,
gevestigd te München,
eiseres,
advocaat mr. H.A.J. Stollenwerck te Maastricht,
tegen
[gedaagde partij],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. I.I.P. Cuijpers te 's-Hertogenbosch.
Partijen zullen hierna BMW Bank en [gedaagde partij] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 25 november 2020;
  • de brief zijdens BMW Bank van 12 april 2021 met producties 19 en 20;
  • de brief zijdens BMW Bank van 13 april 2021 met productie 21;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 21 april 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
BMW Bank exploiteert een leasemaatschappij voor BMW’s.
2.2.
[gedaagde partij] voert onder de handelsnaam [naam eenmansbedrijf] een eenmanszaak, een garagebedrijf.
2.3.
Op 12 januari 2015 heeft BMW Bank een BMW X6 M50D (hierna: de BMW) voor € 93.949,62 gekocht ten behoeve van ITC. Van deze koop is een
Neufahrzeugrechnungopgemaakt van 12 januari 2015. De BMW had het volgende voertuigidentificatienummer (hierna: VIN) [nummer] .
2.4.
Wegens wanbetaling heeft BMW Bank bij brief van 29 december 2016 de leaseovereenkomst met ITC opgezegd. BMW Bank heeft vervolgens in Duitsland bij de politie aangifte gedaan van verduistering door ITC wegens het niet teruggeven van de BMW.
2.5.
Op 10 juni 2017 heeft [gedaagde partij] een BMW X6 (hierna: de BMW X6) in Duitsland in bezit gekregen, door overdacht van de BMW X6 aan de medewerker van [nummer] , [betrokkene1] . Op 17 juli 2017 heeft [gedaagde partij] de BMW X6 door de RDW laten keuren voor invoer vanuit Duitsland. Op het keuringsformulier van de RDW staat dat de BMW X6 VIN [nummer] heeft, het kentekennummer “akkoord” en het dossier “juist en volledig” is. Er heeft door het RDW geen identiteitsonderzoek VIN plaatsgevonden. Onder het kopje “Voertuigidentificatie” staat bij “Fysiek aangetroffen nummer” en bij “Overige voertuigkenmerken” steeds “Akkoord” aangevinkt.
2.6.
De BMW X6 is op 2 augustus 2017 op Nederlands kenteken gesteld.
2.7.
De BMW X6 is op 23 augustus 2017 door [gedaagde partij] aan een klant van zijn garagebedrijf verkocht. Het RDW heeft deze auto begin juni 2019 opnieuw onderzocht. De BMW X6 is op 19 juni 2019 vervolgens teruggekocht van de klant door [gedaagde partij] .
2.8.
Op 17 september 2019 is de BMW X6 door de Nederlandse politie onderzocht en na dit onderzoek teruggegeven aan [gedaagde partij] .
2.9.
Op 31 oktober 2019 heeft het Bundeskriminalamt een ‘Trefferfal (G-Formular)’ opgesteld inzake de BMW X6. Hierin staat onder het kopje ‘Angaben zum positiven Abgleich (Treffer)’ :
Nach Feststellung eines Trefferfalls übermitteln wir Ihnen folgende Informationen
90
On 07-10-2019 the police received information that a/m vehicle was offered at the Dutch Vehicle Registration Office for admittance to the Netherlands. The DVR noted that the vehicle was a clone and that the original was registered in Switzerland. The person who bought a/m vehicle from the garage was compensated by this garage he bought it from (47,000.00 euros). On 10-06-2017 this garage ( [naam eenmansbedrijf] , auto’s, Industrieweg in Ammerzoden) bought the vehicle via Autoscout Mobile where it was offered by and bought from: Rene [betrokkene2] , [betrokkene2] [geboortedatum] - [plaats] ) , [adres] [plaats] . An employee ( [betrokkene1] , telephonenumber […]) collected the vehicle for the garage – [betrokkene1] is not longer working with them and his current whereabouts are unknown. The vehicle was sold with all the documents and the garage offered it to the DVR for 1st admission to be registered in the Netherlands and to receive a Dutch l/p [kenteken] . The owner of the garage [naam eenmansbedrijf] ( [gedaagde partij] , [gedaagde partij] [datum+adres+plaats] ). [gedaagde partij] is convinced that the original vehicle is in his possession and not a clone. He will not sign a waiver to hand over the vehicle.
