ECLI:NL:RBGEL:2020:4533

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 september 2020
Publicatiedatum
3 september 2020
Zaaknummer
05.049062.20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging en zorgmachtiging voor poging zware mishandeling van politieagent met schroevendraaier

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 2 september 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zware mishandeling van een politieagent. De verdachte, geboren in 1987 en thans gedetineerd, werd ervan beschuldigd de agent met een schroevendraaier in het gezicht te hebben gestoken of gestoten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten zich hebben voorgedaan op 24 februari 2020, toen de politieagent ter plaatse ging naar aanleiding van een melding van een agressief persoon bij een bank. De verdachte viel de agent aan terwijl deze zijn paspoort controleerde. De agent liep een snijverwonding op onder zijn linkeroog, maar de rechtbank oordeelde dat het letsel niet als zwaar lichamelijk letsel kon worden gekwalificeerd. De officier van justitie had zware mishandeling ten laste gelegd, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verwonding niet als zwaar letsel kon worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was, omdat hij ten tijde van het feit onder invloed van een psychische stoornis verkeerde. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en een zorgmachtiging voor zes maanden verleend, waarbij hij in een zorginstelling zal worden opgenomen. Tevens is de in beslag genomen schroevendraaier onttrokken aan het verkeer. De benadeelde partij, de politieagent, heeft een schadevergoeding van € 1.951,57 toegewezen gekregen, maar de rechtbank verklaarde de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/049062-20
Datum uitspraak : 2 september 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te [detentieadres] ,
raadsman: mr. A.H.J. Bals, advocaat te Kloetinge.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 27 mei 2020 en 19 augustus 2020.
1. De inhoud van de tenlastelegging [1]
Aan verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling van de politieagent [slachtoffer] door hem met een schroevendraaier te steken en/of daarmee te stoten dan wel hem te treffen. Indien dit niet kan worden bewezen, wordt verdachte een poging tot zware mishandeling op dezelfde wijze verweten.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [2]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Naar aanleiding van een melding van een agressief persoon bij de [naam] -bank in de [naam] te [adres] is [slachtoffer] , werkzaam als opsporingsambtenaar (waaronder als wijkagent) bij de politie (
de rechtbank begrijpt: de Nationale Politie), op 24 februari 2020 ter plaatse gegaan. Op ongeveer vijftig meter afstand van de [naam] -bank werd [slachtoffer] (in uniform gekleed) door verdachte aangesproken. Verdachte was de man van de melding. Terwijl [slachtoffer] het paspoort van verdachte in zijn hand had om zijn gegevens te controleren, werd hij ineens door hem aangevallen. Hierbij werd [slachtoffer] door verdachte met een schroevendraaier in zijn gezicht, bij zijn linker oog/jukbeen geraakt. [slachtoffer] liep daardoor een snijverwonding onder zijn linkeroog, ter hoogte van het linker jukbeen, op. [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling (primair tenlastegelegd). Naar de mening van de officier van justitie is sprake van een blijvend litteken op een zichtbare plaats in het gezicht, wat naar het normale spraakgebruik dient te worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van de zware mishandeling (primair tenlastegelegd) bepleit, aangezien de verwonding niet als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt. Voor wat betreft de poging zware mishandeling (subsidiair tenlastegelegd) heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Op 3 maart 2020 is nader onderzoek naar het letsel van [slachtoffer] gedaan. De forensisch arts [naam] rapporteert hierover dat het gaat om een diepe snijverwonding die ongeveer één tot twee centimeter is verwijderd van het linker oog. De verwonding is toegebracht met een scherp snijdend/kervend voorwerp. Verder is sprake van een bloeduitstorting rondom het linker oog en de linker wang. Dit kan door een slaande of schoppende beweging zijn ontstaan. Een kneuzend effect van de schroevendraaier ten gevolge van lokale druk op de huid voorafgaand aan het snijden/kerven is echter ook zeer aannemelijk. Het letsel past, aldus de forensisch arts, bij het steken met/geraakt worden door een schroevendraaier.
Tot slot concludeert de forensisch arts dat indien dit letsel op dan wel in het oog zou zijn toegebracht, dit had kunnen leiden tot een beschadiging van het bindvlies, het hoornvlies, het regenboogvlies, de lens, de pupil, het vaatvlies, het netvlies, de gezichtszenuw en de oogkas. Het letsel kan in dat geval variëren van een kras op het bindvlies/hoornvlies tot een perforatie van de oogbol. De gevolgen daarvan lopen uiteen van een verminderd zicht tot algehele blindheid (eventueel in combinatie met verwijdering van het gehele oog). [4]
Op grond van het voorgaande overweegt de rechtbank dat het letsel van [slachtoffer] zowel past bij het steken als het stoten met de schroevendraaier. Verdachte verklaart hierover dat hij wist dat hij de schroevendraaier in zijn hand had en dat hij de agent een ‘vuist’ wilde geven. [5]
Voor wat betreft de camerabeelden bij [naam] om 11:51:03 uur wordt door de verbalisant [verbalisant] een stekende beweging richting de linkerzijde van het hoofd van [slachtoffer] beschreven. [6] De rechtbank acht op grond van het voorgaande het steken of stoten bewezen.
