In deze zaak heeft eiser, een inwoner van [plaats A], beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doetinchem, dat zijn aanvraag om een maatwerkvoorziening voor vervoer in de vorm van een persoonsgebonden budget op 18 januari 2018 had afgewezen. Het college verklaarde het bezwaar van eiser ongegrond bij besluit van 5 juni 2018. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. A.E.L.Th. Balkema. De Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de Minister voor Rechtsbescherming, heeft afgezien van verweer.
Tijdens de zitting op 30 juni 2020 heeft eiser zijn beroep ingetrokken na een schikking tussen partijen. Eiser verzocht de rechtbank om verweerder in de proceskosten te veroordelen en om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelde dat verweerder met de schikking geheel of gedeeltelijk aan het beroep van eiser tegemoet was gekomen, wat aanleiding gaf om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-. De rechtbank heeft de kosten voor rechtsbijstand begroot op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Daarnaast heeft eiser schadevergoeding verzocht wegens overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn met minder dan een half jaar is overschreden, en heeft de immateriële schade van eiser vastgesteld op € 500,-, te betalen door de Staat der Nederlanden. De rechtbank heeft de verzoeken van eiser toegewezen en verweerder veroordeeld in de proceskosten en tot betaling van de schadevergoeding.