ECLI:NL:RBGEL:2020:3203

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 juli 2020
Publicatiedatum
1 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2985
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor een tijdelijk informatiecentrum in Meinerswijk met betrekking tot de bescherming van de bever

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 2 juli 2020 uitspraak gedaan over de omgevingsvergunning voor de bouw van een tijdelijk informatiecentrum in Meinerswijk, Arnhem. Eiseres, een omwonende, heeft bezwaar gemaakt tegen de vergunning die aan de derde-partij was verleend. De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail bekeken, waarbij het college van burgemeester en wethouders zich baseerde op een deskundigenrapport dat aangaf dat er geen verstoring van de bever, een beschermde diersoort, zou plaatsvinden door de bouw van het informatiecentrum. Eiseres heeft een rapport van een andere deskundige ingebracht, maar de rechtbank oordeelde dat dit rapport geen nieuwe aanwijzingen bood die de eerdere conclusies van het college tegenspraken. De rechtbank concludeerde dat er ten tijde van het besluit op bezwaar geen aanwijzingen waren voor de aanwezigheid van een beverburcht in de nabijheid van het informatiecentrum, en dat het college derhalve terecht geen vergunningplicht aannam. De rechtbank benadrukte dat de bescherming van de bever niet in het geding was, zolang er geen nieuwe informatie beschikbaar kwam die zou wijzen op verstoring door de bouw.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/2985

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juli 2020

in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. B.J. Meruma),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem, verweerder.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij]., te [woonplaats],
(gemachtigde: mr. M.H. Blokvoort).

Procesverloop

Bij besluit van 25 juli 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan de derde-partij een tijdelijke omgevingsvergunning verleend.
Bij besluit van 23 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, onder aanvulling van de motivering van het besluit.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2020. Namens eiseres zijn verschenen [eiseres] en [eiseres], bijgestaan door mr. drs. B. Krot en drs. E. van Maanen (ecoloog bij EcoNatura). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door S.A. Joosten. Namens de derde-partij is [derde-partij] verschenen, bijgestaan door mr. M.H. Blokvoort en Y. Horstink (ecoloog bij Sweco).

Overwegingen

Inleiding
1. Op 29 maart 2018 heeft de derde-partij bij verweerder een aanvraag voor een tijdelijke omgevingsvergunning ingediend voor het bouwen van een informatiecentrum op een perceel aan de [locatie], [locatie] Het bouwwerk heeft een oppervlakte van 235 m², een goothoogte van 3,4 meter en een bouwhoogte van 5,2 meter.
Dit perceel is in het bestemmingsplan “Stadsblokken - Meinerswijk 2015” bestemd als “Groen – Landschap en park”. Binnen deze bestemming is een informatiecentrum niet toegestaan, zodat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan.
2. In het bestreden besluit is verweerder van het bestemmingsplan afgeweken en heeft aan de derde-partij een tijdelijke omgevingsvergunning voor de duur van 10 jaar verleend voor de activiteiten “bouwen” [1] en “gebruik in strijd met het bestemmingsplan”. [2]
De bever
3.1.
In de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn bepalingen opgenomen die strekken tot bescherming van diersoorten, waaronder de bever. De bever is immers een soort als bedoeld in artikel 3.5, eerste lid, van de Wnb. Op grond van artikel 3.5, tweede en vierde lid, is het verboden om de bever opzettelijk te doden of te verstoren, en is het verboden om voortplantingsplaatsen of rustplaatsen opzettelijk te beschadigen of te vernielen. In bepaalde gevallen kan het college van gedeputeerde staten een ontheffing van deze verbodsbepalingen verlenen (artikel 3.8 Wnb).
3.2.
Tussen partijen is in geschil of de bever ter plaatse aanwezig is en zo ja of de bouw van het informatiecentrum de bever verstoort of zijn voortplantings- of rustplaatsen beschadigt of vernielt.
