ECLI:NL:RBGEL:2020:5142

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 juli 2020
Publicatiedatum
30 september 2020
Zaaknummer
366609
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onverschuldigde betaling en uitleg van een escrow overeenkomst in een geschil over een koopovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 8 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, hierna aangeduid als [eiseres], en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid RESTYLE GROEP NEDERLAND B.V., hierna aangeduid als RGN. De procedure betreft een vordering van [eiseres] tot terugbetaling van een bedrag van € 471.758,74, dat zij onder protest aan RGN heeft betaald. Dit bedrag is betaald in het kader van een escrow overeenkomst die partijen hebben gesloten na een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiseres] ten onrechte de wettelijke handelsrente heeft betaald in plaats van de wettelijke rente, zoals overeengekomen in de escrow overeenkomst. De rechtbank oordeelt dat de betaling van de wettelijke handelsrente onverschuldigd is en dat [eiseres] recht heeft op terugbetaling van dit bedrag, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van betaling.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat RGN in de proceskosten moet worden veroordeeld, omdat zij als de in het ongelijk gestelde partij wordt beschouwd. De rechtbank heeft de proceskosten aan de zijde van [eiseres] begroot op € 10.328,56. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat RGN verplicht is om het toegewezen bedrag te betalen, ook als zij in hoger beroep gaat. De rechtbank heeft het meer of anders gevorderde afgewezen, wat betekent dat de vorderingen van [eiseres] verder niet zijn toegewezen dan wat in deze uitspraak is bepaald.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/366609 / HA ZA 20-147 115 / 1496
Vonnis van 8 juli 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] .,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. M.P. Vink te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RESTYLE GROEP NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Almelo,
gedaagde,
advocaat mr. P.J.A. Plattel te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiseres] en RGN genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 19 februari 2020,
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 4 maart 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een geschil gehad over het bestaan van een koopovereenkomst. Volgens RGN heeft [eiseres] van haar gekocht een perceel grond voor een prijs van
€ 415.000,00, alsmede een additionele vergoeding van € 500.000,00 te vermeerderen met 19% BTW. [eiseres] heeft dit betwist.
2.2.
RGN heeft bij de rechtbank Almelo gevorderd dat [eiseres] het perceel afneemt en de koopprijs en vergoeding betaalt. Bij vonnis van 15 juni 2011 zijn de vorderingen van RGN afgewezen.
2.3.
RGN is in hoger beroep gegaan bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het Hof heeft bij arrest van 18 juni 2013 (hierna: arrest A-L) het vonnis van de rechtbank Almelo vernietigd en [eiseres] veroordeeld om het perceel af te nemen en de koopprijs van € 415.000,00 kosten koper en additionele vergoeding van € 500.000,00 met 19% btw te betalen, beide vermeerderd met wettelijke handelsrente vanaf 1 april 2010 tot de dag van betaling. Ook is [eiseres] veroordeeld tot het betalen van € 28.075,20 aan proceskosten. Het arrest is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Op 8 augustus 2013 heeft [eiseres] cassatieberoep ingesteld.
2.4.
Op 9 december 2013 hebben partijen en notaris [naam] (hierna: de notaris) een escrow overeenkomst gesloten. Partijen zijn overeengekomen dat er € 1.359.921,23 zal worden overgemaakt op de derdenrekening van de notaris tot zekerheid van nakoming door [eiseres] van haar verplichtingen uit hoofde van het arrest A-L. In de escrow overeenkomst staat verder:
(…)

1.Uitleg

1.1
In deze Overeenkomst hebben de hiernavolgende begrippen de volgende betekenis:

Overeenkomst” betekent deze escrow overeenkomst;
(…)

Escrow Termijn” is de termijn die aanvangt op de dag van deze Overeenkomst en eindigt één kalendermaand na de dag waarop de Hoge Raad zijn arrest wijst inzake het geschil tussen de Eiser [RGN, toevoeging rechtbank] en de Gedaagde [ [eiseres] , toevoeging rechtbank] indien het Arrest [arrest A-L, toevoeging rechtbank] in stand blijft, of indien de Hoge Raad het Arrest vernietigt, één kalendermaand na de dag waarop een gerechtshof na verwijzing arrest wijst inzake het geschil tussen Eiser en de Gedaagde.
(…)

