Uitspraak
1.Het verloop van de procedure
- het verzoekschrift namens de man, ingekomen op 23 april 2018;
- het verweerschrift tevens houdende een zelfstandig verzoek namens het college, ingekomen op 15 juni 2018;
- het verweerschrift tegen het zelfstandig verzoek namens de man, ingekomen op 2 augustus 2018;
- de akte overlegging bijlagen namens het college, ingekomen op 30 november 2018.
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- namens het college: de advocaat voornoemd en de heer A. van Wees.
2.De feiten
- [naam] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] .
Met ingang van 12 juli 2017 is [de minderjarige] bij de man gaan wonen.
- beslissing van 13 januari 2016 (door de toepassing van de wettelijke indexering): € 462,65 per maand met ingang van 1 januari 2016;
- beslissing van 15 juni 2016 (door een herberekening): € 839 per maand met ingang van 1 november 2016;
- beslissing van 18 april 2017 (door een herberekening): € 772 per maand met ingang van 27 maart 2017;
- beslissing van 1 augustus 2017 ( [de minderjarige] woont vanaf 12 juli 2017 bij de man): € 660 per maand met ingang van 12 juli 2017.
3.Het verzoek en het verweer
I. Te bepalen dat het college op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) in deze procedure inzage dient te verstrekken in het volledige bijstandsdossier betreffende de vrouw, dan wel inzage te verstrekken in die delen van het bijstandsdossier betreffende de vrouw waaruit valt op te maken welke bedragen er de afgelopen tijd aan de vrouw zijn uitgekeerd, op welke wijze het college de vrouw heeft aangespoord om te gaan werken, en/of waarom de vrouw al deze jaren niet heeft gewerkt;
II. Primair vast te stellen dat de verhaalsbijdrage ten behoeve van de vrouw met ingang van het moment dat zij een bijstandsuitkering ontving op nihil wordt gesteld, dan wel dat dit gebeurt met ingang van de datum waarop de rechtbank van mening is dat de vrouw niet langer behoeftig is, dan wel met ingang van een datum zoals de rechtbank dat reëel acht;
III. Subsidiair te bepalen dat de verhaalsbijdrage ten behoeve van [de minderjarige] , en daarmee samenhangend dan ook voor wat betreft de vrouw, over de afgelopen jaren opnieuw dient te worden berekend aan de hand van de nog nader vast te stellen behoefte van zowel [de minderjarige] als de vrouw ten tijde van het huwelijk van de man en de vrouw;
IV. Meer subsidiair te bepalen dat de verhaalsbijdrage met ingang van 27 november 2016 opnieuw dient te worden vastgesteld, in verband met het destijds afgesloten krediet en de daarmee samenhangende lasten, en deze bijdrage met ingang van 1 maart 2018 wederom opnieuw vast te stellen, rekening houdend met de verlaging van het inkomen van de man.
- van het college mag worden verwacht dat zij er alles aan hebben gedaan om de vrouw aan te sporen om zelf in haar levensonderhoud te gaan voorzien, waardoor de vrouw niet behoeftig is en geen behoefte heeft;
- de behoefte van de vrouw nooit is vastgesteld;
- er sprake is geweest van een wijziging van omstandigheden.
1 augustus 2017 berekend op € 20.031,40. Het college verzoekt de rechtbank de man daartoe te veroordelen, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid, althans vanaf de dag van het verzoekschrift tot aan de dag van algehele voldoening. Ten slotte verzoekt het college de man te veroordelen in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de nakosten.
4.De beoordeling
a) deze uitspraak zou kunnen wijzigen op de gronden genoemd in de artikelen 157 en 401 van Boek 1 BW;
b) geen rekening heeft kunnen houden met alle voor de betrokken beslissing in aanmerking komende gegevens en omstandigheden betreffende beide partijen.
Dit maakt dat de man in zijn verzoeken, gebaseerd op artikel 62e lid 1 en naar analogie op artikel 62e lid 2 van de Participatiewet, kan worden ontvangen.
Het verzoek dient dus thans inhoudelijk te worden beoordeeld.
