ECLI:NL:RBGEL:2021:3783

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 juli 2021
Publicatiedatum
16 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 622
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschil over planschade en inkomensschade na wijziging bestemmingsplan

In deze zaak hebben eisers, eigenaren van percelen in de gemeente West Betuwe, beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders, waarin hun aanvraag om tegemoetkoming in planschade werd afgewezen. De rechtbank Gelderland heeft op 16 juli 2021 uitspraak gedaan. Eisers hebben verzocht om compensatie voor vermogensschade en inkomensschade als gevolg van de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan 'Buitengebied Neerijnen'. De rechtbank oordeelt dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat er geen sprake is van inkomensschade en dat de adviezen van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ) gebrekkig zijn. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens wordt het griffierecht aan eisers vergoed en krijgen zij een proceskostenvergoeding van € 1.496,-.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 20/622
uitspraak van de enkelvoudige kamer van
in de zaak tussen
[eiser] en [eiseres], te [woonplaats], eisers
(gemachtigde: mr. H.A. Schenke),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente West Betuwe, verweerder
(gemachtigde: D. van Oosten).
Procesverloop
In het besluit van 3 juli 2019 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag om tegemoetkoming in planschade van eisers afgewezen.
In het besluit van 19 december 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een nader advies van SAOZ van 30 juni 2020 en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 mei 2021. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde en adviseur mr. ir. J.A.M. van der Lee. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

1.Overwegingen

1.1.
Eisers zijn sinds 1 februari 2007 en 19 oktober 2009 eigenaar van de percelen, kadastraal bekend gemeente [woonplaats], [locatie], plaatselijk bekend als [locatie] te [woonplaats]. Op 7 juni 2018 hebben eisers verzocht om een tegemoetkoming in planschade als gevolg van de vaststelling van het bestemmingsplan “Buitengebied Neerijnen” (hierna: het nieuwe bestemmingsplan). Dit bestemmingsplan is in werking getreden op 30 mei 2014 (hierna: de peildatum). Eisers hebben verzocht om een tegemoetkoming in de planschade. Zij geven aan dat met de inwerkingtreding van dit nieuwe bestemmingsplan hun perceel in waarde is verminderd en zij inkomensschade hebben geleden, omdat enkel grondgebonden agrarische bedrijven zijn toegestaan terwijl zij op de percelen niet-grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten in de vorm van het kweken van aardbeiplanten uitoefenen.
1.2.
Verweerder heeft advies gevraagd aan de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: SAOZ). SAOZ heeft in het planschadeadvies van juni 2019 een vergelijking gemaakt voor de percelen tussen de planologische mogelijkheden op grond van het bestemmingsplan “Buitengebied” (hierna: het oude bestemmingsplan) en de “Toegepaste wijziging [locatie] te [woonplaats]” (hierna: het wijzigingsplan) en het nieuwe bestemmingsplan. Uit de planvergelijking heeft SAOZ de conclusie getrokken dat er sprake is van planologische verruimingen en planologische beperkingen. De planologische beperkingen zijn door het later vastgesteld bestemmingsplan “Buitengebied Neerijnen, Veegplan 2017” (hierna: het veegplan) weggenomen. SAOZ ziet daarom geen aanleiding voor een tegemoetkoming in planschade vanwege vermogensschade.
Omdat op de peildatum geen sprake was van aangevangen bedrijfsvoering waardoor eisers inkomen of winst zijn misgelopen, is SAOZ van mening dat de door eisers geclaimde inkomensschade volgens vaste jurisprudentie niet voor vergoeding in aanmerking komt. Ten overvloede wijst SAOZ er op dat er sprake is van risicoaanvaarding door eisers.
Naar aanleiding van het ingediende bezwaarschrift heeft SAOZ met een advies van oktober 2019 nader geadviseerd. Verweerder heeft de adviezen van SAOZ met het advies van de bezwaarschriftencommissie aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd en besloten om de aanvraag om tegemoetkoming in planschade af te wijzen.