Onder het kopje ‘Sicherstellung von Gegenständen’ in dit formulier staat:
Angebrachte FIN (falls von Fahndung abweichend)
281.
[nummer]
2.10.
Vanaf 4 november 2019 is het kenteken van de BMW X6 niet meer geldig.
2.11.
In een ‘Nachtrag’ van het ‘Behörde für inneres Polizei’ van Hamburg van 6 november 2019 staat o.a.:
“Dürch die niederländischen Ermittlungsbehörden wurde mitgeteilt, dass das hier unterschlagene Fahrzeug, BMW X6 mit der FIN: [nummer] , in den Niederlanden mit einer veränderten Fahrgestellnummer (FIN [nummer] ) sichergestellt wurde. Dieses Fahrzeug, das über die Plattform ͈“mobile.de“ zum Kauf angeboten sei, habe der niederländische Besitzer am 10.06.2017 in [plaats] von Rene [betrokkene2] , geb. [geboortedatum] in [plaats] erworben. […]
Die anwaltliche Vertretung der geschädigten BMW Bank GmbH wurde über die Sichterstellung des Fahrzeugs in Kenntnis gesetzt. […]
Aus hiesiger Sicht dürfte durch den Verkauf des hier gegenständlichen Fahrzeugs in [plaats] ein Betrug zum Nachteil des niederländischen Erwerbers vorliegen. Die Staatsanwaltschaft Hamburg wird ersucht über die Einleitung eines gesonderten Ermittlungsverfahrens zu entscheiden.
Mit diesem Sachstand werden die Nachträge der Staatsanwalltschaft Hamburg zum Verfahren nachgereicht.”
2.12.
Op 31 december 2019 heeft (de advocaat van) BMW Bank aan [gedaagde partij] bericht te hebben begrepen dat hij bezitter is geworden van de BMW die BMW Bank in lease had verstrekt aan ITC. In de brief werd [gedaagde partij] verzocht om meer informatie te verstrekken inzake de BMW X6 die hij in bezit had. [gedaagde partij] heeft vervolgens een ‘Kaufvertrag für ein gebrauchtes Kraftfahrzeug’ op naam van René [betrokkene2] en een kopie van het ‘Personal Ausweis’ van [betrokkene2] verstrekt. Ook heeft [gedaagde partij] een afschrift van zijn kasboek verstrekt.

3.Het geschil

3.1.
BMW Bank vordert samengevat - om bij een bij voorraad uitvoerbaar vonnis:
- primair [gedaagde partij] te veroordelen om op straffe van een dwangsom de BMW terug te geven en de schade, nader op te maken bij staat, te vergoeden die BMW Bank heeft geleden door de waardevermindering van de BMW, en
- subsidiair [gedaagde partij] te veroordelen om € 47.000,00 aan BMW Bank te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente,
met veroordeling van [gedaagde partij] in de proceskosten.
3.2.
