ECLI:NL:RBGEL:2020:2895

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 mei 2020
Publicatiedatum
10 juni 2020
Zaaknummer
359693
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake opzegging duurovereenkomst en schadevergoeding bij beëindiging samenwerking tussen mesttransportbedrijven

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 27 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een familiebedrijf gespecialiseerd in mesttransport, aangeduid als [eiser], en Greenferm B.V., een bedrijf dat zich richt op de verwerking van mest. De zaak betreft de opzegging van een duurovereenkomst tussen partijen, waarbij [eiser] en [gedaagde 2] klanten dienden te werven voor mestcontracten met Greenferm en het mesttransport zouden verzorgen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overeenkomst rechtsgeldig is beëindigd door Greenferm c.s. en dat er geen zwaarwegende grond voor opzegging vereist was. De rechtbank oordeelt dat de opzegging niet gepaard hoefde te gaan met een aanbod tot schadevergoeding, maar dat er wel schade kan zijn ontstaan voor [eiser] door het niet kunnen verrichten van mesttransport voor de geworven klanten. De rechtbank heeft [eiser] in de gelegenheid gesteld om de omvang van de schade nader te onderbouwen, waarna Greenferm c.s. hierop kan reageren. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/359693 / HA ZA 19-44
Vonnis van 27 mei 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser]
gevestigd te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. J.M. Fluitsma te Arnhem,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GREENFERM B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 2]
gevestigd te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. T.J. van Veen te Ede.
Partijen zullen hierna ieder afzonderlijk [eiser], Greenferm en [gedaagde 2] genoemd worden en gedaagden zullen hierna gezamenlijk Greenferm c.s. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 15 januari 2020 en de daarin genoemde stukken;
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 18 februari 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is een familiebedrijf gespecialiseerd in mesttransport. [gedaagde 2] is eveneens een mesttransportbedrijf. Greenferm richt zich op de verwerking van mest. Voor het aanleveren van mest is zij afhankelijk van derde partijen. Greenferm beoogde een nieuwe mestverwerkingsinstallatie te realiseren in Apeldoorn.
2.2.
In elk geval vanaf juli 2015 hebben partijen met elkaar onderhandeld over de voorwaarden waaronder zij met elkaar zouden kunnen samenwerken. Bij e-mail van 25 augustus 2015 aan [eiser] en [gedaagde 2] heeft Greenferm de afspraken samengevat die partijen tot dan toe hadden gemaakt, waaronder de afspraak dat partijen eigen klanten zouden inbrengen, zij elkaars klanten niet zouden benaderen en zij hun vaste klanten op de hoogte zouden stellen van de voorgenomen samenwerking.
2.3.
Op 4 september 2015 hebben partijen in een gezamenlijk persbericht laten weten te zullen gaan samenwerken, waarbij [eiser] en [gedaagde 2] de mest zouden transporteren van de mestleveranciers (veelal agrariërs) naar de mestverwerkingsinstallatie van Greenferm.
2.4.
Op 12 juli 2016 hebben partijen een intentieovereenkomst ondertekend. Hierin is onder meer afgesproken dat [eiser] en [gedaagde 2] klanten zouden werven met wie Greenferm een overeenkomst zou aangaan voor het verwerken van mest in haar mestverwerkingsinstallatie (hierna: mestcontract). Deze klanten zouden de vergoeding voor het transporteren en verwerken van hun mest rechtstreeks aan Greenferm voldoen. Greenferm zou vervolgens aan [eiser] en [gedaagde 2] een vergoeding betalen voor het mesttransport. [eiser] zou 45% van het mesttransport verrichten en [gedaagde 2] 55%.
In artikel 1 is het volgende is bepaald:
Het doel van de onderhavige overeenkomst is, vooruitlopend op het aangaan van een nog uit te werken samenwerkingsovereenkomst, het vastleggen van de hoofdlijnen waarbinnen de samenwerking plaats zal gaan vinden, alsmede het vastleggen van de activiteiten die partijen gezamenlijk zullen verrichten ter voorbereiding op de samenwerkingsovereenkomst.
2.5.