2.Oordeel van de rechtbank

2.1.
De rechtbank is van oordeel dat SAOZ, anders dan eisers betogen, bij het gebruik van de onderliggende stukken niet onzorgvuldig heeft gehandeld, nu deze stukken al wel bij eisers bekend waren.
De betogen van eisers over de planvergelijking, voorzienbaarheid en compensatie slagen. Verweerder heeft het bestreden besluit voor wat betreft de vermogensschade niet op de adviezen van SAOZ kunnen baseren, nu de planvergelijking en de overwegingen over voorzienbaarheid en de compensatie in natura gebrekkig zijn. Verweerder heeft verder onvoldoende gemotiveerd dat er geen sprake is van inkomensschade die voor vergoeding in aanmerking komt. Ook op dat punt slaagt het betoog van eisers.
2.2.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot haar oordeel is gekomen. Daarvoor schetst zij kort de voorgeschiedenis en beantwoordt zij achtereenvolgens de volgende vijf vragen:
  • Heeft SAOZ bij eisers onbekende stukken gebruikt?
  • Is de planvergelijking gebrekkig?
  • Is er sprake van risicoaanvaarding?
  • Heeft er volledige compensatie in natura plaatsgevonden?
  • Is er sprake van inkomensschade?

3.Voorgeschiedenis

3.1.
Eisers zijn eigenaar van een aardbeiplantenkwekerij. Dit bedrijf was voorheen gevestigd aan de Kerklaan 10f te [woonplaats]. Eisers hebben op 1 februari 2007 en 19 oktober 2009 de percelen aan de [locatie] te [woonplaats] aangekocht met de bedoeling om hun bedrijf naar deze locatie te verplaatsen. Op 8 november 2007 is een bouwvergunning verleend voor de bouw van een loods op het aangekochte perceel. In 2010 hebben eisers bij verweerder een aanvraag om wijziging van het bestemmingsplan “Buitengebied” ingediend om een bouwblok op de percelen te realiseren. Verweerder heeft advies gevraagd aan de Stichting Advisering Agrarische Bouwplannen (hierna: SAAB). SAAB gaf in haar advies aan dat het hier een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf betrof, zodat volgens haar niet aan de voorwaarden voor wijziging werd voldaan. Na een toelichting van eisers over de bedrijfsvoering, heeft verweerder uiteindelijk toch meegewerkt aan wijziging, omdat uit deze toelichting volgens verweerder bleek dat het merendeel van de aardbeiplanten in de volle grond geteeld wordt en slechts een gedeelte op tafels. Bij deze wijziging heeft verweerder de realisatie van het bedrijf op de locatie Esterweg niet als hervestiging, maar als nieuwvestiging aangemerkt. In 2012 is op basis van het wijzigingsplan een bouwvergunning verleend voor de realisatie van een loods en in 2014 voor de bouw van een bedrijfswoning.

4.Heeft SAOZ niet bij eisers bekende stukken gebruikt?

4.1.
Eisers stellen dat SAOZ bij de advisering zich op stukken heeft gebaseerd die niet bekend waren bij eisers. Het gaat daarbij om een voorgenomen weigeringsbesluit van augustus 2010 en een ambtelijke toelichting bij het besluit tot medewerking aan een wijziging van het oude bestemmingsplan uit 2011. Hiermee heeft SAOZ volgens eisers onzorgvuldig gehandeld.
4.2.
De rechtbank constateert dat eisers bij het beroepschrift als productie een email hebben overlegd van een medewerker van verweerder van 9 februari 2015 aan de adviseur van eisers, de heer Van der Lee. Bij deze email waren de door eisers genoemde stukken als bijlage gevoegd. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat eisers ruim voor de aanvraag om tegemoetkoming in planschade op 7 juni 2018 bekend waren met de inhoud van deze documenten. De rechtbank kan deze beroepsgrond dan ook niet volgen.
Het betoog faalt.

5.Is de planvergelijking gebrekkig?

