In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 13 februari 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de vrijstelling van omzetbelasting voor diensten verricht door eiseres als bewindvoerder. Eiseres, een maatschap bestaande uit de heer [A] en mevrouw [D], heeft aangifte omzetbelasting gedaan voor de tijdvakken van juli tot en met september 2018 en oktober tot en met december 2018. De inspecteur van de Belastingdienst heeft de bezwaren van eiseres tegen eerdere uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard, waarna eiseres beroep heeft ingesteld. De rechtbank heeft op 16 januari 2020 de zitting gehouden, waarbij eiseres en de inspecteur vertegenwoordigd waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres werkzaamheden verricht als bewindvoerder, maar dat deze werkzaamheden niet kwalificeren als schuldhulpverlening in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968. De rechtbank oordeelt dat de diensten van eiseres niet zijn vrijgesteld van omzetbelasting op grond van artikel 11, eerste lid, letter f, van de Wet OB, omdat beschermingsbewind niet onder de vrijstelling valt die geldt voor schuldhulpverlening. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de wetsgeschiedenis en eerdere uitspraken van andere rechtbanken, en concludeert dat de door eiseres verrichte diensten niet voldoen aan de voorwaarden voor vrijstelling.
De rechtbank verklaart de beroepen van eiseres ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.