In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 21 juli 2021, zijn twee zaken behandeld met betrekking tot de aanvraag van een woningomzettingsvergunning door een derde-partij en de daaropvolgende afwijzing door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen. De derde-partij had op 5 september 2017 een aanvraag ingediend voor een woningomzettingsvergunning voor de locaties [locatie] en [locatie]. Op 25 september 2017 heeft verweerder medegedeeld dat geen omzettingsvergunning nodig was, wat door de rechtbank als een afwijzing van de aanvraag werd aangemerkt. Dit besluit is volgens de rechtbank een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waartegen omwonenden bezwaar kunnen maken.
Eisers, omwonenden, hebben bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van de aanvraag en het verzoek om handhaving, maar hun bezwaar werd door verweerder niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat er gerede twijfel bestond over het besluitkarakter van de mededeling van verweerder. De rechtbank heeft het beroep in zaak 18/6734 gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, terwijl het beroep in zaak 18/6732 ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eisers.
De rechtbank concludeert dat de brief van 25 september 2017 als een besluit moet worden aangemerkt en dat eisers, ondanks de termijnoverschrijding, recht hadden op bezwaar. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de panden in kwestie niet als zelfstandige woonruimten konden worden aangemerkt, waardoor de aanvraag voor een omzettingsvergunning niet nodig was.