Oud bestemmingsplan
5.1.
Het zuidelijke deel van de percelen van eisers was onder het oude bestemmingsplan “Buitengebied”, vastgesteld op 30 november 2006, voorzien van de bestemming “Agrarisch gebied – A”. Binnen deze bestemming mochten op grond van artikel 4 de gronden onder andere worden gebruikt voor een duurzame agrarische bedrijfsvoering. Volgens de begripsbepaling in artikel 1, lid 35, wordt hieronder verstaan het “
in stand houden en ontwikkelen van de agrarische productiefunctie waarbij als uitgangspunt geldt, dat aan volwaardige agrarische bedrijven voldoende mogelijkheden moeten worden geboden om ook op lange termijn de nodige volwaardigheid en levensvatbaarheid te behouden”. Een agrarisch bedrijf moet volgens artikel 1, lid 5, van de planvoorschriften gericht zijn op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren. Een volwaardig agrarisch bedrijf is volgens artikel 1, lid 89, van de planvoorschriften een “
agrarisch bedrijf met ten minste de arbeidsomvang van één volwaardige arbeidskracht en waarvan de continuïteit op langere termijn voldoende is verzekerd”.
Binnen deze bestemming was het mogelijk om gebouwen ten behoeve van een volwaardig agrarisch bedrijf, met een maximale goothoogte van 4,5 meter en een bouwhoogte van 6 meter, tot een maximale gezamenlijke oppervlakte van 150 m2 te bouwen. Hiernaast mochten andere bouwwerken met een hoogte van 5 meter en een maximale oppervlakte van 50 m2 worden gebouwd.
Voor het zuidelijke deel is dit planologisch kader het uitgangspunt voor de planvergelijking.
Voor het noordelijk deel van de percelen gold het wijzigingsplan “Toegepaste wijziging [locatie] te [woonplaats]”, vastgesteld op 9 februari 2012. Dit heeft het planologisch kader voor deze percelen ten opzichte van het oude bestemmingsplan veranderd. Dat deel van het perceel is namelijk met het wijzigingsplan voorzien van de bestemming “Agrarische bedrijfsdoeleinden – A”. Daarmee waren gebouwen en bouwwerken binnen het hele agrarisch bouwvlak van circa 4975 m2 mogelijk. Binnen deze bestemming was het op grond van artikel 16 van de planvoorschriften toegestaan om één agrarisch bedrijf uit te oefenen. Binnen de gehele bestemming was het mogelijk om één bedrijfswoning, tijdelijke ondersteunende kassen en tunnels en overige bedrijfsgebouwen, geen kassen zijnde, te bouwen.
In artikel 16, lid 4, onder h, van de planvoorschriften is het bouwen of verbouwen van bouwwerken ten behoeve van de omschakeling van een grondgebonden agrarisch bedrijf naar een niet-grondgebonden vorm van agrarische bedrijfsvoering zoals onder andere containerteeltbedrijven, niet toegestaan. Uit artikel 1, lid 42, van de planvoorschriften volgt dat binnen een grondgebonden agrarisch bedrijf de productie geheel of overwegend afhankelijk moet zijn van het voortbrengingsvermogen van de grond. Binnen een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf vindt volgens artikel 1, lid 60, van de planvoorschriften de productie geheel of overwegend plaats in gebouwen, dan wel is de productie grotendeels onafhankelijk van de grond. Uit artikel 1, lid 61, volgt dat omschakeling is de algehele of gedeeltelijke overstap binnen een bestaand agrarisch bedrijf naar een andere agrarische bedrijfsvorm.