Op 20 oktober 2016 hebben partijen een overeenkomst gesloten (hierna: de overeenkomst) waarin onder meer het volgende is opgenomen:
Artikel 1 Doel van deze overeenkomst
Het doel van de onderhavige overeenkomst is, het vastleggen van de hoofdlijnen waarbinnen de samenwerking plaats zal gaan vinden, alsmede het vastleggen van de activiteiten die partijen gezamenlijk zullen verrichten.
Artikel 2 Samenwerking per direct
1.Partijenzullen zich proactief inspannen mestverwerkingscontracten tussenGreenFermen mestleveranciers tot stand te brengen voor de volledige mestverwerkingscapaciteit van de locatie Ecofactorij te Apeldoorn.
2.[gedaagde 2]zal bij het werven van mestverwerkingscontracten niet de bestaande klanten van[eiser]benaderen zoals[eiser]bij het werven van mestverwerkingscontracten niet de bestaande klanten van[gedaagde 2]zal benaderen.
Artikel 3 Samenwerking partijen
1.Transporteurszullen het transport verzorgen van alle mest, die benodigd is op de locatie Ecofactorij te Apeldoorn in de verhouding 55% door[gedaagde 2]en 45% door[eiser].
(…)
5. [gedaagde 2]en[eiser]zullen ieder voor zich de door haar verrichte transportwerkzaamheden in het kader van deze overeenkomst factureren aanGreenFerm.
6. (…)
Artikel 5 Einde van deze overeenkomst
1. Deze overeenkomst eindigt doordat alle overeenkomstig het bepaalde in deze overeenkomst is voldaan.
2. (…)
Artikel 7 Wijziging of voortijdige beëindiging van deze overeenkomst
1.Partijenzullen in overleg treden over de noodzaak van wijziging van deze overeenkomst, indien zich onvoorziene omstandigheden voordoen die van dien aard zijn dat deze overeenkomst redelijkerwijs niet kan worden voortgezet.
2. Voortijdige beëindiging van deze overeenkomst houdt tevens een automatische beëindiging in van alle eventueel naar aanleiding van deze overeenkomst gemaakte afspraken en eventueel nader af te sluiten overeenkomsten, tenzijpartijenanders overeenkomen.
2.6.
Nog voordat de overeenkomst tot stand was gekomen en de mestverwerkingsinstallatie was gerealiseerd had Greenferm met onder andere door [eiser] geworven klanten mestcontracten gesloten. Deze mestcontracten werden gesloten voor een periode van tien jaar. Met een aantal van deze klanten is Greenferm nadien een addendum overeengekomen waarin onder meer een tariefverhoging is afgesproken.
2.7.
Begin 2017 heeft Greenferm [eiser] bericht dat zij niet de benodigde financiering kon krijgen voor de realisatie van de mestverwerkingsinstallatie. Naar aanleiding hiervan is Greenferm in gesprek gegaan met een door [eiser] aangewezen derde partij voor het aantrekken van financiering. Ook [eiser] was bij dit gesprek aanwezig. Er is geen overeenstemming bereikt over het verstrekken van financiering aan Greenferm.
2.8.
Op 22 juni 2018 heeft [gedaagde 2] aan [eiser] bericht dat zij een deel van de aandelen in Greenferm zou overnemen en dat [gedaagde 2] al het mesttransport op zich zou nemen, met uitzondering van het mesttransport voor de klanten die [eiser] zelf had aangedragen. Voor die klanten zou [eiser] zelf het mesttransport mogen blijven verrichten.
2.9.
Bij brief van 24 september 2018 aan [eiser] heeft Greenferm de overeenkomst met onmiddellijke ingang opgezegd onder vermelding van onder meer het volgende:
Na intensief overleg hebben wij [gedaagde 2] bereid gevonden meerderheidsaandeelhouder in Greenferm B.V. te worden en op die wijze alsnog de benodigde financiering te verschaffen. Zij is hiertoe echter niet bereid indien en wanneer de samenwerkingsovereenkomst met betrekking tot het transport in stand blijft, zoals deze er nu ligt. Deze zal moeten worden aangepast of beëindigd.
