2.1.De rechtbank leidt uit de uitspraak van 16 april 2014 af, die bij uitspraak van de Afdeling van 6 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1823 is herhaald, dat een verstreken begunstigingstermijn niet kan worden verlengd en een verzoek om verlenging na ommekomst van de begunstigingstermijn dus mag (moet) worden afgewezen. Voorts volgt uit deze uitspraak dat verweerder aan een last wel een nieuwe begunstigingstermijn kan verbinden, ook nadat de begunstigingstermijn is verstreken, maar dat dit niet meer kan als alle dwangsommen zijn verbeurd. Uit de uitspraak van 9 november 2016, die bij uitspraak van de Afdeling van 10 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2331 is herhaald, volgt dat in bezwaar een nieuwe begunstigingstermijn kan worden gesteld, terwijl ten tijde van het nemen van dat besluit op bezwaar de begunstigingstermijn was verstreken. In deze uitspraken wordt niet expliciet overwogen of de dwangsom al was verbeurd, maar omdat de last in die zaken een dwangsom ineens inhield en de begunstigingstermijn al was verstreken terwijl nergens uit volgt dat aan de last was voldaan, leidt de rechtbank af dat de dwangsom in die zaken van rechtswege al was verbeurd. Uit de jurisprudentie is dus af te leiden dat een verzoek tot verlenging van de begunstigingstermijn, nadat deze is verstreken, niet kan worden gehonoreerd. In bezwaar mag verweerder wel een nieuwe begunstigingstermijn vaststellen, ook als de vorige is verstreken. Waar tussen partijen en ook bij de rechtbank onduidelijkheid over is, is of in bezwaar ook een nieuwe begunstigingstermijn mag worden gesteld als de (alle) dwangsom(men) al van rechtswege is (zijn) verbeurd. Uit de uitspraken van 16 april 2014 en 6 juni 2018 is af te leiden dat geen nieuwe begunstigingstermijn mag worden gesteld, als de (alle) dwangsom(men) van rechtswege is (zijn) verbeurd. Uit de uitspraken van
9 november 2016 en 10 juli 2019 is af te leiden dat in bezwaar wel een nieuwe begunstigingstermijn kan worden gesteld ook als de (alle) dwangsom(men) al is (zijn) verbeurd.
De rechtbank is met eiseres van oordeel dat verweerder, ook als alle dwangsommen al zijn verbeurd, in bezwaar een nieuwe begunstigingstermijn mag stellen. De hoofdregel is namelijk dat verweerder in bezwaar het gehele besluit waartegen het bezwaar zich richt, moet heroverwegen. Niet in te zien valt waarom het verbeuren van de (alle) dwangsom(men) ertoe zou moeten leiden dat in bezwaar geen volledige heroverweging van de begunstigingstermijn mag plaatsvinden. Het verbeuren van dwangsommen staat ook niet in de weg aan het vernietigen van een last onder dwangsom. Uit artikel 8:72, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat vernietiging van een (deel van een) besluit vernietiging van de rechtsgevolgen daarvan meebrengt. Ook herroeping in bezwaar brengt vernietiging van de rechtsgevolgen met zich mee. Dus als in bezwaar de last wordt herroepen door de eerdere begunstigingstermijn te vervangen door een andere, vervallen ook de van rechtswege verbeurde dwangsommen. Dat alle dwangsommen al eerder van rechtswege zijn verbeurd doordat de begunstigingstermijn al voor de datum van beslissen op het bezwaar was verstreken, betekent dus niet dat verweerder in bezwaar de begunstigingstermijn niet mag vernieuwen. Ook de omstandigheid dat, zoals in dit geval, het bezwaar pas is gemaakt nadat de dwangsom van rechtswege was verbeurd, maakt niet dat verweerder in bezwaar geen volledige heroverweging op grond van artikel 7:11 van de Awb moet maken. Ten slotte ziet de rechtbank in de omstandigheid dat het besluit waartegen het bezwaar is gericht alleen betrekking heeft op de begunstigingstermijn evenmin aanleiding om anders te oordelen. Het besluit van 1 juni 2018 kan immers niet anders worden gezien dan een aanpassing van de last onder dwangsom. Alleen een begunstigingstermijn zonder last is immers zinledig.
Kortom, ook als alle dwangsommen van rechtswege zijn verbeurd door verstrijking van de begunstigingstermijn mag verweerder in bezwaar de begunstigingstermijn heroverwegen en in bezwaar een nieuwe begunstigingstermijn stellen.
De beroepsgrond slaagt.
3. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank zal, mede op verzoek van eiseres, niet zelf in de zaak voorzien maar verweerder opdragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
Daarbij merkt de rechtbank nog op dat ter zitting is gebleken dat eiseres bezwaar heeft gemaakt tegen het invorderingsbesluit van 27 augustus 2018 van de verbeurde dwangsom en dat verweerder de behandeling daarvan heeft aangehouden tijdens de duur van de voorliggende procedure. De rechtbank gaat er vanuit dat verweerder bij de heroverweging, indien nodig, tegelijkertijd het invorderingsbesluit zal heroverwegen.
4. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, is er aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres in beroep gemaakte kosten voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.024 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512 en wegingsfactor 1).