ECLI:NL:RBGEL:2021:3812

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 maart 2021
Publicatiedatum
19 juli 2021
Zaaknummer
C/05/383578 / KG ZA 21-36
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afschrift van bescheiden in kort geding met betrekking tot gebreken aan een zwembad na woningoverdracht

In deze zaak vorderen eisers, [eiser 1] en [eiser 2], in kort geding van gedaagden, [gedaagde 1], [gedaagde 2] en Welson B.V., afschrift van bescheiden op grond van artikel 843a Rv. De eisers hebben op 24 februari 2018 een woning gekocht van de gedaagden, waarbij gebreken aan het zwembad aan de orde zijn. Na de levering van de woning op 16 juli 2018 hebben eisers gedaagden in gebreke gesteld vanwege gebreken aan het zwembad. Gedaagden hebben geweigerd de gevraagde bescheiden te verstrekken, met als argument dat het privacybelang van gedaagden in de weg staat aan de afgifte. De voorzieningenrechter oordeelt dat eisers voldoende spoedeisend belang hebben bij de vordering en dat de gevraagde bescheiden relevant zijn voor de onderbouwing van hun vordering in een eventuele bodemprocedure. De voorzieningenrechter wijst de vordering toe en veroordeelt gedaagden en Welson om binnen veertien dagen de gevraagde bescheiden te verstrekken, op straffe van een dwangsom. Tevens worden gedaagden hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/383578 / KG ZA 21-36
Vonnis in kort geding van 22 maart 2021
in de zaak van

1.[eiser 1],

wonende te [woonplaats],
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. M.S. Jorissen te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1],

wonende te [woonplaats]
gedaagde,
advocaat mr. P.A.C. van Buul te Nijmegen.
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats]
gedaagde,
advocaat mr. P.A.C. van Buul te Nijmegen.
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WELSON B.V.
gevestigd en kantoorhoudende te Zeewolde,
gedaagde,
niet verschenen.
Eisers zullen hierna [eisers] genoemd worden. Gedaagden sub 1 en 2 zullen hierna met [gedaagden] worden aangeduid. Gedaagde sub 3 zal hierna Welson genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 18
  • de producties 1 en 2 van [gedaagden]
  • de aanvullende producties 19 tot en met 23 van [eisers] (genummerd 1 tot en met 5)
  • de pleitnota van [eisers]
  • de pleitnota van [gedaagden]
  • de mondelinge behandeling op 8 maart 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij koopovereenkomst van 24 februari 2018 (hierna: de koopovereenkomst) heeft [eisers] de woning aan de Donkerstraat 22 te Ravenswaaij (hierna: de woning) van [gedaagden] gekocht. De woning is vervolgens op 16 juli 2018 aan [eisers] geleverd.
2.2.
In de tuin van de woning ligt een zwembad. Op enig moment voor de overdracht van de woning aan [eisers] zijn door (het bedrijf van) de heer [naam] reparaties verricht aan het zwembad.
2.3.
Bij brief van 8 juni 2020 heeft [eisers] [gedaagden] onder meer in gebreke gesteld met betrekking tot meerdere gebreken aan de woning, waaronder ‘blaasjes in de kuip van het zwembad die knappen met zwarte afdrukken tot gevolg’, en [gedaagden] in de gelegenheid gesteld de door [eisers] geconstateerde gebreken vóór 19 juli 2020 te (laten) herstellen. Voorts kondigt [eisers] in de brief aan dat indien [gedaagden] hier niet aan voldoet, [eisers] de verbintenis omzet in een vordering tot vervangende schadevergoeding.
2.4.
In reactie hierop heeft [gedaagden] bij brief van 15 juni 2020 aan [eisers] laten weten dat de brief van 8 juni 2020 feitelijke en/of juridische onderbouwing ontbeert.
2.5.
[eisers] heeft op 17 juni 2020 (telefonisch) contact opgenomen met Welson en haar verzocht om afgifte van de correspondentie tussen Welson en [gedaagden] over de gebreken aan het zwembad en de schikking daaromtrent met (de rechtsvoorganger van) Welson. [eisers] heeft hetgeen is besproken bij e-mailbericht van diezelfde datum aan Welson bevestigd. Na herinnering van 24 juni 2020 van [eisers] heeft Welson bij e-mailbericht van 25 juni 2020 aan [eisers] laten weten de door [eisers] gevraagde bescheiden niet te willen delen zonder toestemming van [gedaagden] in verband met de privacywetgeving.
2.6.
Bij e-mailbericht van 25 juni 2020 heeft [eisers] Welson - kort gezegd - laten weten dat het privacybelang van [gedaagden] geen gewichtige reden als bedoeld in artikel 843a lid 4 Rv oplevert zodat Welson onverkort gehouden is de gevraagde gegevens aan [eisers] te verstrekken.