De wet bepaalt dat als de ontwikkeling waarvoor vergunning wordt verleend, leidt tot het overtreden van één van de verboden genoemd in artikel 3.5 van de Wnb, op grond van artikel 2.2aa, aanhef en onder b, van het Besluit omgevingsrecht (Bor) ook een vergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is vereist. In dat geval had ook een verklaring van geen bedenkingen moeten worden afgegeven door het college van gedeputeerde staten voordat verweerder tot verlening van de vergunning over kon gaan.
De vraag is dus of verweerder ten tijde van het bestreden besluit aanknopingspunten had voor het oordeel dat de realisatie van het informatiecentrum de bever zou verstoren of zijn voortplantings- of rustplaatsen zou beschadigen of vernielen. Als dat het geval is, mocht de vergunning namelijk niet worden verleend, zoals hij is verleend.
3.3.
Verweerder heeft het bestreden besluit wat betreft de bever gestoeld op een onderzoek van derde-partij naar de aanwezigheid van beschermde diersoorten. De resultaten van dit onderzoek staan in de notitie van Sweco van 18 januari 2018. In de notitie wordt aangegeven dat de bever voorkomt in Meinerswijk. Er zijn beversporen aangetroffen op de oostzijde van de oever bij de inlaat van de haven van Coers. Bij de hoogwaterlijn bevonden zich vraatsporen aan bomen. Volgens de notitie foerageert de bever in het gebied, maar zijn er voldoende alternatieve locaties om te foerageren en is van essentieel foerageergebied geen sprake. Er zijn geen verblijven van de bever aanwezig, zodat er ook geen effecten zijn op vaste rust- en verblijfplaatsen. Aangepaste verlichting is wenselijk, maar op grond van de Wnb niet noodzakelijk, aldus de notitie.
Ten tijde van het bestreden besluit was deze notitie het enige deskundigenbericht dat verweerder had. Verweerder had dus geen aanknopingspunten dat de gronden waar het informatiecentrum wordt geplaatst ook tot het essentiële foerageergebied van de bever behoort. De aangetroffen sporen en de waarnemingen van de bever, ook die via en door eiseres in bezwaar zijn ingebracht, zijn gedaan in de naastgelegen haven van Coers en in andere delen van de wijk Stadsblokken. Het perceel waarop het informatiecentrum wordt gebouwd, is bovendien op dit moment al verhard en wordt gebruikt voor de opslag van boten. Ook waren er ten tijde van de beslissing op bezwaar geen duidelijke aanwijzingen voor een beverburcht in de directe omgeving. In bezwaar zijn allerlei foto’s en waarnemingen over en van de bever ingebracht, maar deze gaven geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de conclusies van het rapport van Sweco, dat er bevers ter plaatse weliswaar aanwezig zijn, maar dat realisatie van het informatiecentrum de bevers niet verstoort en geen effecten heeft op hun vaste rust- en verblijfplaatsen.
3.4.
Eiseres heeft in beroep het rapport “Ecologisch onderzoek voorkomen en habitatbetekenis van bevers in plangebied Stadsblokken bij Arnhem” van EcoNatura van 19 mei 2020 ingebracht. Hierin wordt aangegeven dat in Stadsblokken een beverburcht aanwezig moet zijn vanwege de activiteit van een beverfamilie met tenminste twee jaarlingen. Het cumulatieve en ruimtelijke activiteitspatroon van de bevers wijzen daarbij op een zeer mogelijke burchtlocatie net ten westen van de haven naast het watersportcentrum onder ruige begroeiing, waar een beverbaan dieper de ruigte in lijkt te lopen. Deze leidt waarschijnlijk naar een nestholte of atypische beverburcht in het hellende oeverdeel, aldus het rapport. Deze locatie is nabij het te realiseren informatiecentrum.