[gedaagde 2] heeft u reeds aangegeven bereid te zijn om de benodigde financiering te verschaffen mits de samenwerkingsovereenkomst wordt aangepast, in die zin dat u (enkel) de transporten zult gaan rijden voor de klanten, waarvoor u nu reeds het volledige transport al verzorgt. U heeft [gedaagde 2] aangegeven dat u geen aanpassing wilt van de bestaande samenwerkingsovereenkomst.
Dit betekent alsdan echter dat u ons met een beroep op artikel 7 van de overeenkomst (voortijdige beëindiging van de overeenkomst) noodzaakt tot het opzeggen van de samenwerkingsovereenkomst.
Wij zeggen hierbij dan ook met onmiddellijke ingang de samenwerkingsovereenkomst op.
2.10.
Bij brief van 27 november 2018 van haar advocaat heeft ook [gedaagde 2] de overeenkomst met [eiser] opgezegd onder vermelding van onder meer het volgende:
Het in standhouden van de transportovereenkomst en het beschikbaar stellen van een financiering door [gedaagde 2] B.V. ging niet samen. Er was dus sprake van een omstandigheid van dien aard dat de transportovereenkomst niet kon worden voortgezet.
2.11.
Bij brief van haar advocaat van 11 januari 2019 heeft [eiser] aan Greenferm c.s. bericht dat de overeenkomst niet voortijdig kan worden beëindigd en heeft zij hun een termijn van zeven dagen gesteld om te berichten dat zij de overeenkomst gestand zullen doen. Dit heeft Greenferm c.s. geweigerd.
2.12.
Bij brief van haar advocaat van 21 januari 2019 heeft [eiser] de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden en heeft zij hen aansprakelijk gesteld voor de schade die zij lijdt doordat Greenferm c.s. weigeren de overeenkomst gestand te doen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
- een verklaring voor recht dat [eiser] de overeenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden;
- hoofdelijke veroordeling van Greenferm c.s. tot vergoeding van de door [eiser] geleden schade alsmede tot betaling van de reeds door [eiser] verrichte prestaties, tot op heden begroot op een bedrag ad € 3.395.070,--, vermeerderd met wettelijke rente.
subsidiair:
- hoofdelijke veroordeling van Greenferm c.s. tot vergoeding van de door [eiser] geleden schade alsmede een betaling van de reeds door [eiser] verrichte prestaties, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en te vermeerderen met de wettelijke rente. Tot slot vordert [eiser] een proceskostenveroordeling.
3.2.
Aan haar vordering legt [eiser] ten grondslag dat de overeenkomst niet worden opgezegd omdat deze pas eindigt op het moment dat partijen aan alle verplichtingen uit de overeenkomst hebben voldaan. [eiser] stelt dat de overeenkomst naar de bedoeling van partijen niet opzegbaar is omdat in de vergoeding voor het mesttransport de vergoeding voor het werven van klanten is verdisconteerd als uitgestelde tegenprestatie van Greenferm. Met deze bedoeling strookt volgens [eiser] niet dat de overeenkomst tussentijds kan worden beëindigd. [eiser] betoogt voorts dat artikel 7 geen opzegbeding bevat en, voor zover dat daarin al kan worden gelezen, niet is voldaan aan de daarin gestelde voorwaarden. Zij stelt dat Greenferm c.s. de overeenkomst evenmin kan opzeggen omdat een zwaarwegende grond voor de opzegging ontbreekt. Door de niet rechtsgeldige opzegging van de overeenkomst is Greenferm c.s. volgens [eiser] tekortgeschoten in de nakoming van haar verbintenissen. [eiser] stelt dat Greenferm en [gedaagde 2] daarnaast tekortschieten door haar geen mesttransport te gunnen respectievelijk door te handelen in strijd met het anti-concurrentiebeding uit de overeenkomst. [eiser] stelt als gevolg van deze tekortkomingen schade te hebben geleden die bestaat uit gederfde winst, in totaal € 3.395.070,--.
3.3.
