ECLI:NL:RBNHO:2018:5424

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 juli 2018
Publicatiedatum
27 juni 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 2682
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtszaak over afdrachtvermindering loonbelasting en premie volksverzekeringen in verband met onderwijs en de toepassing van vrijstellingen in de omzetbelasting

In deze zaak heeft eiseres, een Nederlandse B.V. die zich bezighoudt met arbeidsplaatsbemiddeling en detachering, een afdrachtvermindering loonbelasting en premie volksverzekeringen geclaimd voor de jaren 2009 en 2010 in verband met onderwijs. Na een boekenonderzoek heeft de inspecteur van de Belastingdienst naheffingsaanslagen loonheffingen en vergrijpboetes opgelegd. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor de afdrachtvermindering, aangezien slechts een cursus Nederlandse taal is gevolgd, wat niet leidt tot de aanvankelijk verleende afdrachtvermindering. Het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel werd eveneens afgewezen. De rechtbank heeft de vergrijpboetes in stand gelaten, maar heeft eiseres wel een vergoeding toegekend voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.

Daarnaast is er een geschil over de toepassing van vrijstellingen in de omzetbelasting. Eiseres heeft over de tijdvakken van het derde kwartaal 2015 tot en met het eerste kwartaal 2017 aangiften omzetbelasting gedaan, waartegen zij bezwaar heeft gemaakt. De inspecteur heeft de bezwaren afgewezen, waarna eiseres beroep heeft ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres zowel werkzaamheden verricht die onder schuldhulpverlening vallen als werkzaamheden die dat niet doen. De rechtbank concludeert dat de vrijstelling van toepassing is op de werkzaamheden van eiseres, maar dat de werkzaamheden in het kader van beschermingsbewind niet onder de vrijstelling vallen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 17/2682

uitspraak van de meervoudige kamer van 5 juli 2018 in de zaak tussen

[X] h.o.d.n. [Xx] , gevestigd te [Z] , eiseres

(gemachtigde: mr. W. Schutte),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Hoorn, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft over de tijdvakken derde kwartaal 2015 tot en met eerste kwartaal 2017 op aangifte omzetbelasting voldaan. Tegen deze voldoeningen heeft zij bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de bezwaren afgewezen.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 mei 2018 te Haarlem.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.I. Krijgsman-Aafjes en mr. B.F. Kroezen.

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres is ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB). Haar activiteiten bestaan, voor zover van belang, uit bewindvoering als bedoeld in artikel 431 van boek 1 van het BW (beschermingsbewind). Zij wordt als zodanig aangewezen door de kantonrechter. Voor het beschermingsbewind ontvangt ze op grond van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren (Stcrt. 2014, 32149; de Regeling) per cliënt een vast bedrag per jaar (de vergoedingen). Eiseres houdt zich niet bezig met bewindvoering op grond van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP).
2. Bij brief van 19 juni 2008 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat haar werkzaamheden op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel f van de Wet OB zijn vrijgesteld van omzetbelasting en dat zij niet langer aangiften voor de omzetbelasting behoefde in te dienen. Op 21 oktober 2014 heeft de kennisgroep Omzetbelasting: Vrijstellingen, Overheid en Landbouwregeling het standpunt ingenomen dat beschermingsbewind niet onder de vrijstelling valt. Bij brief van 10 maart 2015 heeft verweerder vervolgens aan eiseres meegedeeld dat de vrijstelling niet langer van toepassing is. Met ingang van 1 juli 2015 heeft eiseres daarom op aangiften omzetbelasting voldaan.

Geschil3. In geschil is of de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, onderdeel f, van de Wet OB in combinatie met artikel 7, eerste lid, Uitvoeringsbesluit Omzetbelasting 1968 (Besluit) en post b.33 van Bijlage B bij het Besluit van toepassing is op de vergoedingen.

