Uitspraak
1.De procedure
2.De feiten
(…)
Rechtbank Gelderland
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 26 februari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [eisende partij], en haar werkgever, Stichting De Lichtenvoorde. De werknemer was sinds 1 november 1999 in dienst bij de stichting en was werkzaam als sectormanager. In juni 2017 werd haar functie opgeheven en werd zij met behoud van loon vrijgesteld van werkzaamheden. De werknemer heeft in de periode van 1 juli 2017 tot 1 juli 2019 vakantiedagen opgebouwd, maar vorderde betaling van deze dagen na het einde van haar arbeidsovereenkomst, die op 1 juli 2019 werd ontbonden. De kantonrechter moest beoordelen of de aanspraak op deze vakantiedagen was vervallen, zoals bepaald in artikel 7:640a BW, dat stelt dat vakantiedagen vervallen zes maanden na het kalenderjaar waarin ze zijn opgebouwd, tenzij de werknemer redelijkerwijs niet in staat is geweest om vakantie op te nemen.
De kantonrechter oordeelde dat de periode waarin de werknemer met behoud van loon was vrijgesteld van werk, niet als een periode waarin vakantie nuttig effect heeft, kan worden beschouwd. Dit betekent dat het verval van de aanspraak op vakantiedagen niet in strijd is met de Europese richtlijn 2003/88/EG. De werknemer had aangevoerd dat zij arbeidsongeschikt was geweest van oktober 2017 tot april 2019, maar de kantonrechter oordeelde dat deze arbeidsongeschiktheid niet voldoende was om aan te tonen dat zij redelijkerwijs niet in staat was om vakantie op te nemen. De kantonrechter wees de vordering van de werknemer af en veroordeelde haar in de proceskosten.