Greenferm c.s. concludeert tot afwijzing van de vordering van [eiser]. Zij betwist dat sprake is van een overeenkomst waaruit voor partijen afdwingbare rechten en verplichtingen voortvloeien. Zij betwist ook dat de overeenkomst niet kan worden opgezegd en dat zij is tekortgeschoten in de nakoming van haar verbintenissen. Voorts betwist zij dat [eiser] schade heeft geleden.

4.De beoordeling

4.1.
Kern van het geschil tussen partijen is of de overeenkomst rechtsgeldig is beëindigd. Partijen verschillen echter eveneens van mening over de inhoud van de overeenkomst. Gelet hierop zal nu eerst worden beoordeeld of tussen partijen een overeenkomst met de door [eiser] gestelde inhoud tot stand is gekomen.
Aard van de overeenkomst
4.2.
Volgens [eiser] hebben partijen een overeenkomst gesloten op grond waarvan [eiser] (net als [gedaagde 2]) klanten diende te werven die mestcontracten zouden aangaan met Greenferm. Zij stelt dat zij op grond van de overeenkomst eveneens de verplichting had tot het verrichten van mesttransport, waartegenover de verplichting van Greenferm stond haar daarvoor een vergoeding te betalen.
4.3.
Greenferm c.s. meent dat de overeenkomst slechts kwalificeert als een intentieovereenkomst en dat partijen nog in onderhandeling waren over een definitieve overeenkomst. Deze onderhandelingen heeft zij rechtsgeldig afgebroken, zodat aan opzegging volgens haar niet wordt toegekomen.
4.4.
Vooropgesteld wordt dat een overeenkomst tot stand komt door een aanbod en aanvaarding daarvan (artikel 6:217 lid 1 BW). Daarbij geldt dat aanbod en aanvaarding niet altijd expliciet hoeven plaats te vinden. De vraag of een overeenkomst met de door [eiser] gestelde inhoud tot stand is gekomen, moet worden beantwoord aan de hand van de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en van wat zij in dat verband redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de Haviltex-maatstaf, ECLI:NL:HR:1981:AG4158). Deze maatstaf wordt niet alleen op de uitleg van een overeenkomst maar ook op haar totstandkoming betrokken (ECLI:NL:HR:2018:2043).
4.5.
De overeenkomst dient ten minste de essentialia van de afspraken tussen partijen te bevatten en op zodanige wijze aan het bepaalbaarheidseis van artikel 6:227 BW te voldoen dat de leemten die de overeenkomst op onderdelen vertoont, kunnen worden opgevuld met behulp van de wet, de gewoonte en de eisen van redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 6:248 BW. De vraag wat als de essentialia van een overeenkomst moeten worden gezien is niet in het algemeen te beantwoorden en is mede afhankelijk van de aard van de overeenkomst. Tot de essentialia van een overeenkomst behoren in elk geval de onderdelen die de kern van de prestatie raken, zonder overeenstemming waarover een overeenkomst niet geacht kan worden te bestaan. Ook is van belang de subjectieve perceptie van partijen over wat als essentieel dient te worden beschouwd, voor zover die perceptie bij de partijen bekend was of redelijkerwijs bekend kan worden verondersteld.
4.6.
De overeenkomst ziet enerzijds op het werven van klanten en anderzijds op het uitvoeren van mesttransport voor deze klanten. In de overeenkomst is gespecificeerd welke verplichtingen partijen in dat kader op zich nemen. Deze afspraken zijn voldoende concreet en bepaalbaar om tussen partijen afdwingbare rechten en verplichtingen te scheppen. De overeenkomst bevat daarmee alle onderdelen die, al dan niet aangevuld met de eisen van redelijkheid en billijkheid, gelet op de aard van de overeenkomst in de gegeven omstandigheden als essentieel kunnen worden aangemerkt. Niet gebleken is dat de overeenkomst daarnaast nog onderdelen had moeten bevatten die, indien afwezig, aan totstandkoming van de overeenkomst in de weg staan.
4.7.