- bijlage 11: een bewijs van inschrijving Centrum voor werk en inkomen d.d. 10 maart 2008;
- bijlage 12: een Rapportage aanvraag WWB;
- bijlage 13: de arbeidsovereenkomst van de vrouw d.d. 1 april 2007;
- bijlage 14: een brief d.d. 26 maart 2008 van [uitzendbureau] aan de vrouw;
- bijlage 15: een brief d.d. 10 maart 2008 namens het college aan de vrouw;
- bijlage 16: een gespreksverslag d.d. 17 juli 2008;
- bijlage 17: een brief d.d. 21 juli 2008 met daarin een trajectplan ‘Werken voor de Stad’;
- bijlage 18: een brief d.d. 21 juli 2008 namens het college aan Dienst Inwonerszaken;
- bijlage 19: de eindrapportage d.d. 2 september 2008 ‘Werken voor de Stad’;
- bijlage 20: het formulier ‘Einde opdracht’ d.d. 8 september 2008;
- bijlage 21: de rapportage ‘signaalgestuurd onderzoek woon- en leefsituatie’;
- bijlage 22: een brief d.d. 4 november 2009 betreffende opdrachtverstrekking inburgering;
- bijlage 23: de rapportage ‘inzet RVI traject’;
- bijlage 24: het klantprofiel inburgering d.d. 21 januari 2010;
- bijlage 25: het resultaat ‘educatieve intake en voorstel scholingstraject [onderwijsinstelling] ’;
- bijlage 26: het bewijs van inschrijving als bedoeld in artikel 30b, Wet SUWI, d.d. 20 januari 2011 respectievelijk 12 september 2011;
- bijlage 27:de gespreksverslagen namens het college met de vrouw in de periode 2011-2016;
- bijlage 28: een brief namens het college aan de vrouw d.d. 8 december 2016;
- bijlage 29: de ‘Volledige diagnose’ d.d. 19 december 2016.
- De vrouw was gedurende het huwelijk met de man vrijwel niet werkzaam. Zij is op 1 april 2007 een arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar aangegaan, zijnde een oproepcontract bij [uitzendbureau] . De laatste werkdag van de vrouw is op 22 februari 2008 geweest en de arbeidsovereenkomst is niet verlengd. Tijdens de laatste maanden van het huwelijk had de vrouw derhalve geen werk meer.
- In het trajectplan ‘Werken voor de Stad’ uit juli 2008 (bijlage 17) is vastgelegd welke stappen de vrouw zou gaan ondernemen op het gebied van activering. Omdat de vrouw de Nederlandse taal niet voldoende beheerste is in dat kader afgesproken dat zij stappen zou zetten om de Nederlandse taal beter te leren. Het doel daarvan was dat de vrouw zo spoedig mogelijk zelf in de kosten van haar bestaan zou kunnen voorzien. Vanuit het college is aan Dienst Inwonerszaken opdracht gegeven voor dienstverlening met als doel de vrouw te trainen op diverse vaardigheden zodat de kans op uitstroom naar regulier dan wel gesubsidieerde arbeid vergroot wordt (bijlage 18), maar uit de eindrapportage d.d. 2 september 2008 (bijlage 19) volgt dat de vrouw is terug gemeld, omdat het traject niet heeft geleid tot verandering in haar situatie. Genoemde omstandigheden hebben zich tijdens het huwelijk van de man en de vrouw voorgedaan.
- Het project ‘Werken voor de Stad’ is niet succesvol afgerond, hetgeen blijkt uit het formulier ‘Einde opdracht’ d.d. 8 september 2008 (bijlage 20). Gebleken is dat de vrouw niet de goede hulp heeft gekregen, omdat de scheiding nog niet rond was.