Nieuwe bestemmingsplan
5.2.
De percelen van eisers waren onder het nieuwe bestemmingsplan “Buitengebied”, vastgesteld op 6 februari 2014 en inwerking getreden op 30 mei 2014, voorzien van de bestemming “Agrarisch”. Hierbij was het noordelijk deel van de percelen van eisers voorzien van een bouwvlak. Deze gronden waren volgens artikel 3 van de planregels bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijven. Volgens artikel 1 van de planregels is een grondgebonden agrarisch bedrijf een bedrijf “
waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Grondgebonden bedrijven zijn in ieder geval: akkerbouw-, fruitteelt,- en vollegrondstuinbouwbedrijven en boomteeltbedrijven, waarvan de bomen rechtstreeks in de grond zijn geplant. Melkveebedrijven en rundveebedrijven worden hieronder ook begrepen”. Bij niet-grondgebonden agrarische bedrijven “
is de productie niet in overwegende mate afhankelijk van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond. Niet-grondgebonden bedrijven zijn intensieve veehouderijen, glastuinbouwbedrijven en grondgebonden teeltbedrijven en kwekerijen, zoals champignonteeltbedrijven, witlofkwekerijen, nertsenkwekerijen en sommige viskwekerijen en wormenkwekerijen”.
Binnen het bouwvlak was het toegestaan om één bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken en overkappingen te bouwen. Hiernaast mocht het volledige bouwvlak met bedrijfsgebouwen en teeltondersteunende voorzieningen worden bebouwd. Binnen het bouwvlak was het daarnaast mogelijk om maximaal 1.000 m2 aan teeltondersteunende kassen te bouwen. Het begrip teeltondersteunende voorzieningen is in het bestemmingsplan niet nader gedefinieerd. Uit de toelichting bij het bestemmingsplan (pagina 36) volgt dat het hier onder andere gaat om boogkassen, containervelden en regenkappen. Omdat op het deel van de percelen buiten het bouwvlak geen aanduiding “specifieke vorm van agrarisch – teeltondersteunende voorzieningen” was opgenomen, waren buiten het bouwvlak enkel erf- en terreinafscheidingen tot 1 meter hoog en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een maximale oppervlakte van 10 m2 toegestaan.
Het geschil
5.3.
Eisers stellen dat de planvergelijking in het advies van SAOZ gebrekkig is. SAOZ heeft onvoldoende rekening gehouden met het feit dat onder het oude bestemmingsplan zowel grondgebonden als niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering mogelijk was. SAOZ heeft in haar advies de verkeerde definities en invulling gehanteerd van de criteria grondgebonden versus niet-grondgebonden. Eisers geven aan dat voor de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan voor de aardbeiplantenteelt op folie geen beperking bestond.
5.4.
SAOZ concludeert in haar advies van juni 2019 dat de bouwmogelijkheden van het noordelijk deel van de percelen in het nieuwe bestemmingsplan in essentie gehandhaafd blijven. Terwijl onder het oude bestemmingsplan ook niet-grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten waren toegestaan, zijn in het nieuwe bestemmingsplan enkel grondgebonden agrarische bedrijven toegestaan. Ook in haar advies van oktober 2019 concludeert SAOZ dat in het nieuwe bestemmingsplan de agrarische aanwendingsmogelijkheden in eerste instantie zijn beperkt. Dit planologisch nadeel is volgens SAOZ in het latere veegplan hersteld, waardoor uiteindelijk geen sprake is van vermogensschade.