3.5
Dit rapport van 19 mei 2020 had verweerder niet ten tijde van het nemen van het bestreden besluit. Uit het destijds wel bij verweerder bekende rapport van Sweco blijk niet dat in de directe nabijheid van het beoogde informatiecentrum een beverburcht aanwezig was. Dus de informatie die verweerder had toen hij een besluit nam, gaf geen aanknopingspunten dat sprake was van essentieel foerageergebied of een rust- of voortplantingsplaats van de bever.
Uit het rapport van EcoNatura van 19 mei 2020 kan ook niet worden opgemaakt dat het onderzoek van Sweco destijds niet goed is uitgevoerd of tot onjuiste conclusies kwam in de zin dat EcoNatura niet stelt dat er ten tijde van de beslissing op bezwaar op 23 april 2019 al duidelijke aanwijzingen waren dat een beverburcht vlakbij het informatiecentrum aanwezig was. In het rapport van EcoNatura wordt daarover namelijk aangegeven dat uit het eerdere onderzoek van de deskundige in 2019 bleek dat bevers actief waren in het gebied, maar dat de beveractiviteiten toen nog te beperkt waren in de Rijnoeverzone langs het gebied en in de twee havens om met zekerheid te spreken van residente bevers los van de bevers op Meinerswijk. Ook uit onderzoek in de nazomer van 2019 kwam geen burchtbouw naar voren (pagina 2 van het rapport). Het rapport van EcoNatura geeft daarom naar het oordeel van de rechtbank ook geen aanknopingspunt dat er ten tijde van de beslissing op bezwaar duidelijke aanwijzingen waren dat een beverburcht vlakbij het informatiecentrum aanwezig was.
Omdat ten tijde van het bestreden besluit dus geen aanwijzingen waren dat sprake was van essentieel foerageergebied of een rust- of voortplantingsplaats van de bever, bestond ook, anders dan eiseres heeft betoogd, geen aanleiding om een aanvullend voorschrift over verstoring van de bever aan de omgevingsvergunning te verbinden. In de notitie van Sweco wordt ook aangegeven dat aangepaste verlichting wenselijk, maar niet noodzakelijk is.
Verweerder heeft dus terecht geen aanleiding gezien ook een vergunning, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de Wabo, te verlenen.
De beroepsgrond slaagt niet.
3.6
De rechtbank hecht eraan op te merken dat het voorgaande niet betekent dat de eventueel aanwezige bever(burcht) nu onbeschermd is. Als uit (de) nieuwe informatie blijkt dat de bouw van het informatiecentrum de bever verstoort of zijn voortplantings- of rustplaatsen beschadigt of vernielt, moet, voordat met de realisatie wordt begonnen, een ontheffing op grond van de Wnb bij het college van gedeputeerde staten worden gevraagd. Dat staat echter los van de vraag die hier aan de orde is, of verweerder ten tijde van het nemen van het bestreden besluit aanwijzingen had dat realisatie van het informatiecentrum de bever zou verstoren of zijn voortplantings- of rustplaatsen zou beschadigen of vernielen. Omdat verweerder naar het oordeel van de rechtbank die aanwijzingen destijds niet had, blijft het bestreden besluit op dit punt in stand.
Tijdelijkheid ontwikkeling
4.1.
Eiseres betoogt dat het perceel in het ontwerp-bestemmingsplan “Gebiedsontwikkeling Stadsblokken Meinerswijk” van 1 februari 2019 is bestemd als “Gemengd” met de aanduiding “horeca”. Volgens eiseres blijkt hieruit dat de ontwikkeling niet is bedoeld om tijdelijk aanwezig te zijn, omdat het bestemmingsplan hier bebouwing en gebruik als horeca toelaat.
4.2.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in de uitspraak van 4 april 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1112) heeft overwogen is voor de toepasbaarheid van artikel 4, onderdeel 11, van Bijlage II bij het Bor uitsluitend vereist dat het feitelijk mogelijk en aannemelijk moet zijn dat de vergunde activiteit zonder onomkeerbare gevolgen kan worden beëindigd.
