Zoals in de tussenbeschikking reeds is overwogen, hetgeen als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, is de mate van verwijtbaarheid van EMD, bestaande uit het optreden van [naam 1] fors, derhalve een factor van belang. Dat [verzoeker] veel ellende had kunnen voorkomen door direct meegaand te zijn moge zo zijn, dat valt in het niet bij het gedrag dat [naam 1] heeft vertoond, nog daargelaten dat, zoals bij tussenbeschikking overwogen, EMD in redelijkheid van [verzoeker] na haar ziekmelding niet zo snel als EMD wilde, haar medewerking kon verlangen.
Voldoende is komen vast te staan dat het door EMD ten onrechte gegeven ontslag op staande voet en het daaraan voorafgegane gedrag van [naam 1] tot verstoring van de arbeidsrelatie heeft geleid. Zonder dat handelen had de arbeidsovereenkomst, naar moet worden aangenomen, nog zeker een tijd kunnen voortduren. Weliswaar waren er wat haarscheurtjes gelet op de door [verzoeker] al langer ervaren buitensporige werkdruk en de slechte staat van onderhoud van de auto die haar ter beschikking was gesteld, maar, mede gelet op het feit dat [verzoeker] haar werk bij EMD naast maar ook in verband met haar studie deed teneinde relevante werkervaring op te doen, is het aannemelijk dat de arbeidsovereenkomst tot (nagenoeg) het einde van haar studie zou hebben voortgeduurd. Naar de kantonrechter uit de akte aan de zijde van [verzoeker] , ontvangen op 20 mei 2020, heeft begrepen rond [verzoeker] , zo heeft zij onbetwist gebleven gesteld haar studie naar verwachting ongeveer een jaar na heden af. Dat betekent dat tot uitgangspunt zal worden genomen dat het dienstverband, zonder het ernstig verwijtbaar handelen/nalaten van EMD, nog tot 1 juni 2021 zou hebben voortgeduurd. Nu het ontslag op staande voet wordt vernietigd en EMD wordt veroordeeld tot doorbetaling van het loon en de arbeidsovereenkomst eerst met ingang van 1 september 2020 wordt ontbonden, betekent dit een inkomensschade van 9 maandsalarissen, te vermeerderen met emolumenten. Daarop dient een correctie plaats te vinden in die zin dat beoordeeld dient te worden in hoeverre schadebeperkende maatregelen van [verzoeker] , door elders werk te zoeken, die schade zal (kunnen) beperken.
Ter zake wordt het volgende overwogen.
EMD heeft niet betwist dat [verzoeker] bij haar bekend was met PTSS, zodat dat als juist wordt aangenomen. Het is voorstelbaar dat [verzoeker] , zoals door haar gesteld is, daardoor meer dan gemiddeld geraakt is door het - onterecht - gegeven ontslag op staande voet en het haar meer tijd kost zich te herpakken en ander werk te vinden dan in geval zij geen PTSS had. Dat dit evenwel zodanig is dat dit haar (nog steeds) belemmert ander werk te zoeken en te vinden is door haar niet, althans onvoldoende onderbouwd. Derhalve zal daarmee slechts in beperkte mate rekening worden gehouden. De stelling dat zij in haar mogelijkheden wordt beperkt omdat EMD zich in het netwerk van ergotherapeuten negatief over haar zou uitlaten is door EMD betwist. Tegen die achtergrond had het op de weg van [verzoeker] gelegen haar stelling nader te onderbouwen, hetgeen zij heeft nagelaten. Deze omstandigheid zal derhalve buiten beschouwing blijven. Nu niet - voldoende - is onderbouwd waarom zij tot het eind van haar studie geen ander passend werk zal kunnen vinden, zal tot uitgangspunt worden genomen dat [verzoeker] redelijkerwijs in staat geacht moet worden om rond december 2020 ander werk te vinden. Dat zulks sneller kan omdat er een groot tekort aan ergotherapeuten zou zijn, zoals door EMD bij wijze van verweer is gesteld, is door EMD niet onderbouwd, zodat die stelling wordt verworpen. Sinds de tussenbeschikking van 8 mei 2020 weet [verzoeker] dat in ieder geval het ontslag op staande voet onterecht was gegeven en ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal volgen, waarmee de grootste stresserende onzekerheden zijn weggenomen en herstel van de schrik, naar nu niet anders is gesteld of gebleken, een aanvang kon nemen en zij weet dat zij zich op ander werk zal moeten gaan oriënteren.
Anders dan door EMD gesteld is de omstandigheid dat de toegewezen wettelijke verhoging over het achterstallig loon niet is gematigd, geen reden om die op de billijke vergoeding in mindering te brengen. De wettelijke verhoging is, anders dan EMD kennelijk leest, niet volledig toegewezen omdat er sprake was van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van EMD, maar vanwege dat handelen was er geen reden de wettelijke verhoging te matigen. Dat is wat anders.