Oordeel rechtbank
5.6.
De rechtbank constateert dat het op de percelen in het oude bestemmingsplan was toegestaan om een agrarisch bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen uit te oefenen, waarbij aan dit gebruik geen eis van grondgebondenheid was gesteld. Alle vormen van agrarisch bedrijf waren destijds dus toegestaan. Deze ruime gebruiksmogelijkheden zijn niet veranderd door inwerkingtreding van het wijzigingsplan. Dit plan, dat alleen op het noordelijk deel van de percelen ziet, heeft daar wel de bouwmogelijkheden uitgebreid. Dat binnen het noordelijke deel van de percelen het bouwen of verbouwen van bouwwerken ten behoeve van de omschakeling van een grondgebonden agrarisch bedrijf naar een niet-grondgebonden vorm van agrarische bedrijfsvoering niet was toegestaan, betekent naar het oordeel van de rechtbank namelijk nog niet dat ook het gebruik van deze gronden voor een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf was uitgesloten. Alleen de bouwmogelijkheden werden door het wijzigingsplan bij omschakeling beperkt.
Kortom, het oude bestemmingsplan alsmede het wijzigingsplan maakten het gebruik van de percelen van eisers voor zowel een grondgebonden als een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf mogelijk.
In het nieuwe bestemmingsplan was op de percelen van eisers enkel grondgebonden agrarische bedrijfsvoering toegestaan, waar voorheen ook niet-grondgebonden gebruik op zowel het noordelijke als het zuidelijke deel van de percelen was toegestaan. Dat betekent dus dat voor dat gebruik eisers planologisch nadeel hebben. De gebruiksmogelijkheden van hun perceel wordt verminderd.
Op het noordelijke deel van de percelen was het door het wijzigingsplan mogelijk gemaakt het gehele bouwvlak te bebouwen. Op het zuidelijke deel van de percelen was het op grond van het oude bestemmingsplan wel toegestaan om te bouwen, maar waren de bouwmogelijkheden beperkt tot een gezamenlijke oppervlakte van 150 m2 aan gebouwen en 50 m2 aan bouwwerken.
Deze bouwmogelijkheden zijn met het nieuwe bestemmingsplan verminderd. Het noordelijk gelegen bouwvlak mag nog steeds wel volledig worden bebouwd, maar aan de hoeveelheid teeltondersteunende kassen is een maximum van 1000 m2 gekoppeld. Daarnaast zijn ook de bouwmogelijkheden buiten het bouwvlak afgenomen, omdat enkel overige bouwwerken met een maximale oppervlakte van 10 m2 zijn toegestaan in plaats van de voorheen bestaande bouwmogelijkheden tot een gezamenlijke oppervlakte van 150 m2 aan gebouwen en 50 m2 aan bouwwerken.
De rechtbank is van oordeel dat SAOZ, in tegenstelling tot hetgeen eisers stellen, terecht heeft geconcludeerd dat er sprake is van planologisch nadeel vanwege het vervallen van de mogelijkheid voor niet-grondgebonden agrarische bedrijvigheid op de percelen. SAOZ heeft echter niet geconstateerd dat ook de bouwmogelijkheden op het zuidelijk deel van de percelen enigszins is afgenomen.
Het betoog slaagt.

