In deze zaak gaat het om een homoseksueel stel dat in 2016 deelneemt aan een hoogtechnologisch draagmoederschapprogramma in de Verenigde Staten om hun kinderwens te vervullen. De inspecteur van de Belastingdienst heeft de aftrek van kosten voor de ivf-behandeling geweigerd, wat leidt tot een geschil over de aftrekbaarheid van deze kosten als specifieke zorgkosten. De rechtbank oordeelt dat de weigering van de aftrek in strijd is met het verdragsrechtelijke discriminatieverbod. De rechtbank stelt vast dat de eisende partij ongelijk wordt behandeld ten opzichte van andere groepen die ook geconfronteerd worden met buitengewone uitgaven voor ivf-behandelingen. De rechtbank concludeert dat er geen relevante verschillen zijn tussen de situatie van het homoseksuele stel en die van stellen die door onvruchtbaarheid in de onmogelijkheid verkeren om op natuurlijke wijze een kind te krijgen. De rechtbank laat het rechtsherstel over aan de wetgever, maar constateert dat de huidige regeling leidt tot een ontoelaatbare inbreuk op de rechten van de eisende partij.