3.Rente

3.1
De Eiser en de Gedaagde zijn overeengekomen dat de Gedaagde vanaf 23 september 2013 niet langer de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a Burgerlijk Wetboek verschuldigd is op de vorderingen zoals bepaald in het Arrest, maar de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek.
(…)

4.Doel van de Escrow rekening

De Escrow Rekening dient tot zekerheid van de nakoming door de Gedaagde van zijn verplichtingen uit hoofde van het Arrest en hetgeen de Eiser en Gedaagde aanvullend zijn overeengekomen inzake de rente, zijnde de onderstaande verplichtingen:
 tot afname van het perceel, (…) tegen een bedrag van EUR 415.000, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a Burgerlijk Wetboek vanaf 1 april 2010 tot en met 23 september 2013 en de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek vanaf 23 september 2013 tot het einde van de Escrow Termijn;
 tot betaling (…) van EUR 500.000 te vermeerderen met btw van 19% en wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a Burgerlijk Wetboek vanaf 1 april 2010 tot en met 23 september 2013 en de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek vanaf 23 september 2013 tot het einde van de Escrow Termijn; en
(…)

6.Vrijgave van het saldo van de Escrow rekening

6.1
De Eiser en/of de Gedaagde zal de Notaris onverwijld kennisgeven over het arrest van de Hoge Raad en/of een eventueel arrest van een gerechtshof na verwijzing in het onderhavige geschil. Indien:
(…)
 Het gerechtshof na verwijzing opnieuw recht doet, waarbij de Gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van enig bedrag, zal dat bedrag onverwijld aan de Eiser worden uitbetaald, enig resterend saldo na uitbetaling aan de Eiser zal onverwijld aan de Gedaagde worden uitbetaald.
(…)