Aan het betoog van Greenferm c.s. dat sprake is van een intentieovereenkomst gaat de rechtbank voorbij. Partijen hebben voorafgaand aan de overeenkomst een intentieovereenkomst gesloten die in artikel 1 verwijst naar een nog te sluiten samenwerkingsovereenkomst, terwijl bij diverse onderdelen in die intentieovereenkomst staat vermeld dat deze nog nader zullen worden uitgewerkt in de samenwerkingsovereenkomst. Vervolgens is de overeenkomst gesloten, waarin de opmerking dat onderdelen nader zullen worden uitgewerkt, is verwijderd. De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat partijen de overeenkomst hebben bedoeld als uitwerking van de intentieovereenkomst. Ook overigens is niet gebleken dat de overeenkomst geen definitief karakter heeft. De verbintenissen in de overeenkomst zijn noch afhankelijk gesteld van de realisatie van de mestverwerkingsinstallatie, noch van enig andere voorwaarde. De overeenkomst heeft evenmin slechts betrekking op toekomstige verbintenissen. Dit volgt niet alleen uit de titel van artikel 2 (
“Samenwerking per direct”), maar ook uit de omstandigheid dat zowel [eiser] als [gedaagde 2] zich al hadden ingespannen om mestcontracten met Greenferm tot stand te brengen. De enkele omstandigheid dat nog geen uitvoering is gegeven aan het deel van de overeenkomst dat ziet op het mesttransport betekent niet dat hierover geen overeenstemming is bereikt. Ook het betoog van Greenferm c.s. dat de overeenkomst niet alle afspraken bevat die voor een dergelijke samenwerking zouden kunnen worden gemaakt, doet, indien juist, niet af aan het afdwingbare karakter van de overeenkomst. Voor de totstandkoming van een overeenkomst is immers niet vereist dat in die overeenkomst alle onderdelen zijn opgenomen die partijen zouden willen regelen. Van belang is daarbij dat partijen bij de totstandkoming van de overeenkomst niet werden bijgestaan door deskundige adviseurs. Tot slot blijkt niet dat partijen het voornemen hebben geuit over onderdelen van de overeenkomst verder te willen onderhandelen.
4.8.
Uit het voorgaande volgt dat partijen overeenstemming hebben bereikt over alle onderdelen van de overeenkomst, waarbij [eiser] (net als [gedaagde 2]) klanten zou werven en mesttransport zou verrichten en Greenferm haar daarvoor een vergoeding zou betalen. Van slechts een intentieovereenkomst is geen sprake.
Contractuele opzegmogelijkheid
4.9.
Nu vaststaat dat de overeenkomst tot stand is gekomen is vervolgens de vraag of deze rechtsgeldig is beëindigd. Volgens [eiser] heeft Greenferm c.s. de overeenkomst niet rechtsgeldig opgezegd en is Greenferm c.s. derhalve tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst. De rechtbank begrijpt hieruit dat [eiser] ook de gestelde onregelmatige opzegging van de overeenkomst ten grondslag legt aan haar vordering tot schadevergoeding op grond van artikel 6:265 BW. Greenferm c.s. betwist deze stelling en verwijst onder meer naar artikel 5 en artikel 7 van de overeenkomst. Aldus ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of Greenferm c.s. de overeenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd.
4.10.
Uit artikel 5 lid 1 van de overeenkomst volgt dat deze eindigt doordat aan het bepaalde in de overeenkomst is voldaan. Hiermee wordt de wijze van beëindiging van de overeenkomst geregeld. Niet in geschil is dat partijen nog geen uitvoering hadden gegeven aan onder meer het verrichten van mesttransport. Dit betekent dat aan het bepaalde in de overeenkomst nog niet was voldaan op het moment dat Greenferm c.s. de overeenkomst opzegde. Van beëindiging van de overeenkomst als bedoeld in deze bepaling is dan ook geen sprake, zodat het beroep op opzegging niet op deze bepaling kan worden gegrond.
4.11.
Artikel 7 lid 2 van de overeenkomst bepaalt dat andere afspraken en overeenkomsten die naar aanleiding van de overeenkomst worden gemaakt c.q. gesloten in beginsel automatisch eindigen op het moment dat de overeenkomst voortijdig eindigt. Hiermee regelt deze bepaling de verhouding van de overeenkomst ten opzichte van andere afspraken en overeenkomsten in het geval van beëindiging. Hoewel de bepaling verwijst naar de situatie van voortijdige beëindiging, bevat de bepaling geen zelfstandige opzegmogelijkheid.
