ECLI:NL:RBGEL:2021:1347

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 maart 2021
Publicatiedatum
22 maart 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 967
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfbelasting en juridische vaderschap in relatie tot biologische verwantschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland geoordeeld over de erfbelasting van een kind dat biologisch verwant is aan de erflater, maar juridisch gezien een andere vader heeft. De eiser, geboren in 1996, is erkend door zijn juridische vader, terwijl zijn biologische vader, de erflater, hem niet heeft erkend. Na het overlijden van de erflater in 2017, heeft de eiser aanspraak gemaakt op de vrijstelling voor kinderen en tariefgroep I van de Successiewet, gebaseerd op zijn biologische verwantschap met de erflater. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de Successiewet aansluit bij het Burgerlijk Wetboek, waarin het juridisch vaderschap bepalend is voor de erfopvolging. De rechtbank concludeert dat er geen familierechtelijke relatie bestaat tussen de eiser en de erflater, ondanks de biologische verwantschap. De rechtbank heeft ook het beroep op artikel 8 van het EVRM verworpen, omdat dit artikel geen recht geeft op erkenning als erfgenaam. De rechtbank heeft de aanslag erfbelasting van de eiser bevestigd en het beroep ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 20/967

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van

in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Rotterdam, verweerder.

Procesverloop

Bij uitspraak van 13 januari 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de aanslag erfbelasting ongegrond verklaard.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2020.
Namens eiser is verschenen de gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen mr. [persoon A1] en [persoon A2] .
Het onderzoek is ter zitting gesloten, waarbij is aangekondigd dat uitspraak zal worden gedaan binnen zes weken. Partijen hebben ter zitting laten weten dat zij geen prijs stellen op een nadere mondelinge behandeling bij verwijzing naar de meervoudige belastingkamer. De rechtbank heeft aanleiding gezien de zaak te heropenen en te verwijzen naar de meervoudige belastingkamer. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Feiten
1. Eiser is geboren op [datum 1] 1996.
2. De moeder van eiser is gehuwd met de heer [de heer X] ( [de heer X] ). [de heer X] heeft eiser op 1 oktober 2001 als kind erkend.
3. Op [datum 2] 2017 is [de heer Y] (erflater) overleden. Erflater is de biologische vader van eiser. Eiser is door erflater niet erkend als bedoeld in artikel 1:203 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
4. Erflater heeft eiser bij testament tot één van de erfgenamen benoemd. De verkrijging van eiser bedraagt € 503.932.
5. Verweerder heeft de aanslag erfbelasting van eiser opgelegd naar het derdentarief en heeft de vrijstelling voor overige verkrijgers toegepast.
In geschil
6. In geschil is of eiser recht heeft op toepassing van tariefgroep I en de vrijstelling voor kinderen.
7. Eiser heeft primair aangevoerd dat tariefgroep I en de vrijstelling voor kinderen van toepassing zijn, omdat erflater zijn biologische vader is. Subsidiair doet eiser een beroep op gelijkstelling met een kind dat recht heeft op tariefgroep I en de vrijstelling voor kinderen. Op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) mag volgens eiser geen onderscheid worden gemaakt tussen de biologische vader en de juridische vader, waarbij hij verwijst naar een uitspraak van de rechtbank Breda van 20 november 2008. [1]
8. Volgens verweerder is biologische verwantschap in dit geval onvoldoende om als kind van erflater te worden aangemerkt. De Successiewet 1956 (Successiewet) sluit aan bij het civiele recht, op grond waarvan eiser een kind is van [de heer X] . Om die reden is artikel 8 EVRM niet relevant en de casus van de rechtbank Breda wezenlijk anders. In die procedure had het kind geen juridische vader.
Beoordeling van het geschil
9. Artikel 2, derde lid, onderdeel i, van de Algemene Wet Rijksbelastingen (AWR) definieert het begrip kind als eerstegraads bloedverwant en aanverwant in de neergaande lijn. Het begrip kind komt terug in artikel 32 van de Successiewet waarin de vrijstellingen zijn geregeld. Volgens artikel 24 van de Successiewet is tariefgroep 1 van toepassing op verkrijgingen van de partner en afstammelingen in de rechte lijn. Volgens de Hoge Raad moet het begrip afstammelingen in dit artikel worden opgevat als bloedverwant in de rechte neergaande lijn. [2] Partijen zijn verdeeld over de uitleg van het begrip bloedverwant.
10. Niet in geschil is dat erflater de biologische vader van eiser is. Eveneens niet in geschil is dat [de heer X] de juridische vader is van eiser.
