Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 9 december 2020
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 9 februari 2021.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
De kern van het geschil
samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren ‘in het kader van een ongehuwd samenwonen’, gelden de overwegingen waarvan de Hoge Raad is uitgegaan ten aanzien van echtgenoten(…)
in gelijke mate, aangezien ook hier de uitkeringen aan het slachtoffer in feite zullen worden aangewend ter bestrijding van de kosten van de gemeenschappelijke huishouding, terwijl anderzijds hetgeen de aansprakelijke partner schuldig zou worden aan het ABP als regel in feite zou worden betaald uit de gezamenlijke inkomsten, waaronder de uitkeringen, zodat het slachtoffer in feite zou worden verstoken van zijn uitkeringen.(…)”
Gelet op de wijze waarop de HR zijn voormelde beslissing[in het arrest van 26 juni 1987 – rechtbank]
heeft gemotiveerd, is het hof van oordeel dat ingeval van ongehuwd samenleven ten aanzien van het ABP, optredend als voormeld, moet worden geoordeeld dat aan deze geen verhaalsrecht toekomt, indien en voor zover dat verhaalsrecht betrekking heeft op uitkeringen, waarop de ambtenaar ( [partij 2 arrest] ) recht heeft verkregen in de periode dat deze feitelijk een gemeenschappelijke huishouding voerde met de aansprakelijke partner ( [partij arrest] ), en die ter bestrijding van de kosten van deze gemeenschappelijke huishouding zijn aangewend.”
1.086,00(2,0 punten × tarief € 543,00)