BMW Bank stelt dat de BMW dezelfde auto is als de BMW X6. Zij vordert primair revindicatie van deze auto op grond van artikel 5:2 BW. Op deze vordering zou volgens BMW Bank Nederlands recht van toepassing zijn. BMW Bank stelt nog steeds eigenaar van de BMW te zijn. Dit zou volgen uit de
Neufahrzeugrechnung. [gedaagde partij] zou de auto hebben verkregen van een beschikkingsonbevoegde. BMW Bank stelt in dit kader dat nu zij beschikt over de originele
Fahrzeugbriefvan de BMW ieder ander die de auto overdraagt dientengevolge beschikkingsonbevoegd is. Een kenteken kan namelijk enkel worden opgevraagd met de originele
Fahrzeugbrief. De BMW zou derhalve aan [gedaagde partij] door een beschikkingsonbevoegd persoon zijn geleverd met een valse
Fahrzeugbrief. Het VIN dat in deze
Fahrzeugbriefwordt genoemd behoort tot een BMW die in Zwitserland rondrijdt. Daarnaast zou [gedaagde partij] volgens BMW Bank geen derdenbescherming toekomen, nu hij niet zou hebben voldaan aan de vereisten genoemd in artikel 3:86 BW. BMW Bank stelt dat [gedaagde partij] als professioneel handelaar in tweedehands auto’s het VIN en motornummer had moeten opvragen bij een BMW-dealer en had moeten controleren op de auto. Als hij dat zou hebben gedaan, dan was duidelijk geweest dat het VIN niet paste bij het motornummer. Daarnaast weerspreekt BMW Bank dat [gedaagde partij] voor de auto heeft betaald en is een contante betaling van € 47.000,00 volgens haar ook in de tweedehands automarkt ongebruikelijk. Verder zou [gedaagde partij] geen vooronderzoek hebben gedaan. De bewijslast zou ten aanzien van deze punten op [gedaagde partij] rusten. Nu [gedaagde partij] de auto niet heeft teruggegeven aan BMW Bank zou hij de waardevermindering van de auto moeten vergoeden vanaf heden tot aan de dag van daadwerkelijke teruggave. Voor het geval teruggave niet mogelijk is, vordert BMW Bank vervangende schadevergoeding op grond van artikel 6:162 BW. De onrechtmatige gedraging zou er uit bestaan uit dat [gedaagde partij] de auto, die volgens BMW Bank haar eigendom is, niet teruggeeft. Deze schadevordering zou naar Duits recht moeten worden beoordeeld.
3.3.
[gedaagde partij] voert verweer. Hij erkent dat de BMW de zelfde auto is als de BMW X6 die BMW Bank op 12 januari 2015 heeft gekocht. BMW Bank zou echter niet hebben aangetoond de eigenaar van de BMW te zijn gebleven en in ieder geval niet dat zij de eigenaar was op het moment dat [gedaagde partij] de BMW in zijn bezit kreeg. [gedaagde partij] voert verder aan de auto op 10 juni 2017 te hebben gekocht van RM-CON Bau GmbH (hierna: RM-CON) die bij deze koop werd vertegenwoordigd door haar enig directeur [betrokkene2] . Volgens [gedaagde partij] staat, nu de schakels tussen ITC en [betrokkene2] en RM-CON onbekend zijn, niet vast dat RM-CON, vertegenwoordigd door haar bestuurder [betrokkene2] , beschikkingsonbevoegd was. [gedaagde partij] is door de overdracht van een beschikkingsbevoegde rechthebbende geworden. Daarnaast beroept [gedaagde partij] zich, voor zover RM-CON beschikkingsonbevoegd was, erop te goeder trouw te zijn geweest en te hebben voldaan aan zijn onderzoeksplicht. Hij zou daardoor derdenbescherming genieten en naar Duits recht eigenaar van de auto zijn geworden. Hij voert daartoe aan dat hij vóór de koop het chassisnummer zou hebben opgevraagd bij [betrokkene2] . Vervolgens zou hij in het BMW-systeem hebben gekeken of de door [betrokkene2] opgegeven informatie klopte. Alles kwam volgens hem overeen. Vervolgens zou zijn medewerker [betrokkene1] op 10 juni 2017 in [plaats] , de BMW voor € 47.000,00 in contanten hebben gekocht, hetgeen zou blijken uit de door hem overgelegde financiële administratie. [betrokkene2] zou zich bij de koop hebben geïdentificeerd met een identiteitsbewijs (
Personal Ausweis). Partijen zouden een koopovereenkomst hebben ondertekend ten aanzien van de BMW X6. [betrokkene2] zou daarbij de kentekenpapieren, de
Zulassungsbescheinigung Teil Ien
Teil II(
Fahrzeugbrief), hebben overhandigd. Voornoemde documenten zijn overgelegd. Op de kentekenpapieren staat RM-CON als eigenaar. Op de kentekenpapieren van de auto staat als VIN [nummer] genoteerd. Dit nummer is volgens [gedaagde partij] op meerdere plekken aangetroffen in de auto. Ook volgt volgens [gedaagde partij] uit het keuringsformulier van de RDW dat het dossier van de auto juist was. Tot slot zou de contante betaling van
€ 47.000,00 volgens [gedaagde partij] niet ongebruikelijk zijn in de tweedehands automarkt en klopt de registratie van de Zwitserse BMW niet.