2.7.
Bij e-mailbericht van 17 juli 2020 heeft Welson - kort gezegd – wederom aan [eisers] laten weten niet vrijwillig aan het verzoek tot afgifte van de gevraagde bescheiden te zullen voldoen.
2.8.
Bij brief van 5 augustus 2020 heeft [eisers] [gedaagden] verzocht de voornoemde genoemde schikking en correspondentie met hem te delen. Na herinnering van [eisers] van 22 september 2020 heeft [gedaagden] bij brief van 23 september 2020 aan [eisers] laten weten dat hij geen reden ziet om op de verzoeken van [eisers] in te gaan en opgemerkt dat hetgeen in het e-mailbericht van 5 augustus 2020 staat vermeld feitelijk onjuist is. [eisers] heeft vervolgens meermaals verzocht om toelichting op wat volgens [gedaagden] onjuist zou zijn aan haar brief van 5 augustus 2020 maar [gedaagden] heeft hierop, ook na herhaaldelijk verzoek daartoe, niet inhoudelijk gereageerd.
2.9.
Bij e-mailbericht van 1 februari 2021 heeft Welson onder meer aan [eisers] laten weten dat [gedaagden] beschikt over de stukken ten aanzien van ‘de jaren geleden getroffen schikking’ met (de rechtsvoorganger van) Welson.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. Welson en/of [gedaagden] te veroordelen aan [eisers] binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, althans binnen een door de voorzieningenrechter in redelijkheid te bepalen termijn, afschrift of uittreksel van de bescheiden te verschaffen, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen deel van de bescheiden, op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag na deze veertien dagen dat niet aan de veroordeling wordt voldaan (tot maximaal € 20.000,00), althans op straffe van een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag, aldus dat als de ene gedaagde aan deze veroordeling heeft voldaan, de andere gedaagde zal zijn bevrijd;
II. Welson en/of [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen in de kosten van het geding alsmede in de gebruikelijke nakosten (zowel zonder als met betekening), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de datum van de uitspraak.
3.2.
[gedaagden] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Verstek Welson

4.1.
Welson is niet in de procedure verschenen. De voorzieningenrechter stelt vast dat ten aanzien van deze niet verschenen gedaagde de voorgeschreven formaliteiten en termijnen in acht zijn genomen. Ingevolge het bepaalde in artikel 140 Rv wordt tegen Welson verstek verleend en wordt, nu [gedaagden] wel in de procedure is verschenen, tussen alle partijen één vonnis gewezen, dat als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd.
Spoedeisend belang
4.2.
[gedaagden] heeft allereerst betwist dat [eisers] spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorziening. [gedaagden] voert in dit verband aan dat het feit dat [eisers] een bodemprocedure jegens hem wil entameren geen spoedeisend belang oplevert. Ook heeft [eisers] pas op 8 juni 2020 een ingebrekestelling aan [gedaagden] gestuurd terwijl de woning al op 16 juli 2018 aan hem geleverd is. Verder was het [eisers] naar eigen zeggen reeds op 17 juli 2020 bekend dat [eisers] de bescheiden in een procedure zou moeten opvragen. [eisers] heeft echter pas op 27 januari 2021 aangekondigd een kort geding aan te spannen jegens [gedaagden] zodat van een spoedeisend belang dan ook geen sprake is, aldus [gedaagden]
4.3.
Het door [gedaagden] gevoerde verweer slaagt niet. Voorop moet worden gesteld dat in geval een vordering op grond van artikel 843a Rv in kort geding wordt ingesteld, geen hoge eisen aan het spoedeisend belang worden gesteld. De vordering op grond van art. 843a Rv verschilt in wezen niet van andere vorderingen tot verkrijging van bewijs voorafgaande aan een procedure, zoals het voorlopig getuigenverhoor en het voorlopig deskundigenbericht. Zulke vorderingen strekken er onder andere toe om aan de hand van te verkrijgen bewijs de proceskansen in een eventuele (bodem)procedure in te schatten. Daarmee verdraagt zich niet dat een vordering tot verkrijging van schriftelijke bescheiden bij gebreke van een voldoende zwaarwegend spoedeisend belang eerst in een bodemprocedure moet worden ingesteld. Aangenomen moet worden dat in beginsel uit de aard van de vordering op grond van art. 843a Rv voortvloeit dat de eiser daarbij een voldoende spoedeisend belang heeft. In de onderhavige zaak bestaat geen grond voor een ander oordeel. De enkele omstandigheid, dat [eisers] reeds in juli 2020 wist dat hij de bescheiden in een procedure zou moeten opvragen en vervolgens pas op 17 februari 2021 een daartoe strekkende dagvaarding is uitgebracht, is daarvoor onvoldoende. In dit verband is mede van belang dat [eisers] onweersproken heeft gesteld dat hij sinds juni respectievelijk augustus 2020 herhaaldelijk heeft gepoogd om de bescheiden van Welson en [gedaagden] te verkrijgen, maar dat [gedaagden] en Welson hier steeds afwijzend op hebben gereageerd. De conclusie is dat [eisers] voldoende spoedeisend belang heeft bij zijn vordering in dit kort geding.