10.Termijn en beëindiging

10.1
Onverminderd het bepaalde in artikel 10.2 eindigt deze Overeenkomst op de eerdere van (i) de vervaldatum van de Escrow Termijn; of (ii) de datum waarop het volledige saldo van de Escrow Rekening is uitbetaald.
(…)
2.5.
[eiseres] heeft het overeengekomen bedrag van € 1.359.921,23 naar de derdengeldrekening van de notaris overgemaakt.
2.6.
Bij arrest van 5 september 2014 heeft de Hoge Raad het door [eiseres] ingestelde cassatieberoep gegrond bevonden en de zaak verwezen naar het Gerechtshof Den Bosch ter verdere behandeling en beslissing.
2.7.
Bij arrest van 27 december 2016 heeft het Gerechtshof Den Bosch (hierna: arrest DB) het vonnis van de Rechtbank Almelo van 15 juni 2011 vernietigd en opnieuw recht gedaan. Hij heeft [eiseres] onder andere veroordeeld:
 om over te gaan tot afname van het perceel tegen betaling van een bedrag van
€ 415.000,00 kosten koper aan RGN, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW vanaf 1 april 2010 tot de dag van betaling;
 om te betalen € 500.000,00 aan RGN, te vermeerderen met 19% btw en de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW vanaf 1 april 2010 tot de dag van betaling.
Het arrest is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.8.
[eiseres] heeft:
 betaald € 1.069.995,32 op 6 januari 2019 van de escrowrekening aan RGN;
 betaald € 317.440,33 op 19 januari 2019 als restant van de escrowrekening aan notaris [notaris], die de levering van het perceel heeft verzorgd;
 betaald € 187.166,89 aan notaris [notaris];
 het perceel afgenomen op 20 januari 2017.
2.9.
[eiseres] heeft tegen het arrest DB cassatieberoep ingesteld. Bij arrest van 8 juni 2018 heeft de Hoge Raad het cassatieberoep verworpen.
2.10.
Bij dagvaarding van 11 juli 2018 is [eiseres] een executiegeschil gestart bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Overijssel. Zij heeft - samengevat - gevorderd dat RGN wordt verboden om het arrest DB te executeren. De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 17 augustus 2018 de vorderingen van [eiseres] afgewezen.
2.11.
Op 3 september 2018 heeft [eiseres] onder protest van gehoudenheid daartoe aan RGN een bedrag van € 471.758,74 betaald. Bij brief van 5 februari 2019 heeft [eiseres] aanspraak gemaakt op terugbetaling van dit bedrag. RGN heeft niets terug betaald.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert dat de rechtbank bij zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, RGN veroordeelt om te betalen aan [eiseres] :
I. een vergoeding voor de door [eiseres] geleden en nog te lijden schade als gevolg van de door RGN afgedwongen betaling op 3 september 2018, zijnde:
a. € 471.758,74 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 3 september 2018, althans vanaf de datum van de procesinleiding, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen dag;
b. voorwaardelijk, in geval [eiseres] geen beroep op de rente-afspraak toekomt, € 150.502,46 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 3 september 2018, althans vanaf de datum van de procesinleiding, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen dag;
II. de volledige proceskosten, althans de forfaitair te begroten proceskosten van [eiseres] en de nakosten, binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan RGN wettelijke rente is verschuldigd over de proceskosten vanaf de datum van dit vonnis.
3.2.
[eiseres] stelt ter onderbouwing van vordering I onder a, dat partijen in artikel 3.1 van de escrow overeenkomst (hierna: de rente-afspraak) zijn overeengekomen dat [eiseres] wettelijke rente (artikel 6:119 BW) en geen wettelijke handelsrente (artikel 6:119a BW) verschuldigd is aan RGN vanaf 23 september 2013. [eiseres] heeft, onder protest, een bedrag aan rente betaald ter hoogte van de wettelijke handelsrente. Zodoende heeft zij € 471.758,74 teveel betaald. Dit bedrag moet RGN terug betalen. Verder stelt [eiseres] dat zij recht heeft op een volledige proceskostenveroordeling. RGN heeft misbruik van haar bevoegdheid gemaakt en daardoor onrechtmatig gehandeld door te dreigen met executie van het arrest DB en zo betaling af te dwingen van € 471.758,74 aan wettelijke handelsrente, terwijl zij wist dat zij daar geen recht op had, omdat dit in strijd is met de rente-afspraak (artikel 3:13 jo 6:162 BW).
3.3.
RGN betoogt dat [eiseres] de voorzieningenrechter van de rechtbank Overijssel op grond van artikel 438 lid 3 Rv had moeten verzoeken om de zaak naar de bodemrechter te verwijzen. Omdat [eiseres] dat niet heeft gedaan, kan zij geen bodemprocedure meer starten. Deze regel heeft namelijk als doel een einde te maken aan het geschil in een geval als het onderhavige, waarin een arrest is gewezen en er tot executie is overgegaan. Daarom dient [eiseres] niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vorderingen.
3.4.
Vervolgens betoogt RGN dat [eiseres] in de procedure bij het Gerechtshof Den Bosch zich heeft verweerd tegen de gevorderde wettelijke handelsrente, maar daarbij geen beroep heeft gedaan op de escrow overeenkomst. Dit arrest is in kracht van gewijsde gegaan en geeft daarom definitief de rechtsverhouding tussen partijen ten aanzien van het onderhavige geschil. Het is niet mogelijk dat partijen van tevoren afspreken om af te wijken van een arrest wat nog gewezen moet worden en kracht van gewijsde krijgt.
3.5.
Verder voert [eiseres] aan dat de rente-afspraak is vervallen een maand na het wijzen van het arrest DB. Ook heeft RGN in de escrow overeenkomst geen afstand gedaan van haar recht om betaling van wettelijke handelsrente af te dwingen. Met de escrow overeenkomst wilde RGN zekerheid krijgen dat [eiseres] zou voldoen aan de veroordeling uit het arrest A-L. RGN had zich niet gerealiseerd dat de overeenkomst een wijziging van het rentetarief bevatte. Bovendien regelt de escrow overeenkomst niets voor het geval er in de toekomst een arrest wordt gewezen, in casu het arrest DB.
3.6.
RGN betoogt tot slot dat de vordering tot betaling van de volledige proceskosten van [eiseres] moet worden afgewezen, omdat zij geen misbruik van bevoegdheid heeft gemaakt of onrechtmatig heeft gehandeld. Het arrest DB bepaalt namelijk dat RGN recht heeft op de wettelijke handelsrente en zij mag van haar bevoegdheid tot het executeren van dit arrest gebruik maken. Bovendien verweert RGN zich met haalbare argumenten tegen de vorderingen.