De grondslag van de subsidiaire vordering van BMW Bank zou volgens [gedaagde partij] ontbreken.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Rechtsmacht
4.1.
Partijen zijn gevestigd op het grondgebied van verschillende staten. Daarom moet eerst worden nagegaan of de Nederlandse rechter bevoegd is. Dit moet worden bepaald aan de hand van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europese parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (EEX-Vo herschikt). Op grond van de hoofdregel van artikel 4 lid 1 EEX-Vo herschikt is de rechter van de woonplaats van verweerder bevoegd. [gedaagde partij] is gevestigd in Nederland. De bevoegdheid van de Nederlandse rechter om kennis te nemen van de vordering tegen [gedaagde partij] is daarmee gegeven.
Inleiding
4.2.
Vaststaat dat de BMW dezelfde auto is als de BMW X6 (hierna: de BMW). Ook staat als onbetwist vast dat de BMW in Duitsland in bezit is verkregen door [gedaagde partij] (via diens medewerker [betrokkene1] ) en dat [gedaagde partij] de BMW nog in zijn bezit heeft. BMW Bank stelt eigenaar te zijn van de BMW en vordert (primair) dat [gedaagde partij] haar deze (terug-)geeft op grond van artikel 5:2 BW. [gedaagde partij] betwist dat BMW Bank eigenaar is gebleven en nog was op het moment dat [gedaagde partij] de BMW in zijn bezit kreeg. Hij betwist dat, voor zover BMW Bank de BMW in eigendom heeft gehad, zij het eigendom - door rechtsgeldige overdracht aan [gedaagde partij] of door een eerdere rechtsgeldige overdracht - niet heeft verloren. [gedaagde partij] wordt als bezitter geacht rechthebbende van de BMW te zijn (artikel 3:119 BW). Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv rust dan ook op BMW Bank de stelplicht en bewijslast dat zij nog steeds de eigenaar van de BMW is, op welke stelling zij immers haar recht te revindiceren baseert.
BMW Bank eigenaar BMW
4.3.
Geen punt van geschil is dat BMW Bank de BMW heeft gekocht op 12 januari 2015. BMW Bank heeft verder onbetwist gesteld dat de BMW daarna verduisterd is en dat BMW Bank de originele
Fahrzeugbriefnog in haar bezit heeft. Daar komt bij dat in de ‘Nachtrag’ van de politie van Hamburg van 6 november 2019, zie rov. 2.11, wordt gesproken over de “
geschädigten BMW Bank GmbH”, te weten de benadeelde BMW Bank. De rechtbank zal er derhalve vanuit gaan dat BMW Bank de eigenaar van de BMW is, behoudens het geval dat een ander na 12 januari 2015 het eigendom heeft verkregen, waardoor BMW Bank het eigendom van de BMW zou hebben verloren.
Toepasselijk recht
4.4.
De vraag die aldus voorligt is of BMW Bank haar eigendom heeft verloren en [gedaagde partij] het eigendom van de BMW heeft verkregen. Nu als onbetwist vaststaat dat de BMW zich tot de levering aan [gedaagde partij] in Duitsland bevond, is op deze goederenrechtelijke vraag Duits recht van toepassing. Naar Nederlands internationaal privaatrecht wordt de vraag welke vereisten worden gesteld aan de overdracht van het eigendom van een zaak en wat de rechtsgevolgen zijn in het geval van verkrijging van een zaak door een beschikkingsonbevoegde immers, ingevolge artikelen 10:127 leden 1, 4 sub d en 5 en 10:131 BW beheerst door het recht van het land waar de zaak zich op het tijdstip van de eigendomsoverdracht bevond (vgl: ECLI:NL:GHSHE:2017:220; ECLI:NL:GHSHE:2017:2512).
Overdracht naar Duits recht
4.5.