Dat is hier het geval. De bebouwing is zonder onomkeerbare gevolgen te verwijderen. Ter zitting heeft de derde-partij aangegeven dat het informatiecentrum bestaat uit losse onderdelen die ter plaatse aan elkaar worden bevestigd. Deze kunnen ook zonder onomkeerbare gevolgen worden verwijderd. Voorts is het informatiecentrum bedoeld ter plaatse te functioneren zolang het gebied wordt ontwikkeld. Het geeft immers informatie over de ontwikkeling van het gebied. Als de ontwikkeling is voltooid, is het dus niet meer nodig. Ook in die zin is sprake van een tijdelijk bouwwerk.
De beroepsgrond slaagt niet.
Uitvoerbaarheid
Verplaatsing botenopslag
5.1.
Eiseres betoogt dat voor het bouwen van het informatiecentrum de ter plaatse gestalde boten moeten worden verplaatst. De nieuwe locatie voor deze opslag is volgens eiseres gelegen in het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (lees: Gelders Natuurnetwerk, GNN), zodat de ontwikkeling leidt tot een afname van het GNN.
5.2.
Voor zover eiseres hiermee bedoeld te betogen dat het informatiecentrum niet kan worden gerealiseerd omdat de ter plaatse opgeslagen boten niet kunnen worden verplaatst, slaagt het betoog niet. Niet is gebleken da de boten niet kunnen worden verplaatst, eventueel naar een andere plaats terwijl voorts niet vast staat dat afname van het GNN de verplaatsing onmogelijk maakt. Verder gaat het besluit niet over de verplaatsing van de boten.
De beroepsgrond slaagt niet.
Bodemverontreiniging
6.1.
Eiseres betoogt dat uit de bodeminformatiekaart Arnhem volgt dat op de beoogde locatie van het informatiecentrum een ondiepe verontreiniging is met PAK’s, en dat uit de omgevingsvergunning blijkt dat er nog steeds onzekerheden zijn over de sanering van de bodemverontreinigingen. Volgens eiseres zou de omgevingsvergunning niet moeten worden verleend voordat zekerheid bestaat of sanering mogelijk is.
6.2.
De rechtbank ziet gelet op de statutaire doelstellingen van de Stichting geen aanleiding om deze beroepsgrond vanwege strijd met het relativiteitsvereiste uit artikel 8:69a van de Awb buiten beschouwing te laten.
6.3.
De aanwezigheid van verontreinigingen in de bodem, de noodzaak van sanering van verontreinigde locaties en de wijze waarop deze saneringen moeten worden uitgevoerd, zijn geregeld in afzonderlijke wetgeving met eigen procedures, die in deze procedure niet ter beoordeling staan. Dat doet er niet aan af dat verweerder bij het verlenen van de omgevingsvergunning moet beoordelen of de aanwezige bodemverontreiniging aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 21 november 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3790) kan in het kader van een procedure tegen een omgevingsvergunning een betoog dat ziet op de uitvoerbaarheid van het project, waaronder ook de financieel-economische uitvoerbaarheid is begrepen, slechts leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat verweerder op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het project niet kan worden uitgevoerd.
6.4.
Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan geen sprake. De bouw van het informatiecentrum hangt samen met de realisatie van woningbouw in Stadsblokken/Meinerswijk. Als ter plaatse van het informatiecentrum sprake is van een saneringslocatie, dan kan deze sanering worden bekostigd uit de opbrengsten voor de rest van het plangebied. Dat ten tijde van het bestreden besluit de omvang van de verontreiniging niet volledig was onderzocht, betekent ook niet dat verweerder zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de aanwezige bodemverontreiniging. Verweerder heeft in dat verband een voorschrift aan de omgevingsvergunning verbonden met een afwijkend moment van inwerkingtreding, welk voorschrift waarborgt dat pas wordt gebouwd als het bevoegd gezag heeft vastgesteld dat aan de desbetreffende wetgeving is voldaan.
De beroepsgrond slaagt niet.