4.De beoordeling

Het beroep op artikel 438 lid 3 Rv

4.1.
De rechtbank volgt het betoog van RGN op dit punt niet. Uit de wet of de wetsgeschiedenis blijkt namelijk niet, zoals RGN betoogt, dat artikel 438 lid 3 Rv is bedoeld om een geschil definitief te beëindigen en dat het artikellid het doel heeft om de weg naar de bodemrechter af te sluiten als er geen verwijzing wordt gevraagd door de eiser in het executiegeschil. Het artikel geeft de eiser een discretionaire bevoegdheid om verwijzing te vragen. Daarom is er geen grond voor de later aangezochte bodemrechter om de eiser niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen als hij of zij van de mogelijkheid uit lid 3 geen gebruik heeft gemaakt. Dit verweer faalt derhalve.
Het arrest DB heeft kracht van gewijsde
4.2.
De vraag is of partijen op voorhand bij overeenkomst afspraken kunnen maken over hoe een nog te wijzen vonnis ten uitvoer zal worden gelegd of moet worden uitgevoerd. De rechtbank is van oordeel dat dit mogelijk is nu uit het beginsel van partijautonomie volgt dat partijen van een vonnis of arrest af kunnen wijken. Niet valt in te zien waarom partijen deze bevoegdheid niet hebben als dat vonnis of arrest nog gewezen moet worden. Omdat een dergelijke afspraak is gemaakt, kan RGN niet het arrest DB aan [eiseres] tegenwerpen. Daarom faalt ook dit verweer.
Uitleg van de escrow overeenkomst
4.3.
Bij de uitleg van een overeenkomst komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van de overeenkomst mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158, NJ 1981/635 (Haviltex). Niet in geschil is dat partijen zijn bijgestaan door gespecialiseerde advocaten bij de totstandkoming van de escrow overeenkomst. Daarom dient als uitgangspunt beslissend gewicht te worden toegekend aan de meest voor de hand liggende taalkundige betekenis van de woorden uit de escrow overeenkomst, gelezen in het licht van de overige, voor uitleg relevante bepalingen van de overeenkomst (HR 19 januari 2007, LJN AZ3178, NJ 2007/575; JOR 2007/166 (Meyer Europe/PontMeyer)).
4.4.
De rechtbank legt de rente-afspraak als volgt uit. In de bepaling staat dat [eiseres] vanaf 23 september 2013 slechts de wettelijke rente is verschuldigd. Daarin ligt besloten dat RGN afstand van haar recht als bedoeld in artikel 6:160 BW heeft gedaan tot betaling van de wettelijke handelsrente. Zij heeft dientengevolge alleen nog recht op betaling van de wettelijke rente. Het betoog van RGN dat zij bij het aangaan van de escrow overeenkomst slechts heeft bedoeld dat haar verhaal wordt zeker gesteld en dat zij zich niet had gerealiseerd dat zij afstand deed van haar recht op wettelijke handelsrente kan haar niet baten. [eiseres] mocht er gerechtvaardigd op vertrouwen dat zij ook het rente-beding heeft willen aanvaarden, nu RGN bij de contractonderhandelingen is bijgestaan door haar advocaat en zij uiteindelijk de tekst heeft aanvaard door de escrow overeenkomst te ondertekenen. Ook is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet duidelijk waarom [eiseres] had kunnen of moeten begrijpen dat RGN niet heeft bedoeld om afstand te doen van haar recht op wettelijke handelsrente.
4.5.
Daarnaast geeft de escrow overeenkomst, in tegenstelling tot wat RGN betoogt, ook een regeling voor de situatie dat een Gerechtshof na verwijzing door de Hoge Raad opnieuw recht zou doen. De rechtbank is met [eiseres] van oordeel dat partijen met dit scenario uitdrukkelijk rekening hebben gehouden, gelet op artikel 1.1 laatste bolletje, artikel 6.1 aanhef en laatste bolletje en artikel 4 van de escrow overeenkomst. De looptijd en het moment van uitbetaling van het saldo van de escrow rekening zijn afhankelijk gesteld van het moment dat een Gerechtshof na verwijzing arrest wijst. Verder is in artikel 4 nader afgebakend voor welke bedragen zekerheid wordt gesteld, waaronder de wettelijke rente vanaf 23 september 2013 tot het einde van de escrow termijn. Bovendien volgt uit de rente-afspraak dat de verschuldigdheid van de rente ziet “op de vorderingen” uit het arrest A-L en dus niet op het dictum van dat arrest. De rente-afspraak is dus gekoppeld aan de ingestelde vorderingen. Pas als die veranderen, kan er een situatie ontstaan waarin de rente-afspraak niet meer geldt. Dat is niet gebeurd. Beide gerechtshoven hebben dezelfde vorderingen beoordeeld.