In dit kader zijn de volgende bepalingen van het Duitse burgerlijk wetboek, het Bürgerliches Gesetzbuch (hierna: BGB), van belang:
§ 929 Einigung und Übergabe
Zur Übertragung des Eigentums an einer beweglichen Sache ist erforderlich, dass der Eigentümer die Sache dem Erwerber übergibt und beide darüber einig sind, dass das Eigentum übergehen soll. Ist der Erwerber im Besitz der Sache, so genügt die Einigung über den Übergang des Eigentums.
§ 932 Gutgläubiger Erwerb vom Nichtberechtigten
(1) Durch eine nach § 929 erfolgte Veräußerung wird der Erwerber auch dann Eigentümer, wenn die Sache nicht dem Veräußerer gehört, es sei denn, dass er zu der Zeit, zu der er nach diesen Vorschriften das Eigentum erwerben würde, nicht in gutem Glauben ist. In dem Falle des § 929 Satz 2 gilt dies jedoch nur dann, wenn der Erwerber den Besitz von dem Veräußerer erlangt hatte.
(2) Der Erwerber ist nicht in gutem Glauben, wenn ihm bekannt oder infolge grober Fahrlässigkeit unbekannt ist, dass die Sache nicht dem Veräußerer gehört.
§ 1006 Eigentumsvermutung für Besitzer
(1) Zugunsten des Besitzers einer beweglichen Sache wird vermutet, dass er Eigentümer der Sache sei. Dies gilt jedoch nicht einem früheren Besitzer gegenüber, dem die Sache gestohlen worden, verloren gegangen oder sonst abhanden gekommen ist, es sei denn, dass es sich um Geld oder Inhaberpapiere handelt.
(2) Zugunsten eines früheren Besitzers wird vermutet, dass er während der Dauer seines Besitzes Eigentümer der Sache gewesen sei.
(3) Im Falle eines mittelbaren Besitzes gilt die Vermutung für den mittelbaren Besitzer.
4.6.
Voor de eigendomsoverdracht van een roerende zaak naar Duits recht is het dus noodzakelijk dat de eigenaar de zaak overdraagt aan de verkrijger en dat beiden ermee instemmen dat het eigendom overgaat. Er dient sprake te zijn van overdracht door een eigenaar. Volgens § 1006 BGB doet bezit, d.w.z. de feitelijke macht over een zaak, het vermoeden rijzen dat de bezitter de eigenaar is en geldt dat ook voor een vroegere bezitter, ten aanzien van de tijd dat die het bezit van de zaak had. In dit geval geldt dat vermoeden dus ook voor de vervreemder van de BMW, RM-CON/ [betrokkene2] en de eventuele tussenschakels tussen RM-CON/ [betrokkene2] en ITC, die het bezit van de BMW hebben gehad. Volledigheidshalve wijst de rechtbank erop dat lid 2 van § 1006 BGB evenals de uitzonderingsbepaling van § 935 BGB, waaruit volgt dat er geen sprake kan zijn van verwerving te goeder trouw van verloren voorwerpen, niet ziet op goederen die, zoals in het onderhavige geval, zijn verduisterd. Partijen hebben hier overigens ook geen beroep op gedaan.
4.7.
Als het vermoeden van het eigendomsrecht van de vervreemder (die de zaak bezat) door een partij die wil revindiceren wordt weerlegd en (komt vast te staan dat) de zaak niet aan die vervreemder toebehoorde, kan, naar Duits recht, de verkrijger toch eigenaar zijn geworden, als deze te goeder trouw was op het tijdstip waarop hij de zaak verkreeg. De verkrijger is niet te goeder trouw indien hij wist of door grove nalatigheid niet wist dat de zaak niet aan de vervreemder toebehoorde. Het is eveneens aan de partij die aanspraak maakt op teruggave, om aan te tonen dat de verkrijger niet te goeder trouw was, bijvoorbeeld omdat hij niet de nodige inlichtingen heeft ingewonnen. Indien er aangetoond wordt dat er aanleiding was voor nader onderzoek wegens een "verdachte situatie", is het vervolgens aan de verkrijger die zich op de goede trouw beroept om aan te tonen en zo nodig te bewijzen dat hij de nodige onderzoeken heeft verricht.