Afschrift bescheiden
4.4.
[eisers] vordert dat [gedaagden] en Welson op grond van artikel 843a Rv worden veroordeeld aan [eisers] te verstrekken een afschrift of uittreksel van de vaststellingsovereenkomst die in het verleden is gesloten tussen [gedaagden] en Welson met betrekking tot de gebreken aan het zwembad of enige andere overeenkomst met betrekking tot de gebreken aan het zwembad, alsmede een afschrift of uittreksel van de correspondentie tussen [gedaagden] en Welson hierover. [eisers] stelt dat [gedaagden] hem een woning heeft verkocht met (onder andere) een gebrekkig zwembad. [eisers] is naar eigen zeggen voornemens in dit verband een bodemprocedure jegens [gedaagden] te entameren waarin hij zich op het standpunt stelt dat [gedaagden] aansprakelijk is voor de door [eisers] aan (onder meer) het zwembad geconstateerde gebreken. [eisers] meent dat de door hem gevorderde bescheiden van belang zijn voor het bepalen van zijn rechtspositie en hij verwacht aan hand van deze bescheiden te kunnen bewijzen dat [gedaagden] zijn mededelingsplicht heeft geschonden ten aanzien van het door [eisers] gestelde gebrek aan het zwembad. [eisers] heeft daarom een rechtmatig belang bij toewijzing van de vordering ex artikel 843a Rv. [gedaagden] betwist dat [eisers] een rechtmatig belang heeft bij zijn vordering en concludeert tot afwijzing van de vordering. [gedaagden] stelt dat thans nog onduidelijk of er sprake is van een gebrek aan het zwembad, of op [gedaagden] een mededelingsplicht rustte en voorts of deze door [gedaagden] is geschonden. Volgens [gedaagden] kan van hem verder in redelijkheid niet worden gevraagd aan een vordering tot afgifte van de genoemde stukken te voldoen omdat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder de verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd. Volgens [gedaagden] is geen sprake van bewijsnood bij [eisers] en had [eisers] eerst moeten proberen op een andere wijze aan de opgevraagde bescheiden te komen.
4.5.
De vraag die gelet op de standpunten van partijen voorligt is of [eisers] op grond van het bepaalde in artikel 843a Rv afschrift van de voornoemde stukken kan vorderen van [gedaagden] en Welson. Artikel 843a lid 1 Rv verbindt aan de toewijsbaarheid van de daar bedoelde vordering drie cumulatieve voorwaarden: (i) degene die de vordering instelt, dient een rechtmatig belang te hebben en (ii) het moet gaan om bepaalde bescheiden (iii) aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is. Is aan deze voorwaarden voldaan, dan hoeft degene die de bescheiden onder zich houdt niet aan de vordering te voldoen, indien daarvoor gewichtige redenen bestaan, of indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd (artikel 843a lid 4 Rv).
4.6.
[gedaagden] heeft niet betwist dat hij over de door [eisers] verzochte stukken beschikt. Voorts blijkt uit de door [eisers] overgelegde correspondentie dat ook Welson over deze stukken beschikt. De vraag die vervolgens voorligt is of [eisers] een rechtmatig belang heeft bij afschrift van de door hem gevorderde stukken. Voorop moet worden gesteld dat voor het aannemen van een rechtmatig belang bij afschrift van stukken voldoende is dat de partij die inzage verlangt aan de hand van de hem bekende feiten en omstandigheden aannemelijk maakt dat hij mogelijk een onderliggende vordering heeft en dat de verlangde stukken relevant kunnen zijn voor de onderbouwing van deze vordering (vlg. onder meer Hof Arnhem-Leeuwarden 16 december 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:9850 en Hof ’s-Hertogenbosch 8 september 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:3479). Hoewel het op de weg van [eisers] ligt om dit aannemelijk te maken, moet in aanmerking worden genomen dat de vordering op grond van artikel 843a Rv er juist toe strekt bewijs ervan te verkrijgen dat sprake is van het door [eisers] gestelde gebrek en de gestelde schending van de mededelingsplicht. Het voorgaande in aanmerking genomen is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat [eisers] mogelijk een vordering op [gedaagden] heeft en dat hij aan de hand van de gevraagde stukken in een bodemprocedure de stelling, dat sprake is van gebreken aan het zwembad die aan normaal gebruik van de woning in de weg staan en dat [gedaagden] op de hoogte was van de gestelde gebreken aan het zwembad ten tijde van de verkoop van de woning, verder kan onderbouwen. Voor een uitvoeriger debat over de kans van slagen van de stellingen van [eisers] omtrent de gebreken aan het zwembad is, anders dan [gedaagden] lijkt te veronderstellen, in dit kort geding geen plaats. Het door [gedaagden] gevoerde verweer faalt dan ook. De conclusie is dat [eisers] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij een rechtmatig belang heeft bij (een afschrift van) de gevorderde bescheiden.