4.6.
Uit artikel 10.1 in combinatie met het begrip “Escrow Termijn” uit artikel 1.1, volgt dat de escrow overeenkomst eindigt een maand na het arrest DB of na uitbetaling van het volledige bedrag dat in escrow is gestort bij de notaris. Dat betekent dat de escrow overeenkomst op 20 januari 2019 is geëindigd, omdat toen de laatste betaling van de escrow rekening is gedaan. Nu de escrow overeenkomst is geëindigd, kan [eiseres] volgens RGN geen beroep op de rente-afspraak doen. De rechtbank is echter van oordeel dat een redelijke uitleg van de rente-afspraak meebrengt dat deze bepaling een regel geeft voor de periode van 23 september 2019 tot en met 20 januari 2019, dus vanaf het moment dat de rente-afspraak ingaat volgens artikel 3.1 totdat het volledige escrowbedrag is uitbetaald. Anders zou de bepaling zinledig zijn, zoals [eiseres] terecht betoogt, omdat [eiseres] dan toch weer de wettelijke handelsrente verschuldigd zou worden zodra de escrow overeenkomst zou eindigen.
4.7.
Uit het hiervoor overwogene volgt dat ook dit laatste verweer van RGN faalt. Omdat de rente-afspraak [eiseres] alleen verplicht tot het betalen van wettelijke rente, geldt dat de door [eiseres] gedane betaling van wettelijke handelsrente zonder rechtsgrond is verricht. Daarom kan zij deze van RGN terugvorderen als onverschuldigde betaling (artikel 6:203 BW). RGN zal worden veroordeeld om het gevorderde bedrag van vordering I onder a te betalen. Dit bedrag zal worden vermeerderd met wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 3 september 2018 zoals gevorderd.
Vordering I onder b
4.8.
Omdat [eiseres] succesvol een beroep doet op de rente-afspraak, behoeft de voorwaardelijke vordering I onder b geen bespreking.
De proces- en nakosten
4.9.
RGN zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Een volledige vergoedingsplicht van proceskosten is slechts mogelijk als de wederpartij onrechtmatig heeft gehandeld of misbruik van procesrecht heeft gemaakt. Daarbij past terughoudendheid, omdat verweerder het recht heeft om zich te verdedigen. (HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828, NJ 2012/233 (Duka/Achmea) en HR 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2360, NJ 2018/165). Het verweer van RGN is niet evident ongegrond, omdat het arrest DB kracht van gewijsde heeft en daarom in de weg had kunnen staan aan toewijzing van het gevorderde. Daarom zal RGN worden veroordeeld om het liquidatietarief te betalen.
4.10.
De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 100,56
- griffierecht € 4.030,00
- salaris advocaat €
6.198,00(2,0 punt × tarief € 3.099,00)
Totaal € 10.328,56.
4.11.
De vordering tot betaling van de nakosten zal worden toegewezen als gevorderd.
4.12.
De gevorderde wettelijke rente over de proces- en nakosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn.
4.13.
Tot slot zal het vonnis uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard als gevorderd.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt RGN om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 471.758,74 (vierhonderdéénenzeventig duizendzevenhonderdachtenvijftig euro en vierenzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 3 september 2018 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt RGN in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 10.328,56, te voldoen binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt RGN in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat RGN niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2020.