ECLI:NL:RBGEL:2020:4942
Rechtbank Gelderland
- Op tegenspraak
- Rechtspraak.nl
Huurbetaling en bewijs van betaling in huurgeschil
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 30 september 2020 uitspraak gedaan in een huurgeschil tussen eisende partijen en gedaagde. Eisende partijen, vertegenwoordigd door mr. P.J. van Goor, vorderden betaling van huurachterstanden van gedaagde, die de huur van een woning niet had betaald sinds september 2017. De overeengekomen huurprijs was € 706,75 per maand. Gedaagde betwistte de huurachterstand en voerde aan dat hij de huur had opgezegd per 1 januari 2019 en dat hij de huur over de maanden januari tot en met mei 2019 niet verschuldigd was. Gedaagde stelde ook dat hij de huur over de maanden september 2017 tot en met december 2018 had betaald, en overhandigde bankafschriften ter onderbouwing van zijn verweer.
De kantonrechter oordeelde dat de betaling van de huurpenningen door gedaagde op het tijdstip van ontvangst op de bankrekening van eisende partijen plaatsvond, conform artikel 6:114 lid 2 BW. De rechter stelde vast dat gedaagde zijn verweer met bankafschriften had onderbouwd, maar dat eisende partijen dit verweer voldoende hadden weersproken met een proces-verbaal van bevindingen van de deurwaarder. De kantonrechter concludeerde dat gedaagde niet had bewezen dat de huurbetalingen rechtsgeldig waren gedaan, en wees de vordering van eisende partijen voor een bedrag van € 11.308,00 toe, zijnde de huurachterstand tot en met december 2018.
Daarnaast werd gedaagde veroordeeld tot betaling van wettelijke rente en kosten van het proces-verbaal van constatering. De kantonrechter wees de vordering van eisende partijen voor buitengerechtelijke incassokosten af, omdat niet was aangetoond dat de kosteloze aanmaning gedaagde had bereikt. Gedaagde werd in het ongelijk gesteld en moest de proceskosten dragen. De rechter verklaarde de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af.