- Uit de rapportage ‘signaalgestuurd onderzoek woon- en leefsituatie’ (bijlage 21) d.d. medio februari 2009 blijkt dat door de echtscheiding het dossier is overgedragen naar de afdeling verhaal om te bezien of er ten laste van de man een onderhoudsbijdrage dient te worden vastgesteld. Namens het college is bij brief d.d. 4 november 2009 (bijlage 22) opdracht gegeven om aan de vrouw een taaltraject aan te bieden met als einddoel dat zij voldoende niveau behaalt om beroepsgericht een studie te volgen. Daartoe hebben er op 19 en 21 januari 2010 gesprekken plaatsgevonden tussen de vrouw en haar casemanager en deze gesprekken zijn vastgelegd in een rapportage ‘inzet RVI traject’ (bijlage 23). Daarbij is geconcludeerd dat de vrouw teveel belemmeringen heeft om aan het traject te kunnen deelnemen. De vrouw is daarom aangemeld voor een ander traject, gericht op werk, met als doel, naast het verhogen van haar taalniveau, haar te laten wennen aan het volgen van een opleiding. Uit het ‘Klantprofiel inburgering’ d.d. 21 januari 2010 volgt dat de vrouw eerst een opleiding dient te volgen, zodat ze een startkwalificatie kan behalen en vaardigheden op kan bouwen om te kunnen participeren in scholing en werk. Het resultaat ‘educatieve intake en voorstel scholingstraject’ blijkt uit de brief van [onderwijsinstelling] d.d. 12 maart 2010 (bijlage 25). Daarnaast is de vrouw als werkzoekende ingeschreven bij het UWV Werkbedrijf (bijlage 26).
- In de periode 2011-2016 zijn er gesprekken geweest namens het college met de vrouw. Uit de verslagen (bijlage 27) volgt dat de vrouw sinds de echtscheiding fysieke en psychische belemmeringen heeft, waarvoor zij antidepressiva en andere medicijnen gebruikt.
- Uit de ‘Volledige diagnose’ d.d. 19 december 2016 (bijlage 29) blijkt dat de vrouw fysieke en psychische belemmeringen heeft waardoor zij geen werkzaamheden of activiteiten kan uitvoeren. Vanwege het gebrek aan relevante werkervaring, het ontbreken van scholing en de grote medische belemmeringen is vastgesteld dat de vrouw nauwelijks inzetbaar is op de arbeidsmarkt.
- per 1 maart 2018 is zijn netto inkomen gedaald;
- er is een persoonlijk krediet bij Santander afgesloten.
- op basis van één salarisstrook geen herberekening kan worden gemaakt;
- de noodzaak van het aangaan van het persoonlijke krediet bij Santander niet is gebleken.
- In de door de man bestreden beschikking van 30 mei 2011 is door de rechtbank rekening gehouden met een arbeidsinkomen aan de zijde van de man van € 2.140,87 bruto per maand, exclusief vakantiegeld. Door de man is aangegeven dat zijn netto inkomen vanaf maart 2018 is gedaald. Hiertoe heeft de man een salarisstrook van periode 3 van 2018 in het geding gebracht. Meerdere salarisspecificaties zijn, ondanks het aanbod van de man daartoe, niet in het geding gebracht. Uit de salarisstrook van periode 3 van 2018 blijkt van een salaris van € 2.544,32 bruto per maand en een ploegentoeslag van € 355,19 in genoemde periode. Dit salaris, ook nog te vermeerderen met de aanspraak op het vakantiegeld, overstijgt het salaris waarmee in de bestreden beschikking rekening is gehouden. De man heeft aldus niet aangetoond noch aannemelijk gemaakt dat zijn netto inkomen per 1 maart 2018 is gedaald.
- Op 27 december 2016 / 9 januari 2017 heeft de man een persoonlijke lening afgesloten bij Santander Consumer Finance Benelux BV voor een bedrag van € 21.000. De duur van de kredietovereenkomst bedraagt 120 maanden en op deze lening dient maandelijks met een bedrag van € 266,22 te worden afgelost, zodat het totale bedrag, inclusief rente,
€ 31.936,40 bedraagt. Gelet op het hogere inkomen van de man dan ten tijde van de bestreden beschikking van 30 mei 2011 kan niet zonder meer worden gesteld dat, ook indien rekening wordt gehouden met de aflossing op het bij Santander afgesloten krediet, de draagkracht van de man tot het betalen van een verhaalsbijdrage is verminderd ten opzichte van de in genoemde beschikking weergegeven draagkracht. Het had op de weg van de man gelegen daartoe bewijs aan te brengen, hetgeen hij heeft nagelaten.