Verkeersontsluiting en parkeren
7.1.
Eiseres betoogt dat niet is onderbouwd dat voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd. Volgens eiseres heeft verweerder ten onrechte de “Beleidsregels voor toepassing van artikel 2.5.30 van de Bouwverordening gemeente Arnhem” toegepast, omdat op 1 juli 2018 artikel 2.5.30 van de Bouwverordening is vervallen.
Eiseres betoogt dat geen inzicht wordt gegeven in de verkeersontsluiting van het gebied.
Heeft verweerder het juiste parkeerbeleid toegepast?
7.2.
Op 1 juli 2018 zijn de stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening, waaronder artikel 2.5.30, komen te vervallen. Dit betekent dat in het bestemmingsplan een regeling voor wat betreft parkeren dient te zijn opgenomen. Dat is in dit geval gebeurd.
In het bestemmingsplan “Stadsblokken - Meinerswijk 2015” staat in artikel 23 van de planregels een parkeerregeling, en in dit artikel wordt onder c verwezen naar de Arnhemse beleidsregels.
Anders dan partijen veronderstellen is het op 30 mei 2018 vastgestelde paraplu-bestemmingsplan “Facetplan parkeren” hier niet van toepassing. In hoofdstuk 2 van de regels van dit paraplu-bestemmingsplan is namelijk opgenomen dat de regels van dit facetplan betrekking hebben op de in bijlage 1 bij deze regels genoemde bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan “Stadsblokken - Meinerswijk 2015” wordt in bijlage 1 niet genoemd. Het paraplu-bestemmingsplan vervangt daarom niet de parkeerregeling in het bestemmingsplan “Stadsblokken - Meinerswijk 2015”.
7.3.
Vast staat dat het parkeerbeleid van verweerder is vastgelegd in de “Beleidsregels voor toepassing van artikel 2.5.30 van de Bouwverordening gemeente Arnhem”. Dit beleid wordt zowel in het kader van het bestemmingsplan toegepast, als bij het afwijken van het bestemmingplan.
De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder het juiste parkeerbeleid heeft toegepast. De beroepsgrond slaagt niet.
Is in voldoende parkeerplaatsen voorzien
7.4.
Verweerder heeft in de ruimtelijke onderbouwing overwogen dat 12 parkeerplaatsen worden gerealiseerd voor de bezoekers van het informatiecentrum, en dat onder de Nelson Mandelabrug een openbaar parkeerterrein ligt waarnaar kan worden uitgeweken als de parkeerplaatsen vol zijn.
7.5.
In het parkeerbeleid is het uitgangspunt vastgelegd dat op eigen terrein in de parkeerbehoefte wordt voorzien. Eiseres heeft de parkeerbehoefte van 12 parkeerplaatsen niet betwist. Eiseres heeft ook niet gemotiveerd betwist dat op het eigen terrein 12 parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd.
De beroepsgrond slaagt niet.
Is de verkeersontsluiting in orde
7.6.
Zoals verweerder op de zitting terecht heeft aangegeven komt de verkeersontsluiting van de nieuwe woonwijk in het kader van de procedure tegen het nieuwe bestemmingsplan aan de orde. In deze zaak gaat het enkel over het informatiecentrum en de vraag of deze ontwikkeling zodanige verkeersproblemen met zich zou kunnen brengen dat daarin aanleiding moet worden gezien de vergunning te weigeren. Eiseres heeft niet onderbouwd waarom het informatiecentrum grote verkeersproblemen zou veroorzaken.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich dan ook in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen aanleiding bestaat om te veronderstellen dat vergunningverlening voor het informatiecentrum zal leiden tot onaanvaardbare verkeersoverlast.
De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
8. Uit het voorgaande volgt dat de beroepsgronden van eiseres niet slagen. Het beroep is dus ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, rechter, in tegenwoordigheid van mr. E. Mengerink, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:2 juli 2020
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo en artikel 4, elfde lid, van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.