4.12.
Het voorgaande betekent dat Greenferm c.s. haar opzegging niet kan baseren op de bepalingen uit de overeenkomst waarop zij een beroep heeft gedaan.
Duurovereenkomst
4.13.
Greenferm c.s. betoogt dat de eisen van redelijkheid en billijkheid bij afwezigheid van een contractuele opzegmogelijkheid meebrengen dat de overeenkomst opzegbaar is nu de overeenkomst kwalificeert als duurovereenkomst. Door [eiser] is niet weersproken dat de overeenkomst kwalificeert als duurovereenkomst, zodat de rechtbank hiervan uitgaat. De rechtbank overweegt voorts dat de overeenkomst is gesloten voor onbepaalde tijd, nu de overeenkomst geen vastomlijnde geldigheidsduur of einddatum bepaalt. Weliswaar stelt artikel 5.1 de duur van de overeenkomst afhankelijk van het moment waarop alle prestaties zijn verricht, maar dit moment is door partijen niet nader bepaald.
4.14.
Ten aanzien van duurovereenkomsten die zijn gesloten voor onbepaalde tijd geldt dat, nu de overeenkomst niet voorziet in een regeling van opzegging en geen beroep is gedaan op enige wettelijke opzegregeling, de overeenkomst in beginsel opzegbaar is. Op grond van artikel 6:248 lid 1 BW kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien daarvoor een voldoende zwaarwegende grond bestaat. Die eisen kunnen voorts in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat een bepaalde opzegtermijn in acht moet worden genomen of dat de opzegging gepaard moet gaan met het aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding. Dit neemt niet weg dat een voor onbepaalde tijd gesloten duurovereenkomst naar de bedoeling van partijen niet-opzegbaar kan zijn, met dien verstande dat de wederpartij van degene die zich op de niet-opzegbaarheid beroept onder omstandigheden een beroep kan doen op artikel 6:248 lid 2 BW en artikel 6:258 BW (ECLI:NL:HR:2018:141).
4.15.
Uit de enkele omstandigheid dat de overeenkomst geen opzegregeling bevat kan, anders dan [eiser] betoogt, niet worden afgeleid dat de overeenkomst naar de bedoeling van partijen niet-opzegbaar is. Een opzegmogelijkheid kan immers, zoals hiervoor overwogen, ook bestaan in de wet of voortvloeien uit de eisen van redelijkheid en billijkheid. In de overeenkomst wordt daar in het onderhavige geval ook van uitgegaan, nu artikel 7 lid 2 een verwijzing bevat naar voortijdige beëindiging van de overeenkomst. De stelling van [eiser] dat de vergoeding voor het verrichten van mesttransport wordt aangemerkt als uitgestelde tegenprestatie doet hieraan, indien juist, niet af, maar kan onder omstandigheden wel leiden tot een verplichting tot het betalen van schadevergoeding voor de opzeggende partij. Voor het overige zijn geen omstandigheden aangevoerd waaruit zou moeten volgen dat de overeenkomst naar de bedoeling van partijen niet-opzegbaar is, zodat de overeenkomst in beginsel opzegbaar is.
Zwaarwegende grond
4.16.
[eiser] stelt dat een zwaarwegende grond voor opzegging is vereist nu zij geen vergoeding zal ontvangen voor het verrichten van mesttransport en zij geen transport meer kan verrichten voor het deel van haar vaste klanten dat nu al een mestcontract met Greenferm heeft gesloten.
4.17.
Zoals hiervoor vermeld kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en de inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat een zwaarwegende grond voor opzegging is vereist. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn indien de opgezegde partij (in vergaande mate) afhankelijk is van de voortzetting van de overeenkomst. Dergelijke omstandigheden brengen niet zonder meer mee dat een zwaarwegende grond voor opzegging aanwezig moet zijn. Die omstandigheden kunnen eventueel wel meebrengen dat een langere opzegtermijn in acht moet worden genomen of dat een (schade)vergoeding aangeboden moet worden (ECLI:NL:HR:2013:BZ4163).