4.8.
Aangezien BMW Bank stelt dat [gedaagde partij] geen rechthebbende is geworden, dient zij aldus de beschikkingsonbevoegdheid van de vervreemder te bewijzen én de feitelijke omstandigheden voor de kwade trouw van [gedaagde partij] en eventueel het bestaan van een bijzondere onderzoeksplicht. Indien er een bijzondere onderzoeksplicht aan de zijde van [gedaagde partij] zou hebben bestaan, dient [gedaagde partij] de kwade trouw gemotiveerd te betwisten door de verrichtte onderzoeken uiteen te zetten en te bewijzen.
Eigentüm in de zin § 929 en § 932 BGB en goeder trouw
4.9.
Gezien de gemotiveerde betwisting van [gedaagde partij] had het op de weg van BMW Bank gelegen nader te onderbouwen waaruit blijkt dat RM-CON niet als
Eigentümerin de zin van § 929 en § 932 BGB heeft te gelden. De enkele stelling van BMW Bank dat zij beschikt over de originele
Fahrzeugbriefen de BMW daarom geleverd moet zijn met valse documenten maakt immers niet dat RM-CON/ [betrokkene2] geen eigenaar was in de zin van het Duitse recht. Daarbij overweegt de rechtbank dat weliswaar geen punt van geschil is dat de door [gedaagde partij] bij de koop van de BMW van RM-CON ontvangen
Zulassungsbescheinigung Teil I en Teil II (Fahrzeugbrief)niet blijken te horen bij de BMW, maar dat niet vaststaat dat deze papieren op zich niet authentiek zijn. Dit volgt niet uit de enkele omstandigheid dat volgens de stellingen van BMW Bank een BMW met de in deze papieren genoemde VIN in Zwitserland is geregistreerd, mede gelet op de door [gedaagde partij] opgeworpen vragen over het late tijdstip van de registratie aldaar (na de levering door RM-CON aan [gedaagde partij] ) en het gedurende lange tijd ontbreken van registraties van onderhoud aan dat voertuig door garagebedrijven. Dat bij de registratie in Zwitserland van die BMW de authentieke
Fahrzeugbriefis gebruikt staat dus niet vast. Maar zelfs indien van de valsheid van de door [betrokkene2] overhandigde
Zulassungsbescheinigung Teil Ien
Teil II(
Fahrzeugbrief) wordt uitgegaan, is het goed mogelijk dat [betrokkene2] (of een van zijn voorgangers) toen hij de BMW met deze documenten verkreeg niet wist dat deze documenten vals waren en dat RM-CON toen verkrijger te goeder trouw was en op grond van § 932 BGB eigenaar is geworden. Er is door BMW Bank ook niet gesteld dat deze kentekenpapieren aanwijzingen inhouden die twijfel aan de authenticiteit daarvan en daarmee aan het
Eigentümvan de verkoper hadden moeten oproepen. De mogelijke valsheid is kennelijk ook niet evident, aangezien ook de RDW het dossier “
juist en volledig” achtte en het fysiek aangetroffen nummer “
akkoord”, zie rov. 2.5 en het VIN, zoals onbetwist gesteld door [gedaagde partij] , ook op meerdere plekken terugkwam in de BMW. Het kan dus zijn dat BMW Bank haar eigendom al eerder heeft verloren en het eigendom bij iedere volgende schakel reeds rechtsgeldig is overgegaan
zonderdat toepassing van de beschermingsbepaling van § 932 BGB daarvoor nog vereist was. Andere omstandigheden waaruit het ontbreken van goede trouw bij RM-CON/ [betrokkene2] en de eerdere schakels zou kunnen blijken zijn niet aangevoerd.
4.10.
