In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 3 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand voor kosten van bewindvoering. Eiser, die onder bewind is gesteld, had bijzondere bijstand aangevraagd voor de periodieke kosten van bewindvoering en eenmalige kosten voor aanvangswerkzaamheden. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rheden, omdat men van mening was dat eiser voldoende draagkracht had om de kosten zelf te dekken. Eiser was het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de kosten waarvoor eiser bijstand heeft aangevraagd, noodzakelijk zijn en voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. De kern van het geschil lag in de vraag of bij de draagkrachtberekening rekening moest worden gehouden met het op het inkomen van eiser gelegde beslag. Verweerder stelde dat alleen het totale inkomen in aanmerking genomen moest worden, terwijl eiser betoogde dat het beslag op zijn inkomen niet genegeerd kon worden bij de beoordeling van zijn draagkracht.
De rechtbank oordeelde dat de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 14 februari 2017, waar verweerder naar verwees, geen navolging verdient. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit berustte op een onjuiste motivering en verklaarde het beroep gegrond. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de draagkracht van eiser, inclusief de beslagvrije voet. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.