6.Is er sprake van risicoaanvaarding?

6.1.
SAOZ heeft in haar adviezen geconcludeerd dat er sprake is van risicoaanvaarding door eisers, omdat zij ten tijde van de bedrijfsverplaatsing wisten of hadden kunnen weten dat de gemeente overeenkomstig het gemeentelijke beleid enkel medewerking verleende aan hoofdzakelijk grondgebonden agrarische bedrijfsvoering. Eisers hebben daarmee volgens SAOZ het risico aanvaard dat een overwegend niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering ter plaatse niet zou worden toegestaan. Bij dit oordeel acht de SAOZ van belang dat de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (hierna: de Afdeling) in het kader van het veegplan in haar uitspraak van 30 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1783), heeft overwogen dat eiser ten tijde van de vaststelling van het wijzigingsplan had kunnen weten dat de gemeente medewerking had verleend in de veronderstelling dat hij een bedrijf zou exploiteren dat hoofdzakelijk grondgebonden was. Hierbij moet volgens SAOZ, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 18 september 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3190), het tijdstip van het van kracht worden van het wijzigingsplan voor de risicoaanvaarding als maatgevend worden beschouwd, omdat pas na het wijzigingsplan een investeringsbeslissing kon plaatsvinden.
6.2.
Volgens eisers is er geen sprake van risicoaanvaarding, omdat ten tijde van de bedrijfsverplaatsing geen planologische beperking voor de percelen gold voor niet-grondgebonden bedrijfsactiviteiten.
Jurisprudentie
6.3.
Uit de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2582), volgt dat de voorzienbaarheid van een planologische wijziging beoordeeld dient te worden aan de hand van het antwoord op de vraag of ten tijde van de investeringsbeslissing, bijvoorbeeld ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak, voor een redelijk denkend en handelend koper, aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie ter plaatse in ongunstige zin zou veranderen. Daarbij dient rekening te worden gehouden met concrete beleidsvoornemens die openbaar zijn gemaakt. Voor voorzienbaarheid is niet vereist dat een dergelijk beleidsvoornemen een formele status heeft (uitspraak van 23 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:757). Indien de planschade voorzienbaar is, blijft deze voor rekening van de koper, omdat hij in dat geval wordt geacht de mogelijkheid van verwezenlijking van de negatieve ontwikkeling ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak te hebben aanvaard (uitspraak van 13 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW8135).
In de door SAOZ aangehaalde uitspraak van 18 september 2019 heeft de Afdeling geoordeeld dat in dat geval geen aanleiding bestond om aan te nemen dat de voor het leerstuk van risicoaanvaarding relevante investeringsbeslissing bij de aankoop van de gronden is genomen. Op dat moment was het planologisch gezien niet mogelijk om op de gronden een jachthaven te exploiteren en was de ongunstige verandering van de planologische situatie daarom niet aan de orde. Eerst vanaf het moment van inwerkingtreding van een planologisch regime dat deze exploitatie op de gronden mogelijk maakt, is de voorzienbaarheid van de voor deze exploitatie negatieve ontwikkeling van belang.
Beoordeling rechtbank
6.4.
De rechtbank volgt SAOZ niet in haar conclusie dat de voor risicoaanvaarding bepalende datum van de investeringsbeslissing in dit geval na de inwerkingtreding van het wijzigingsplan ligt. De in de uitspraak van 18 september 2019 opgenomen uitzondering op de hoofdregel is hier niet van toepassing. Het was niet pas vanaf het wijzigingsplan mogelijk ter plaatse de gronden te exploiteren, zoals eisers dat voor ogen hadden. Hoewel pas na de inwerkingtreding van het wijzigingsplan in 2012 een zelfstandig agrarisch bedrijf met bijbehorende bedrijfsbebouwing op het perceel kon worden geëxploiteerd, was het op basis van het oude bestemmingsplan “Buitengebied”, zoals dat gold ten tijde van de aankoop van de percelen door eisers, namelijk ook zonder bouwvlak mogelijk om niet-grondgebonden agrarische activiteiten uit te oefenen, bijvoorbeeld ten dienste van een op een ander perceel gevestigd agrarisch bedrijf. Dit blijkt ook uit het feit dat op deze locatie in 2007 aan eiser een bedrijfsloods van 150 m2 is vergund, terwijl de hoofdvestiging van het bedrijf van eisers nog op een andere locatie was gevestigd. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee in dit geval sprake van een andere situatie dan in de door SAOZ aangehaalde uitspraak van de Afdeling. Ook voor het wijzigingsplan was exploitatie van de percelen voor het bedrijf van eisers namelijk al mogelijk.
Daardoor moet voor het tijdstip van de investeringsbeslissing volgens de hoofdlijn in de jurisprudentie worden aangesloten bij het moment van aankoop. Op het moment van aankoop door eiser van de percelen in 2007 en 2009 was het op grond van het toen geldende bestemmingsplan mogelijk om de gronden te exploiteren voor niet-grondgebonden agrarische activiteiten. Uit hetgeen dat is overwogen onder 5 volgt dat met name het verlies van deze gebruiksmogelijkheden leidt tot planologisch nadeel.
SAOZ wijst in haar advies enkel naar de overwegingen in de uitspraak van de Afdeling van 30 mei 2018, waarin de Afdeling heeft overwogen dat ten tijde van de vaststelling van het wijzigingsplan de eis van grondgebondenheid, hoewel niet specifiek als voorwaarde voor wijziging in het oude bestemmingsplan gesteld, wel in gemeentelijk beleid was opgenomen. SAOZ heeft echter niet verder onderbouwd welk specifiek beleid het hier betreft, of dit beleid ook gold ten tijde van de aankoop van de percelen door eisers en of het beleidsvoornemen openbaar is gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank is de conclusie van SAOZ dat de schade voorzienbaar was daarmee onvoldoende gemotiveerd.
Het betoog slaagt.

