Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Renaissance Art Investors LLC,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
Old Master Properties LLC,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/174752/HA ZA 12-371)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven (met producties en eiswijziging);
- de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel appel (met producties);
- de memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel appel (met productie);
- het schriftelijk pleidooi, waarbij beide partijen pleitnotities hebben overgelegd en door [geïntimeerde] nog een productie in het geding is gebracht;
3.De beoordeling
‘Trittico con pannello centrale in stucco dipinto ‘Madonna delle Candelabre’ Bottega di Antonio Rossellino, Fine sec. XV*, Cm 102 x 68’.
- dat zij (op grond van het ten processe gestelde) ervan uitging dat het door [geïntimeerde] op de Tefaf aangeboden kunstwerk het werk nr. [nummer 1] van de inventarislijsten betrof (r.o. 3.4 vs);
- dat voor het door RAI c.s. aan [geïntimeerde] verweten onrechtmatig handelen van doorslaggevende betekenis was de vraag of [geïntimeerde] al dan niet de eigendom van het kunstwerk heeft verkregen;
- dat, nu [geïntimeerde] het kunstwerk in Italië van een beschikkingsonbevoegde heeft verkregen, naar Nederlands internationaal privaatrecht, die vraag naar Italiaans recht dient te worden beantwoord (zoals thans is verwoord in art. 10:131 BW en tot 1 januari 2012 was geregeld in art.6 van de Wet conflictenrecht goederenrecht);
- dat naar Italiaans recht een bezitter geacht wordt te goeder trouw te zijn en dat een bezitter te goeder trouw wordt beschermd tegen beschikkingsonbevoegdheid van zijn rechtsvoorganger, ongeacht of er sprake is van vrijwillig of van onvrijwillig bezitsverlies (art. 1147 jo. 1151 CCI) (r.o. 3.21 vs);
- dat naar Italiaans recht slechts sprake is van het ontbreken van goede trouw indien er sprake is van grove schuld ten aanzien van de onwetendheid van de rechten van derden (art. 1147 lid 2 CCI) (r.o. 3.21 vs);
- dat de goede trouw aanwezig moet zijn op het moment van verkrijging (art. 1151 lid 1 CCI);
- dat van [geïntimeerde] mocht worden verwacht dat hij zich informeerde over de herkomst van het kunstwerk, dat hij het Art Loss Register raadpleegde om zich ervan te vergewissen of het kunstwerk niet als gestolen stond geregistreerd en dat hij zich op de hoogte hield van nationale en internationale gebeurtenissen die in verband met zijn handelsactiviteiten van belang kunnen zijn (r.o. 3.22 vs);
- dat de registratie in het Art Loss Register en het bericht van de District Attorney waaruit blijkt dat [voormalig eigenaar van kunstgalerie] op grote schaal heeft gefraudeerd dateren van nà de aankoop van het kunstwerk door [geïntimeerde] en daarom niet relevant kunnen zijn voor enige wetenschap die [geïntimeerde] ten tijde van de verkrijging van het kunstwerk zou hebben kunnen vergaren;
- dat in enkele artikelen van 16, 17, 19, 20 en 30 oktober 2007 (producties 27 tot en met 31 cvr) al wel wordt ingegaan op mogelijke dubieuze praktijken van [voormalig eigenaar van kunstgalerie] en door klanten aangespannen rechtszaken doch dat in geen van die artikelen melding wordt gemaakt van het feit dat [voormalig eigenaar van kunstgalerie] , naast een groot aantal kunstwerken, het kunstwerk van Rosselino zou hebben verduisterd (r.o. 3.26 en r.o. 27 vs);
- dat RAI c.s. geen feiten en omstandigheden hebben gesteld die kunnen leiden tot het oordeel dat [geïntimeerde] in verband met de aankoop van het kunstwerk grove schuld kan worden verweten.
“in circumstances such as to arise in him the doubt concerning the lawful provenance of the item, failed to conduct investigations requested by the even minimal duty of care.”
4.De uitspraak
O.G.H. Milar en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 6 juni 2017.