4.18.
In dit geval is niet vast komen te staan voor welk deel van haar klanten [eiser] geen mesttransport meer kan verrichten na beëindiging van de overeenkomst en welk deel van haar omzet deze klanten vertegenwoordigen. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] voor haar bedrijfsvoering op enige wijze afhankelijk is van de voortzetting van de overeenkomst. De enkele omstandigheid dat [eiser] in de toekomst omzet verwacht te genereren door de samenwerking maakt haar niet zonder meer afhankelijk van deze overeenkomst. Evenmin is gebleken dat niet met een redelijke opzegtermijn en/of een aanbod tot betaling van een schadevergoeding kan worden volstaan. Ook voor het overige zijn geen omstandigheden aangevoerd die het oordeel kunnen dragen dat Greenferm c.s. een zwaarwegende grond voor de opzegging dient te hebben.
4.19.
Het voorgaande betekent dat de overeenkomst rechtsgeldig is opgezegd en Greenferm c.s. derhalve niet op grond daarvan is tekortgeschoten in de nakoming van haar verbintenissen uit de overeenkomst. Voor ontbinding van de overeenkomst vormt deze gestelde tekortkoming dan ook geen grondslag. De gevorderde verklaring voor recht zal worden afgewezen.
Aanbod tot schadevergoeding
4.20.
Tot slot resteert de vraag of de opzegging gepaard had moeten gaan met een aanbod tot schadevergoeding.
4.21.
Kenmerkend voor de overeenkomst is dat [eiser] en [gedaagde 2] vooraf klanten werven voor wie zij later, als de mestverwerkingsinstallatie van Greenferm gereed is, het mesttransport verrichten volgens de in de overeenkomst opgenomen verdeling. Een deel van de geworven klanten bestaat uit mestleveranciers voor wie [eiser] al mest vervoerde vóór de totstandkoming van de overeenkomst. Niet in geschil is dat partijen voor het werven van klanten geen afzonderlijke vergoeding zijn overeengekomen. Evenmin is in geschil dat al een aanzienlijk deel van de klanten die benodigd zijn voor het rendabel exploiteren van de mestverwerkingsinstallatie waren geworven op het moment van de opzegging. Door de opzegging van de overeenkomst is Greenferm niet langer gehouden het mesttransport door [eiser] te laten verrichten, zodat [eiser] niet de vergoeding ontvangt die in de overeenkomst voor dit mesttransport en het aanbrengen van de klanten, verdisconteerd in één tarief, is overeengekomen.
4.22.
Vaststaat dat [eiser] klanten heeft aangedragen die met Greenferm een mestcontract hebben gesloten. Anders dan Greenferm c.s. betoogt valt niet in te zien dat deze klanten ook zonder de inspanningen van [eiser] een mestcontract met Greenferm zouden hebben gesloten. Tussen partijen is immers niet in geschil dat [eiser] inspanningen heeft verricht om klanten te werven ten behoeve van de overeenkomst en dat met een aantal daarvan ook mestcontracten zijn gesloten. Greenferm c.s. heeft zelf bovendien een lijst overgelegd waarop (een aantal van) deze klanten staan vermeld. De enkele omstandigheid dat Greenferm zonder tussenkomst van [eiser] met een aantal van deze klanten nadien een addendum is overeengekomen maakt dit niet anders. Het betoog van Greenferm c.s. gaat eraan voorbij dat Greenferm dit addendum mede heeft kunnen sluiten doordat in een eerder stadium met de door [eiser] aangedragen klant een mestcontract is gesloten.
4.23.
De rechtbank volgt [eiser] in haar stelling dat zij ook het vervoer van het deel van de mestleveranciers dat zij uit haar eigen klantenkring heeft aangedragen bij Greenferm na opzegging van de overeenkomst niet meer kan verrichten. Deze klanten hebben immers een overeenkomst gesloten met Greenferm voor het transporteren en verwerken van hun mest. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, valt niet in te zien dat het deze klanten zonder meer nu vrijstaat hun mest (weer) door [eiser] te laten vervoeren. Dit geldt evenzeer voor de voormalige klanten van [eiser] met wie Greenferm geen addendum is overeengekomen, nu gesteld noch gebleken is dat de mestcontracten die Greenferm met deze klanten heeft gesloten zijn geëindigd.