7.Heeft er volledige compensatie in natura plaatsgevonden?

7.1.
Eisers kunnen de conclusie van SAOZ niet volgen dat als gevolg van opeenvolgende planologische maatregelen zowel planologische verruimingen als planologische beperkingen hebben plaatsgevonden, die er uiteindelijk toe hebben geleid dat de specifieke agrarische activiteiten van aanvrager een positieve bestemming hebben gekregen en derhalve mogen worden voortgezet en verder mogen worden uitgebreid. Eisers zijn van mening dat er geen sprake is van planologisch voordeel. Er heeft volgens eisers met het veegplan geen volledige compensatie in natura plaatsgevonden, omdat nog steeds slechts grondgebonden agrarische bedrijfsvoering mag plaatsvinden.
7.2.
SAOZ heeft in haar adviezen geconcludeerd dat het zuidelijke deel van de percelen in het veegplan specifieke aanduidingen heeft gekregen op basis waarvan de concrete bedrijfsactiviteiten van eisers weer positief zijn bestemd en verder kunnen worden uitgebreid. Daarmee is volgens SAOZ sprake van volledige compensatie in natura. SAOZ heeft vanwege deze compensatie geen reden gezien om een taxatie te laten uitvoeren.
Het veegplan
7.3.
De gemeenteraad van de toenmalige gemeente Neerijnen heeft op 6 juli 2017 het bestemmingsplan “Buitengebied Neerijnen, Veegplan 2017” vastgesteld. Tegen dit plan is beroep ingesteld, waarna het plan na een bestuurlijke lus op 6 december 2018 gewijzigd is vastgesteld, waarna dit plan op 18 maart 2019 onherroepelijk is geworden.
In het veegplan zijn delen van de percelen voorzien van aanduidingen. Circa 7.940 m2 van de percelen is voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch – teelttafels” en circa 6.410 m2 is voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch – trayteelt op folie”. Het noordelijk gelegen bouwvlak en een deel van de noordelijk gelegen delen van het perceel zonder bouwvlak, van in totaal circa 1.075 m2, zijn niet van een dergelijke aanduiding voorzien.
Op grond van artikel 3.2.5 van de planregels zijn ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch – teelttafels” teeltondersteunende voorzieningen in de vorm van teelttafels dan wel containerteelt op folie toegestaan, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch – trayteelt op folie” uitsluitend teeltondersteunende voorzieningen in de vorm van trayteelt op folie. Volgens de begripsbepaling in artikel 1.73 wordt onder trayteelt op folie een teeltondersteunende voorziening verstaan, waarbij folie op de grond wordt aangebracht waarop de planten in potten (trayteelt) of in pallets worden gekweekt, eventueel met afdekfolie of -tunnels, waarvan de hoogte niet meer dan 0,4 meter bedraagt. Een teelttafel is volgens de begripsbepaling in artikel 1.69 een teeltondersteunende voorziening, waarbij de planten in bakken in stellingen of op teelttafels worden gekweekt, eventueel met regenkap, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2 meter bedraagt. Ten opzichte van het nieuwe bestemmingsplan is in artikel 1.71 van het veegplan ook een begrip opgenomen van teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde kassen: “voorzieningen die toegepast worden om de teelt van groente, fruit, bomen of potplanten te bevorderen en te beschermen, zoals hagelnetten, stellingen en regenkappen, niet zijnde teeltondersteunende kassen”.
Beoordeling rechtbank
7.4.
De rechtbank constateert dat, waar in het oude bestemmingsplan op het zuidelijke deel van de percelen niet-grondgebonden agrarische bedrijvigheid zonder nadere voorwaarden was toegestaan, in het veegplan dit toegestane gebruik maar gedeeltelijk is hersteld. De toegelaten niet-grondgebonden agrarische bedrijvigheid is nu namelijk specifiek omschreven, alleen teeltondersteunende voorzieningen in de vorm van teelttafels en containerteelt op circa 7.940 m2 en trayteelt op circa 6.410 m2 zijn toegestaan. Waar onder het oude bestemmingsplan geen specifieke indeling qua gebruiksmogelijkheden voor het zuidelijke deel van het perceel was voorgeschreven, is in het veegplan met de specifieke locatie en omschrijving van de aanduidingen de indeling van het gebruik specifiek vastgelegd. Wat betreft gebruik heeft dus geen volledige compensatie voor het zuidelijke deel plaatsgevonden.
Dat geldt ook voor het noordelijk deel. Het veegplan heeft het in het oude bestemmingsplan voor het noordelijk deel toegestane niet-grondgebonden agrarische gebruik niet hersteld en daarmee volledig gecompenseerd.
Wat betreft de bouwmogelijkheden geldt dat waar onder het oude bestemmingsplan op het zuidelijke deel buiten het bouwvlak slechts 50 m2 aan bouwwerken, zoals teelttafels waren toegestaan, deze oppervlakte in het veegplan met 6.890 m2 is toegenomen. In het veegplan is de mogelijkheid om gebouwen met een gezamenlijk maximale oppervlakte van 150 m2 te realiseren niet hersteld. Binnen het bouwvlak is het wel mogelijk om teeltondersteunende voorzieningen te bouwen.
De rechtbank constateert dat het veegplan qua bouwmogelijkheden voor sommige specifieke gebruiksmogelijkheden meer toelaat, maar dat de onder het oude bestemmingsplan toegestane gebruiksmogelijkheden niet volledig zijn hersteld. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank zonder een begroting van de diverse planologische voor- en nadelen niet op voorhand voldoende inzichtelijk en overtuigend dat er sprake is van een volledige compensatie in natura van het planologisch nadeel dat is ontstaan door de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan.
Het betoog slaagt.