Voor wat betreft de kwalificatie van het letsel overweegt de rechtbank dat het onder meer gaat om een diepe snijverwonding vlakbij het linker oog. Hoewel de uitgroei van het littekenweefsel nog enige tijd in beslag zal nemen en naar verwachting het litteken in enige mate zichtbaar zal blijven, is de rechtbank op grond van de foto’s in het dossier en ook de waarneming ter terechtzitting van oordeel dat het litteken niet dusdanig prominent is dat kan worden gesproken van zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 302 en 82 van het Wetboek van Strafrecht. Daarom is de rechtbank van oordeel dat verdachte van het primair tenlastegelegde, de zware mishandeling, dient te worden vrijgesproken.
Met betrekking tot de poging zware mishandeling (subsidiair tenlastegelegd) overweegt de rechtbank dat het een feit van algemene bekendheid is dat in het gezicht de ogen vitale en zeer kwetsbare organen zijn. Ook verdachte moet weten dat door met een schroevendraaier te steken of stoten in het gezicht een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel in de vorm van oogletsel zoals gezichtsverlies, blindheid dan wel verwijdering van het linker oog ontstaat. Door vervolgens, met de wetenschap van een schroevendraaier in zijn hand, toch hiermee te steken of te stoten in het gezicht van [slachtoffer] , heeft hij deze aanmerkelijke kans ook aanvaard. Daarmee acht de rechtbank de poging zware mishandeling bewezen.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks24 februari 2020, te Arnhem, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk aan [slachtoffer] , opsporingsambtenaar van de Nationale Politie, die verdachte had aangesproken naar aanleiding van een melding van een lastige/dreigende klant bij de [naam] bank en die, nadat verdachte aan die [slachtoffer] zijn paspoort had afgegeven en die [slachtoffer] de gegevens aan het controleren was en die aldus en in ieder geval gedurende en terzake de rechtmatige uitoefening van zijn bediening was, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door die [slachtoffer] onverhoeds en onverwachts met een schroevendraaier,
althans met een voorwerp,in het gezicht/gelaat
(in de nabijheid van een oog
), te steken
en/of te stoten
in elk geval te treffen, terwijl uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van subsidiair:
Poging tot zware mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
Hiertoe is aangevoerd dat verdachte het feit onder invloed van zijn problematiek heeft gepleegd en het feit hem niet kan worden toegerekend.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich bij het standpunt van de officier van justitie aangesloten.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat verdachte het (subsidiaire) feit heeft begaan. De vraag is vervolgens of het feit ook aan verdachte kan worden toegerekend. In dat kader is verdachte door de psychiater dr. [naam] onderzocht. De rechtbank heeft kennisgenomen van de psychiatrische rapportage van dr. [naam] d.d. 29 april 2020.
Uit deze rapportage volgt dat verdachte in de periode vóór het feit veel geestelijke en lichamelijke problemen had. Hij was sinds september 2019 niet meer in behandeling bij [naam] en was gestopt met zijn medicatie. Hij kreeg klachten en onder de dreiging van een gedwongen behandeling begon hij weer met de inname van zijn medicijnen. Dit was tot januari 2020, vanaf welk moment verdachte opnieuw de zorg af hield en het gebruik van zijn medicatie weer staakte. Door zijn familie werd gemeld dat het slechter met hem ging. Verdachte werd drukker en sliep nog nauwelijks.
Toen het vervolgens op 24 februari 2020 bij de [naam] -bank niet lukte om van zijn BKR-registratie af te komen, uitte hij – aldus de verdere stukken (zoals het proces-verbaal van bevindingen, p. 101) – dreigende woorden en pakte daar zijn schroevendraaier (die hij in zijn mond deed). Hij wachtte, aldus ook zijn eigen verklaring ter terechtzitting, op de politieagent in de hoop dat deze naar de bank zou kunnen gaan om zijn problemen op te lossen. Toen verdachte niet direct zijn paspoort terug kreeg, viel hij de politieagent in verwarde toestand aan.
De psychiater stelt, conform de diagnose van de behandelaren van verdachte, vast dat sprake is van een schizo-affectieve stoornis van het bipolaire type. Ten tijde van het onderzoek ziet de psychiater nog enkele symptomen die passen bij restverschijnselen van een manie in het kader van een schizo-affectieve stoornis. Tegen de achtergrond van al het voorgaande is het, aldus de psychiater, zeer aannemelijk dat ten tijde van het feit sprake is geweest van een manische episode en/of een psychotische episode.