4. Eiseres stelt dat de vrijstelling van toepassing is. Volgens haar is beschermingsbewind een bijzondere vorm van schuldhulpverlening. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en teruggaaf van de over de tijdvakken voldane omzetbelasting, alsmede tot integrale proceskostenvergoeding.
5. Verweerder stelt dat de vrijstelling niet van toepassing is omdat geen sprake is van schuldhulpverlening als bedoeld in post b.33. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
6. Op grond van artikel 11, eerste lid, aanhef en letter f van de Wet OB zijn onder bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen voorwaarden van de belasting vrijgesteld de bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen leveringen en diensten van sociale of culturele aard, mits de ondernemer geen winst beoogt en niet een verstoring van concurrentieverhoudingen optreedt ten opzichte van ondernemers die winst beogen.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van het Besluit worden als leveringen en diensten van sociale of culturele aard als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel f, van de wet, aangewezen de leveringen en diensten, genoemd in de bij dit besluit behorende bijlage B.
Post b.33 van Bijlage B bij het Besluit noemt de leveringen en diensten als bedoeld in artikel 7 van het besluit, die als zodanig worden verricht door instellingen die werkzaam zijn op het gebied van schuldhulpverlening, met uitzondering van bewindvoering in het kader van de wettelijke schuldregeling, voorzover de diensten niet reeds kunnen worden gerangschikt onder artikel 11, eerste lid, onderdeel j, van de Wet OB.
7. Naar vaste jurisprudentie dienen de bewoordingen van een vrijstelling strikt worden uitgelegd. Immers, een vrijstelling is een afwijking van het algemene beginsel dat omzetbelasting wordt geheven over elke dienst die door een belastingplichtige onder bezwarende titel wordt verricht. Het begrip schuldhulpverlening moet aldus strikt worden uitgelegd. De uitlegging moet verder in overeenstemming zijn met de nagestreefde doeleinden en dient te stroken met de eisen van het beginsel van fiscale neutraliteit. De bewijslast dat de vrijstelling van toepassing is, rust op eiseres.
8. Bij de uitlegging van het begrip schuldhulpverlening is verder van belang de Nota van Toelichting bij het Besluit van 15 december 2005, houdende wijziging van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 in verband met een herziening van de vrijstelling voor sociale en culturele prestaties alsmede met een aanpassing op enkele onderdelen (Stb 2005, 687; de Nota van Toelichting). Daarin staat onder meer:
“Onder “schuldhulpverlening” vallen in de praktijk verschillende werkzaamhede[n], zoals budgetbegeleiding, budgetadvisering, budgetbeheer, schuldregeling in het kader van het minnelijke traject (waarbij een schuldenaar veelal door tussenkomst van een schuldregelaar op minnelijke wijze met zijn schuldeisers overeenstemming tracht te bereiken over het aflossen van zijn schulden) en de afgifte van een zogeheten WSNP-verklaring (Wet schuldsanering natuurlijke personen). Instellingen die op dit gebied werkzaam zijn, houden zich als zodanig bezig met verschillende aspecten van schuldhulpverlening, zoals het bieden van hulp bij het oplossen van problematische schuldsituaties, het voorkomen dat bij de betrokkenen wederom een problematische schuldsituatie ontstaat, en het vinden van een financiële oplossing voor problematische schuldsituaties.”
9. Uit de stukken en het ter zitting gestelde volgt dat de activiteiten van eiseres in het kader van het beschermingsbewind het volgende inhouden. Eiseres voert bewind over goederen van personen die niet in staat zijn ten volle hun vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen door hun lichamelijke of geestelijke toestand (letter a van artikel 431, boek 1, van het BW) en/of door verkwisting of het hebben van problematische schulden (letter b van artikel 431, boek 1, van het BW). Zij beheert in dat kader voor haar cliënten het onder bewind gestelde vermogen en zorgt dat dit in stand blijft en/of op de juiste wijze wordt geëxploiteerd. Verder voert zij de administratie, regelt zij hun financiële huishouden (inclusief de vaste lasten), zorgt zij voor het indienen van aangiften en aanvragen en zorgt zij dat de inkomsten in eerste plaats wordt gebruikt voor de verzorging van de cliënt. Als onderdeel van die activiteiten houdt eiseres zich ook bezig met schuldregeling in het kader van het minnelijk traject. Ze heeft alsdan contact met schuldeisers van cliënten en doet betalingsvoorstellen. Als dit niet lukt vraagt ze zo nodig toepassing van de WSNP aan. Bij 75% van haar cliënten is sprake van problematische schulden.
10. Uit het voorgaande volgt dat eiseres zowel werkzaamheden verricht die onder het begrip schuldhulpverlening vallen, als werkzaamheden die daar niet onder kunnen worden gerangschikt. Dat betekent dat eiseres niet uitsluitend als zodanig (vrijgestelde) werkzaamheden verricht op het gebied van de schuldhulpverlening. Dat, zoals eiseres stelt, bij 75% van haar cliënten sprake is van problematische schulden, maakt niet dat haar werkzaamheden in het kader van het beschermingsbewind in zoverre uitsluitend schuldhulpverlening vormen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiseres door de kantonrechter wordt aangesteld als bewindvoerder en dat de schuldhulpverlening kennelijk voortvloeit uit de bewindvoering. Verder hebben de vergoedingen die eiseres voor haar werkzaamheden ontvangt, zoals eiseres ter zitting heeft bevestigd, betrekking op alle werkzaamheden gezamenlijk die zij voor een cliënt verricht. Ook blijkt uit de Regeling dat de vergoedingen gelijk zijn ongeacht de mate waarin bij de desbetreffende cliënt sprake is van schuldhulpverlening dan wel van andere werkzaamheden. Er is dan ook geen sprake van vergoedingen die enkel zien op schuldhulpverlening als zodanig.
11. Eiseres heeft gesteld dat zowel beschermingsbewind als schuldhulpverlening op zich erop zijn gericht om personen met schulden te helpen hun situatie te verbeteren. Bij bewindvoering in het kader van de WSNP (WSNP-bewindvoering) ontbreekt het sociale karakter en worden alleen de belangen van de schuldeisers gediend, aldus eiseres. Deze omstandigheid op zich leidt er echter niet toe dat beschermingsbewind gelijk is aan schuldhulpverlening. Het gaat om de duiding van de prestaties van eiseres en, gelet op het voorgaande, is schuldhulpverlening niet gelijk aan prestaties in het kader van bewindvoering.
12. Eiseres heeft gesteld dat uit de uitzondering op de vrijstelling voor WSNP-bewindvoering volgt dat bewindvoering en dus beschermingsbewind als schuldhulpverlening moet worden aangemerkt. Dit volgt de rechtbank niet. Bij WSNP-bewindvoering vinden kennelijk activiteiten in het kader van schuldsanering plaats. Niet aannemelijk is dat de activiteiten in het kader van de WSNP gelijk zijn aan die van eiseres als beschermingsbewindvoerder. Het standpunt dat zonder wijziging van de tekst van post b.33 het beschermingsbewind niet kan worden uitgezonderd, faalt. Beschermingsbewind valt niet onder de vrijstelling omdat geen sprake is van schuldhulpverlening, zodat niet aan de uitzondering wordt toegekomen.
13. Gelet op het hiervoor overwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Aan het verzoek om integrale proceskostenvergoeding wordt niet toegekomen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.N. van Rijn, voorzitter, en mr. G.J. Ebbeling en
mr. M.M.W.D. Merkx, leden, in aanwezigheid van mr. B. Bruijnzeel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.