8.Is er sprake van inkomensschade?

8.1.
Eisers stellen inkomensschade te hebben geleden doordat zij in de periode tussen de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan en de inwerkingtreding van het veegplan op 1 februari 2019 hun specifieke bedrijfsactiviteiten, die zij vanaf januari 2014 en dus voor de peildatum van 30 mei 2014 op deze locatie zijn gestart, niet hebben kunnen uitbreiden van 250.000 tot 500.000 aardbeienplanten. Daardoor hebben zij geen inkomsten voortvloeiend uit deze uitbreiding kunnen genereren. Ter zitting hebben eisers hiernaast aangevoerd dat zij onomkeerbare investeringen hebben gedaan, waardoor er sprake is van omstandigheden die rechtvaardigen dat de inkomensderving voor tegemoetkoming in aanmerking komt.
8.2.
SAOZ stelt in haar adviezen dat er op de peildatum van 30 mei 2014 ten aanzien van de uitbreiding met 250.000 planten geen sprake was van een reeds aangevangen exploitatie. Gemist inkomen, c.q. gederfde winst uit bedrijfsactiviteiten die per peildatum niet ontplooid werden, komt volgens vaste jurisprudentie volgens SAOZ niet afzonderlijk voor een tegemoetkoming in aanmerking, omdat deze al tot uitdrukking komt in de waarde van de gronden per peildatum. Daarnaast was voor eiser voorzienbaar dat de niet-grondgebonden bedrijfsactiviteiten niet zouden worden toegestaan.
Jurisprudentie
8.3.
Uit de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582, volgt dat gemist voordeel uit op de peildatum niet aangevangen bedrijfsvoering niet voor tegemoetkoming op de voet van afdeling 6.1. van de Wro in aanmerking komt (uitspraak van 5 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3968). In gevallen waarin de aanvrager op de peildatum onomkeerbare investeringen heeft gedaan en de planologische maatregel de exploitatie niet onmogelijk maakt, geldt deze regel niet (uitspraak van 23 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1621). Dit ging om een geval van indirecte planschade.
Beoordeling rechtbank
8.4.
Vast staat dat op de peildatum eisers nog niet waren aangevangen met het telen van meer dan 250.000 aardbeiplanten. Inkomensschade kan in dit geval daarom alleen voor vergoeding in aanmerking komen in die gevallen waarin de aanvrager op de peildatum onomkeerbare investeringen heeft gedaan en de planologische maatregel de exploitatie niet onmogelijk maakt.
Uit de overwegingen over voorzienbaarheid volgt dat de rechtbank van oordeel is dat eisers voor de peildatum van 30 mei 2014 al onomkeerbare investeringen hadden gedaan in en een aanvang hebben gemaakt met de kweek van 250.000 aardbeiplanten ter plaatse van het perceel aan de [locatie] te [woonplaats]. Verweerder heeft, hiervan uitgaande, niet duidelijk gemaakt waarom de gevraagde inkomensschade in dit geval, bij directe planschade, niet voor vergoeding in aanmerking komt.
Het betoog slaagt.

9.Conclusie

9.1.
Uit de overwegingen onder 5, 6, 7 en 8 volgt dat de betogen van eisers slagen en het beroep gegrond is. Het bestreden besluit is in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De gebreken zijn zodanig dat de rechtbank de zaak niet zelf kan beslechten. Verweerder moet op deze punten een nieuw besluit nemen. Om te voorkomen dat eisers te lang moeten wachten op de uitkomst van de procedure, zal de rechtbank verweerder opdragen om dat binnen 12 weken na verzending van deze uitspraak te doen. Daarin moet deze uitspraak in acht worden genomen.
9.2
De rechtbank bepaalt dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht moet vergoeden, omdat het beroep gegrond is.
9.3
Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op voor het indienen van een beroepschrift en het verschijnen op zitting. Die punten hebben een waarde van € 748,- bij een wegingsfactor 1: toegekend wordt een bedrag van € 1.496,-.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen twaalf weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.496,-;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, rechter, in aanwezigheid van mr. S.H. Koopmans, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.