11. Eiser heeft aangevoerd dat artikel 2, derde lid, letter i, van de AWR voor het begrip ‘kind’ aanknoopt bij bloedverwantschap. Door de erkenning van [de heer X] is de biologische band met erflater niet verbroken. Aldus is eiser een bloedverwant gebleven van erflater in de zin van de AWR en heeft hij recht op het toepassing van tariefgroep I en de vrijstelling voor kinderen. Ook in het BW wordt volgens eiser nergens een definitie gegeven van ‘bloedverwantschap’. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst eiser naar een publicatie in het Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie (WPNR). [3]
12. Verweerder is van mening dat enkel bloedverwantschap (in biologische zin) onvoldoende is om voor tariefgroep I en de vrijstelling voor kinderen in aanmerking te komen. Voor de toepassing van de Successiewet moet in beginsel het BW worden gevolgd, tenzij de fiscale wettekst een afwijking voorschrijft. Uit het BW volgt dat de juridische term bloedverwantschap niet gelijk staat aan feitelijk verwantschap in den bloede, zoals eiser betoogt. Verweerder verwijst naar een reactie op de door eiser genoemde publicatie. [4]
13. De rechtbank ziet, anders dan eiser heeft betoogd, geen aanleiding om in dit geval voor de toepassing van artikel 2, derde lid, onderdeel i, van de AWR af te wijken van hetgeen in artikel 1:199 BW omtrent het juridisch vaderschap van een kind is bepaald. De fiscale wetgever heeft in deze bepaling geen afwijkende definitie gegeven van het begrip bloedverwant, zodat de rechtbank van oordeel is dat voor de definitie van dit begrip moet worden teruggevallen op het BW.
14. Hoewel het BW geen definitie geeft van het begrip bloedverwant, volgt naar het oordeel van de rechtbank uit het systeem van de wet dat dit begrip moet worden gezien als de formele familierechtelijke band tussen personen. Een aanwijzing daarvoor is te vinden in artikel 1:3 lid 1 BW, waarin een erkenning, een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap of een adoptie worden gelijkgesteld met een geboorte als het gaat om de vaststelling van de graad van bloedverwantschap tussen personen. Op grond van artikel 1:197 BW staan een kind, zijn ouders en hun bloedverwanten in familierechtelijke betrekking tot elkaar. Afgezien van een geboorte binnen of na een huwelijk of geregistreerd partnerschap, is op grond van artikel 1:199 BW vader van een kind de man die het kind heeft erkend, wiens vaderschap gerechtelijk is vastgesteld of die het kind heeft geadopteerd. Nu vaststaat dat erflater ten tijde van de geboorte van eiser niet met de moeder van eiser was gehuwd, erflater eiser niet heeft erkend, het vaderschap van erflater niet gerechtelijk is vastgesteld en erflater eiser niet heeft geadopteerd, heeft dit tot gevolg dat eiser juridisch gezien niet als kind van erflater kan worden aangemerkt. Dit betekent dat er geen familierechtelijke betrekking bestaat tussen erflater en eiser, ook al is er biologische verwantschap tussen hen beiden. [5]
15. Naar Nederlands recht (artikel 1:199 BW) is eiser dus niet een kind van erflater. Die kwaliteit is wel vereist voor de toepassing van tariefgroep I en de vrijstelling voor kinderen, zodat de primaire beroepsgrond van eiser faalt.
16. Eiser heeft subsidiair bepleit dat hij op grond van artikel 8 EVRM gelijk moet worden gesteld met een kind dat recht heeft op tariefgroep I en de vrijstelling voor kinderen. Niet in geschil is dat er sprake was van ‘family life’ in de zin van artikel 8 EVRM tussen eiser en erflater.
17. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft beslist dat artikel 8 van het EVRM geen recht op erkenning als erfgenaam inhoudt. [6] Dit arrest moet naar oordeel van de rechtbank zo worden uitgelegd dat als artikel 8 EVRM geen recht geeft om in de kwaliteit van kind te erven, het eiser ook geen recht geeft om in de kwaliteit van kind belast te worden voor de toepassing van de Successiewet.
18. De verwijzing van eiser naar de uitspraak van de rechtbank Breda van 20 november 2008 [7] , gaat in dit geval ook niet op vanwege het feit dat eiser volgens de wet het kind is van [de heer X] .
19. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat eiser naar Nederlands recht geen kind is van erflater en daarmee ook niet gelijk hoeft te worden gesteld op grond van artikel 8 EVRM. Dat betekent dat verweerder terecht tariefgroep II en de vrijstelling voor overige verkrijgers heeft toegepast. Het beroep dient dus ongegrond te worden verklaard.
20. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Germs-de Goede, voorzitter, mr. A.P. Vaatstra en mr. J.J. Westerbaan, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.A.G. Ebben, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

3.N.C.G. Gubbels en I.J.F.A. van Vijfeijken, ‘(Adoptief)kind en de Successiewet’,
4.A.J.M. Nuytinck, ‘Reactie op “(Adoptief)kind en de Successiewet” van N.C.G. Gubbels en I.J.F.A. van Vijfeijken’,
5.Vergelijk de uitspraak van Gerechtshof Amsterdam van 14 augustus 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:2989.
6.Zie EHRM 13 januari 2004, nr. 36983/97, Haas tegen Nederland, ECLI:CE:ECHR:2004:0113JUD003698397.