BMW Bank heeft dan ook onvoldoende onderbouwd gesteld waar het ontbreken van
Eigentümvan [betrokkene2] /RM-CON uit zou moeten blijken. Zij zal daarom niet tot bewijslevering worden toegelaten. Dit nog daargelaten dat zelfs als BMW Bank dit wel voldoende onderbouwd zou hebben gesteld zij, gezien de gemotiveerde betwisting van [gedaagde partij] , onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat [gedaagde partij] te kwader trouw was in de zin van § 932 BGB. Als onbetwist staat immers vast dat hij onderzoek heeft ingesteld naar de identiteit van [betrokkene2] . [gedaagde partij] heeft verder onderbouwd te hebben betaald voor de BMW. Daarnaast geldt hetgeen hiervoor in rov. 4.9 is overwogen over de authenticiteit van de kentekenpapieren. Daar komt bij dat niet is gesteld of gebleken dat het verifiëren van een VIN met het motornummer tijdens een koop gebruikelijk is in de tweedehands automarkt. [gedaagde partij] heeft ter zitting onbetwist uiteengezet dat hiervoor veel schroefwerk had moeten worden verricht. Daarbij acht de rechtbank van belang dat als onbetwist vaststaat dat [gedaagde partij] dit VIN wel op verschillende andere plekken in de BMW heeft gecontroleerd en dat hij daarbij geen onregelmatigheden heeft aangetroffen. Dat er sprake is van een verdachte situatie die tot nadere onderzoek zou moeten leiden is verder niet onderbouwd.
Conclusie
4.11.
De conclusie is dat er weliswaar van uit kan worden gegaan dat BMW Bank eigenaar is geweest van de BMW Bank maar dat zij - afgezet tegen het vermoeden dat [gedaagde partij] als bezitter de rechthebbende is - onvoldoende heeft onderbouwd dat niet [gedaagde partij] maar zij nog steeds de eigenaar is. Het is namelijk mogelijk dat [gedaagde partij] of al een van de schakels tussen hem en ITC op grond van het bepaalde in § 932 BGB als verkrijger te goeder trouw eigenaar is geworden, waarmee BMW Bank het eigendom al had verloren. De primaire vordering tot revindicatie van BMW Bank zal derhalve worden afgewezen.
Onrechtmatige daad
4.12.
BMW Bank heeft subsidiair een schadevergoeding gevorderd voor het volgens haar onrechtmatig niet aan haar teruggeven van de BMW door [gedaagde partij] . De bepaling van het toepasselijke recht op deze vordering dient plaats te vinden aan de hand van de Verordening (EG) nr. 864/2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Verordening Rome II), nu deze vordering betrekking heeft op een door deze verordening bestreken onderwerp en de gestelde schadeveroorzakende gebeurtenis heeft plaatsgevonden na inwerkingtreding van de verordening (11 januari 2009). Aangezien gesteld noch gebleken is dat door partijen een rechtskeuze is gedaan ten aanzien van het toepasselijke recht, is ingevolge artikel 4 van de verordening het recht van toepassing van het land waar de schade zich voordoet. Nu de grondslag van de vordering ziet op het niet teruggeven van de BMW die zich in Nederland bevindt, zou de schade zich ook in Nederland voordoen. Op deze vordering is dan ook Nederlands recht van toepassing.
4.13.
Nu zoals overwogen in rov. 4.11 onvoldoende is onderbouwd dat BMW Bank en niet [gedaagde partij] eigenaar is van de BMW en dus evenmin dat [gedaagde partij] deze auto zou moeten (terug-)geven aan BMW Bank, heeft BMW Bank onvoldoende onderbouwd gesteld op welke wijze het niet teruggeven van de BMW een onrechtmatige gedraging oplevert. Ook de subsidiaire vordering zal derhalve worden afgewezen.
Proceskosten
4.14.
BMW Bank zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde partij] worden begroot op:
- griffierecht € 937,00
- salaris advocaat
€ 2.228,00(2 x × tarief € 1.114,00)
Totaal € 3.165,00
4.15.
Ook de nakosten en de gevorderde wettelijke rente (artikel 6:119 BW) over de proceskosten en de nakosten, waartegen geen afzonderlijk verweer is gevoerd, zullen worden toegewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt BMW Bank in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde partij] tot op heden begroot op € 3.165,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na heden tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt BMW Bank in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat BMW Bank niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag van volledige betaling,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A.H. Pouwels en op 23 juni 2021 in het openbaar uitgesproken en ondertekend door mr. T.P.E.E. van Groeningen.