De manie en eventuele psychose zullen ervoor hebben gezorgd dat verdachte zijn gedrag niet meer kon reguleren. Daarbij zal de manie hebben gezorgd voor een ontremming. De manische en/of psychotische verschijnselen hebben het denken en handelen van verdachte volledig bepaald. Gelet op al het voorgaande adviseert de psychiater het tenlastegelegde niet aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank onderschrijft de conclusies van de psychiater en maakt deze tot de hare. De rechtbank komt op basis hiervan tot het oordeel dat het feit verdachte niet kan worden toegerekend. Verdachte is dan ook niet strafbaar, zodat de rechtbank verdachte voor de poging zware mishandeling zal ontslaan van alle rechtsvervolging.
Zorgmachtiging
De rechtbank heeft aan verdachte naar aanleiding van het verzoekschrift van de officier van justitie, welk verzoekschrift gelijktijdig met de onderhavige strafzaak is behandeld, op 19 augustus 2020 een zorgmachtiging voor de duur van zes maanden verleend. Verdachte zal tussen 19 augustus en 2 september 2020 bij [naam] worden opgenomen. Om deze opname te realiseren heeft de rechtbank bij afzonderlijke beslissing dan ook de voorlopige hechtenis geschorst met ingang van het moment dat verdachte door de Dienst Vervoer en Ondersteuning aan [naam] wordt overgedragen.
Nu verdachte ten tijde van de uitspraak dus bij [naam] is opgenomen, zal de rechtbank bij de uitspraak in de strafzaak alsnog het (geschorste) bevel voorlopige hechtenis opheffen.

7.Beslag

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen schroevendraaier gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Voor het beslag:
Nu de rechtbank verdachte zal ontslaan van alle rechtsvervolging en derhalve geen sprake is van een veroordeling wegens enig strafbaar feit, kan gelet op het bepaalde in artikel 33 Wetboek van Strafrecht niet de verbeurdverklaring van de in beslaggenomen schroevendraaier worden uitgesproken.
Naar het oordeel van de rechtbank dient de schroevendraaier, met behulp waarvan de poging zware mishandeling is begaan, te worden onttrokken aan het verkeer. Zij is immers van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
7a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van de bewezenverklaarde poging zware mishandeling (subsidiair). Gevorderd wordt een bedrag van € 451,57 aan materiële schade en € 3.000,00 aan immateriële schade, telkens vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering in haar geheel, vermeerderd met de wettelijke rente, toe te wijzen. Hiertoe is aangevoerd dat zowel de materiële schade als de immateriële schade voldoende is onderbouwd en de gevolgen voor de benadeelde partij ernstig zijn geweest. Tot slot is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren. Hiertoe is aangevoerd dat in de strafzaak geen straf is opgelegd en een zorgmachtiging niet als maatregel in de zin van artikel 361 lid 2 sub a Wetboek van Strafvordering kan worden aangemerkt. Er wordt dan ook niet voldaan aan het ontvankelijkheidsvereiste.
Beoordeling door de rechtbank
Ontvankelijkheid
De rechtbank zal eerst ingaan op de vraag of zij toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de vordering. Hiervoor is onder meer vereist dat aan verdachte een straf of maatregel is opgelegd. In dit geval is een zorgmachtiging verleend, zijnde een civielrechtelijke maatregel.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of deze civiele maatregel ook als
maatregel in de zin van artikel 361 lid 2 onder a Wetboek van Strafvordering kan worden aangemerkt.
De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
Op 1 januari 2020 is artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht - de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis bij volledige ontoerekeningsvatbaarheid - komen te vervallen. Met ingang van diezelfde datum is de Wet Forensische Zorg in werking getreden. Met het afgeven van een zorgmachtiging door de strafrechter wordt hetzelfde doel nagestreefd als met de maatregel van een opname in een psychiatrisch ziekenhuis als bedoeld in het vervallen artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht, namelijk ervoor zorgen dat verdachte verplichte zorg krijgt, waardoor kort gezegd het risico van gevaar voor de (algemene) veiligheid van personen of goederen wordt afgewend. Het betreft een civiele maatregel die wordt toegepast in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde.
Omdat de rechtbank met het afgeven van de zorgmachtiging een equivalent van de vervallen maatregel op basis van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht heeft verstrekt, is zij van oordeel dat de benadeelde partij ontvankelijk is in zijn vordering. De rechtbank kan bovendien een schadevergoedingsmaatregel kan opleggen, indien aan de overige voorwaarden is voldaan. De rechtbank gaat ervan uit dat de wetgever door de invoering van de zorgmachtiging niet heeft bedoeld een wijziging aan te brengen in de positie van de benadeelde partij (
zie ook ECLI:NL:RBZWB:2020:2975 en ECLI:NL:RBGEL:2020:3428).