4.24.
Gelet hierop is niet uitgesloten dat [eiser] schade lijdt als gevolg van de opzegging door Greenferm c.s. Deze schade kan niet worden weggenomen door het aanhouden van een redelijke opzegtermijn, nu partijen op het moment van opzegging nog niet waren gestart met het verrichten van het mesttransport en niet voorzienbaar was wanneer partijen daarmee zouden starten. Onder deze omstandigheden brengen de eisen van redelijkheid en billijkheid mee dat de opzegging gepaard had moeten gaan van een aanbod tot (schade)vergoeding door Greenferm c.s. aan [eiser].
4.25.
De schade die bij de opzegging van duurovereenkomsten gesloten voor onbepaalde tijd voor vergoeding in aanmerking komt, kan onder meer bestaan uit investeringen die nog moeten worden terugverdiend en kosten die zijn gemaakt voor de omschakeling naar de nieuwe situatie die door de opzegging ontstaat (ECLI:NL:HR:2011:BQ9854).
4.26.
In de onderbouwing van haar schade geeft [eiser] er geen blijk van met de hiervoor genoemde omstandigheden rekening te hebben gehouden. Zij gaat enkel uit van de situatie waarin zij zou komen te verkeren indien zij gedurende tien jaar 45% van het mesttransport had mogen verrichten. Voor een dergelijke wijze van schadeberekening op grond van vermogensvergelijking leent deze situatie zich niet. Daarbij is van belang dat de overeenkomst nog in de beginfase verkeerde en niet zeker was of en zo ja, binnen welke termijn en in welke omvang het mesttransport zou plaatsvinden. Daarnaast is relevant dat niet is komen vast te staan dat de overeenkomst voor de duur van tien jaar is gesloten en dat ten tijde van de opzegging nog niet alle mestcontracten waren gesloten die benodigd waren voor het bereiken van de maximale capaciteit van de mestverwerkingsinstallatie. Niet in geschil is dat de ondernemersschade van [eiser] niet exact is vast te stellen en dat begroting door de rechter op zijn plaats is (ex artikel 6:97 BW). In dit verband benadrukt de rechtbank dat een schadebegroting geen exacte wetenschap is. Aan de rechter komt een grote mate van vrijheid toe. Om de schade te begroten, heeft de rechtbank aanvullende informatie nodig.
4.27.
De rechtbank zal [eiser] in de gelegenheid stellen om zich bij akte nader uit te laten over de omvang van haar schade, daarbij in het bijzonder rekening houdend met de hiervoor onder 4.25 en 4.26 vermelde omstandigheden. Voor de onderhavige situatie kan de rechtbank zich voorstellen dat die schade in elk geval bestaat uit de winst die [eiser] misloopt doordat zij geen transport meer kan verrichten voor de klanten die zij ten behoeve van de overeenkomst heeft geworven en die zich door het mestcontract hebben verbonden aan Greenferm. Indien en voor zover [eiser] daarnaast schade meent te lijden, bijvoorbeeld bestaande uit kosten voor het zoeken naar andere mestleveranciers en –verwerkers en investeringen in het kader van de overeenkomst, kan zij zich hierover eveneens bij akte uitlaten. Bij de vaststelling van de hoogte van een passende vergoeding zal zij rekening dienen te houden met besparingen en behaalde voordelen. [eiser] zal haar stellingen zo veel mogelijk dienen te onderbouwen met stukken. Greenferm c.s. zal in de gelegenheid worden gesteld hierop bij akte te reageren. Daarbij kan de rechtbank zich voorstellen dat het voorgaande partijen aanleiding geeft om met elkaar in overleg te treden over een minnelijke regeling.
4.28.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
24 juni 2020voor het nemen van een akte door [eiser] over hetgeen is vermeld onder 4.27, waarna Greenferm c.s. op de rol van vier weken daarna een antwoordakte kan nemen,
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Steverink, mr. G.J. Meijer en mr. I.W.M. Olthof en in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2020.