4.7.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn voormelde stukken voorts voldoende concreet, hetgeen ook niet door [gedaagden] is betwist. Deze stukken kunnen verder bepalend zijn voor de vraag of [eisers] [gedaagden] kan aanspreken voor de door [eisers] gestelde gebreken aan het zwembad dat hoort bij de woning die door [gedaagden] aan [eisers] is verkocht. De bescheiden hebben aldus betrekking op een rechtsbetrekking waarbij [eisers] partij is. Nu niet alleen [gedaagden] maar ook Welson beschikt over de door [eisers] gevraagde stukken kan [eisers] ook van Welson afschrift daarvan vorderen (vlg. Hoge Raad 10 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1834).
4.8.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat aan de voorwaarden van artikel 843a lid 1 Rv is voldaan. [gedaagden] heeft weliswaar nog gesteld dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is geborgd in de zin van artikel 843a lid 4 Rv, maar dit kan de voorzieningenrechter niet volgen. Voorop moet worden gesteld dat een vordering tot afgifte van stukken ex artikel 843a Rv ook kan worden gehonoreerd als alternatieve manieren om bewijs te verkrijgen aanwezig zijn. Mede gelet op hetgeen onder 4.3. is overwogen over de strekking van een vordering ex artikel 843a Rv en de aard en inhoud van de gevorderde stukken kan van [eisers], anders dan [gedaagden] veronderstelt, niet geëist worden dat hij eerst alle andere, tijdrovende, bewijsmiddelen, waaronder begrepen het horen van getuigen, uitput alvorens de stukken in een kort geding als het onderhavige kunnen worden opgevraagd. Verder is van belang dat, zoals reeds is overwogen, [eisers] zowel [gedaagden] als Welson (meermaals) heeft verzocht om afschrift van de thans opgevraagde stukken (zie 2.5. tot en met 2.9.). Uit de in het geding gebrachte correspondentie blijkt echter dat Welson de door [eisers] gevraagde stukken niet heeft willen verstrekken in verband met privacywetgeving, zonder dit op enige wijze toe te lichten of te onderbouwen, en ook [gedaagden] herhaaldelijk heeft geweigerd inhoudelijk in te gaan op de verzoeken van [eisers] daartoe. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [eisers] naar het oordeel van de voorzieningenrechter in voldoende mate heeft geprobeerd de stukken buiten rechte van [gedaagden] en Welson te verkrijgen. De slotsom is dat [gedaagden] en Welson op grond van artikel 843a Rv gehouden kunnen worden de gevraagde afschriften aan [eisers] te verstrekken. De vordering zal daarom worden toegewezen.
4.9.
De gevorderde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd zoals hierna zal worden bepaald.
4.10.
[gedaagden] en Welson zullen als de in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. De wettelijke rente over de proceskosten zal als gevorderd worden toegewezen. De proceskosten worden aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op:
- dagvaarding € 103,83
- griffierecht 309,00
- salaris
1.016,00
Totaal € 1.428,83
4.11.
De nakosten zullen als gevorderd worden toegewezen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagden] en Welson binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan [eisers] te verschaffen een afschrift of uittreksel van (i) de vaststellingsovereenkomst die is gesloten tussen [gedaagden] en Welson met betrekking tot de gebreken aan het zwembad in de tuin van de woning of enige andere overeenkomst met betrekking tot de gebreken aan het zwembad in de tuin van de woning, en (ii) de correspondentie tussen [gedaagden] en Welson met betrekking tot de gebreken aan het zwembad in de tuin van de woning,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] en Welson om aan [eisers] een dwangsom te betalen van € 100,00 per dag of gedeelte van een dag dat [gedaagden] en/of Welson niet aan de in 5.1. uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt, met dien verstande dat indien [gedaagden] of Welson aan de onder 5.1. uitgesproken veroordeling heeft voldaan de ander van deze veroordeling zal zijn bevrijd en deze partij geen dwangsommen (meer) zal verbeuren,
5.3.
veroordeelt [gedaagden] en Welson hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 1.428,83, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagden] en Welson hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat zowel [gedaagden] en Welson niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.T. Boks en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2021.