Inhoudelijke beoordeling
Met betrekking tot het eigen risico (€ 385,00), een schriftelijke verklaring van de huisarts (€ 50,58) en de littekencrème (€ 15,99) overweegt de rechtbank dat deze schadeposten niet dan wel onvoldoende zijn betwist. Deze schadeposten (totaal € 451,57) komen dan ook voor toewijzing in aanmerking.
Met betrekking tot de immateriële schade overweegt de rechtbank dat door het steken of stoten met de schroevendraaier in het gezicht van de benadeelde letsel is ontstaan. In het ziekenhuis moest de wond worden geplakt. In de eerste anderhalve week had de benadeelde voortdurend hoofdpijn en ondervond hij pijn in en rondom zijn oog. Van de pijn aan de snijwond had hij ongeveer drie weken veel last, waarna de wond nog enige tijd gevoelig is gebleven. Het litteken zal naar verwachting in enige mate zichtbaar blijven.
Verder heeft het incident psychisch, zoals ook uit zijn schriftelijke verklaring bij de vordering volgt, veel impact op de benadeelde gehad. De benadeelde heeft tot zeker twee maanden na het incident moeite gehad om in slaap te komen en om door te slapen. Hij slaapt nog altijd onrustig. Verder kampt benadeelde met herbelevingen en heeft daarvoor psychologische hulp. Door de psycholoog is inmiddels ook, causaal aan het incident, een posttraumatische stressstoornis vastgesteld. Hiervoor wordt benadeelde met een EMDR-therapie behandeld. Gelet op al dit voorgaande, ook afgewogen tegen bedragen die in soortgelijke zaken zijn toegekend, zal de rechtbank de immateriële schade op een bedrag van € 1.500,00 begroten.
Concluderend
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en wat verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde tot een totaalbedrag van € 1.951,57 schade heeft geleden. De verdachte is voor deze schade naar burgerlijk recht aansprakelijk. De vordering dient tot dit bedrag te worden toegewezen.
Wat betreft het meer of anders gevorderde zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard worden in zijn vordering, nu de behandeling van dat deel van de vordering naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan derhalve zijn vordering voor het overige slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.
De gevorderde en toegewezen vergoeding voor proceskosten is daar niet bij inbegrepen.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 24 februari 2020.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36f, 45, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegde;
 verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.

heft ophet – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Voor het beslag:
 beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een schroevendraaier.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
  • veroordeelt verdachte ten aanzien van het subsidiaire feit tot betaling van
  • verklaart de
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J.H. van Laethem (voorzitter), mr. H.P.M. Kester en S. Jansen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.T.P.J. Damen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 september 2020.
BIJLAGE
Aan verdachte is na een toegewezen vordering nadere omschrijving tenlastegelegd dat:
1
hij op of omstreeks 24 februari 2020, te Arnhem, opzettelijk aan [slachtoffer] , opsporingsambtenaar van de Nationale Politie, die verdachte had aangesproken naar aanleiding van een melding van een lastige/dreigende klant bij de [naam] bank en die, nadat verdachte aan die [slachtoffer] zijn paspoort had afgegeven en die [slachtoffer] de gegevens aan het controleren was en die aldus en in ieder geval gedurende en terzake de rechtmatige uitoefening van zijn bediening was, zwaar lichamelijk letsel (te weten een steek/stootwond in het gelaat/gezicht) toe te brengen, door die [slachtoffer] onverhoeds en onverwachts met een schroevedraaier, althans met een voorwerp, in het gezicht/gelaat (in de nabijheid van een oog), te steken en/of te stoten in elk geval te treffen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 februari 2020, te Arnhem, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk aan [slachtoffer] , opsporingsambtenaar van de Nationale Politie, die verdachte had aangesproken naar aanleiding van een melding van een lastige/dreigende klant bij de [naam] bank en die, nadat verdachte aan die [slachtoffer] zijn paspoort had afgegeven en die [slachtoffer] de gegevens aan het controleren was en die aldus en in ieder geval gedurende en terzake de rechtmatige uitoefening van zijn bediening was, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door die [slachtoffer] onverhoeds en onverwachts met een schroevedraaier, althans met een voorwerp, in het gezicht/gelaat (in de nabijheid van een oog), te steken en/of te stoten in elk geval te treffen, terwijl uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voetnoten

1.De volledige tenlastelegging is in de bijlage opgenomen.
2.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost Nederland, districtsrecherche Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, onderzoek ON4R020031 GIN/ BVH2020085689, gesloten op 22 mei 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
3.Het proces-verbaal van aangifte, p. 48 t/m 50 en de verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 19 augustus 2020.
4.Letselverklaring, p. 68 t/m 72.
5.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 138.
6.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 109 t/m 113.