ECLI:NL:RBGEL:2019:504

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 februari 2019
Publicatiedatum
8 februari 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 4097
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om uitreiking van een factuur met omzetbelasting voor parkeerbelasting en kosten

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 13 februari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, wonende te [Z], en de heffingsambtenaar van de gemeente Wageningen. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar verzoek om uitreiking van een factuur met omzetbelasting voor een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De rechtbank oordeelde dat het verzoek om een btw-factuur geen beschikking op aanvraag is in de zin van artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiseres werd niet als belanghebbende aangemerkt, omdat zij geen ondernemer is in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 en derhalve geen inhoudelijk belang had bij de zaak. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar, maar verklaarde het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk. Eiseres had geen recht op een proceskostenvergoeding, omdat zij zelf verwijtbaar in deze positie was gekomen door niet te onderzoeken of zij recht had op btw-aftrek. De rechtbank droeg verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiseres te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RechtbanK gelderland
Team belastingrecht
zaaknummer: AWB 18/4097
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 februari 2019 in de zaak tussen

[X] , wonende te [Z] , eiseres(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Wageningen, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 29 mei 2018 op het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing van een verstrekking van een factuur met omzetbelasting in verband met een opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2019. Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde] .

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • verklaart het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiseres te vergoeden.

Overwegingen

1. Aan eiseres is op 19 mei 2017 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
2. Eiseres heeft hiertegen op 26 juni 2017 bezwaar gemaakt.
3. Eiseres heeft bij e-mailbericht van 20 juli 2017 aan verweerder verzocht om uitreiking van een factuur met omzetbelasting voor de in rekening gebrachte parkeerbelasting en kosten (hierna: de btw-factuur).
4. Bij e-mailbericht van 15 december 2017 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld, omdat verweerder nog geen btw-factuur had uitgereikt.
5. De afwijzing van het verzoek tot het verstrekken van een btw-factuur is gedagtekend 21 februari 2018. Hierbij is eiseres geen dwangsom wegens niet tijdig beslissen op het verzoek om uitreiking van een btw-factuur toegekend.
6. Verweerder heeft het daartegen ingediende bezwaar, gedagtekend 29 mei 2018 en op 30 mei 2018 verzonden, afgewezen.
7. Het beroep tegen de naheffingsaanslag is door deze rechtbank in haar uitspraak van 21 augustus 2018 gegrond verklaard (ECLI:NL:RBGEL:2018:3622). Hierbij is eiseres tevens een dwangsom van € 1.260 toegekend wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
8. Eiseres heeft ter zitting verklaard dat eiseres geen ondernemer is in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968. Nu zij daarom aan haar in rekening gebrachte omzetbelasting niet in aftrek kan brengen, heeft zij geen inhoudelijk belang bij deze zaak. Zij had zelf geen reden om aan verweerder een btw-factuur te vragen. Verweerder heeft het beroep ten onrechte ongegrond verklaard. Gelet op het ontbreken van enig inhoudelijk belang, had verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk dienen te verklaren. Nu het bezwaar ten onrechte ongegrond is verklaard, is het beroep gegrond en komt zij in aanmerking voor een proceskostenvergoeding, aldus nog steeds eiseres.
9. De rechtbank volgt eiseres in haar standpunt dat wegens het ontbreken van enig belang voor eiseres, verweerder het bezwaar ten onrechte ongegrond heeft verklaard. Immers, verweerder had eiseres in haar bezwaar niet-ontvankelijk moeten verklaren. Gelet hierop is het beroep gegrond verklaard.
10. Ten overvloede overweegt de rechtbank het volgende. Eiseres heeft verweerder verzocht om toekenning van een dwangsom wegens niet tijdig beslissen op haar verzoek om een btw-factuur aan haar uit te reiken. In deze zaak is geen sprake is van een beschikking op aanvraag in de zin van artikel 4:17, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De aanvraag is niet gericht op een besluit in de zin van artikel 1:3, tweede lid, van de Awb, maar op het uitreiken van een factuur, hetgeen een feitelijk handelen betreft. Nu er geen aanvraag is, is er evenmin sprake van een beschikking op aanvraag.
Daarnaast is eiseres niet aan te merken als belanghebbende in de zin van artikel 4:17, zesde lid, letter b, van de Awb. Eiseres is immers, naar zij zelf heeft verklaard, voor de heffing van omzetbelasting geen ondernemer en heeft daarmee geen inhoudelijk belang in deze zaak. De rechtbank wijst hierbij nog op het arrest van de Hoge Raad van 23 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:412.
Gelet op het voorgaande is verweerder in deze zaak geen dwangsom verschuldigd.
11. Dat het beroep gegrond is verklaard, is uitsluitend het gevolg van dat eiseres desgevraagd ter zitting heeft opgemerkt dat zij geen btw-ondernemer is en derhalve geen inhoudelijk belang heeft bij deze zaak.
Het had op de weg van eiseres gelegen om, voordat zij een verzoek tot afgifte van een btw-factuur deed, te onderzoeken of zij aan haar in rekening te brengen btw in aftrek kon brengen. Zowel zij als haar gemachtigde, een professionele rechtsbijstandsverlener heeft dit nagelaten. Dit valt eiseres te verwijten. Uit een dergelijk, eenvoudig, onderzoek zou direct naar voren zijn gekomen dat eiseres geen recht heeft op btw-aftrek en zou het direct duidelijk zijn geweest dat het voeren van deze procedure niet tot enig inhoudelijk resultaat voor eiseres kunnen leiden. Zo zou (veel) eerder, bijvoorbeeld nog voor de ingebrekestelling van 15 december 2017, duidelijk kunnen zijn geworden dat eiseres geen enkel inhoudelijk belang bij deze zaak had.
12. Eiseres heeft ter zitting opgemerkt dat haar enige belang bij deze zaak nog is de toekenning van een proceskostenveroordeling. De noodzaak tot het instellen van het beroep vloeit uitsluitend voort uit de handelwijze van eiseres dan wel die van haar gemachtigde; immers, eiseres of haar gemachtigde hadden behoren te weten dat er geen belang bestond bij deze procedure (vergelijk ook artikel 4:2 tweede lid, van de Awb).
Eiseres heeft zich zelf aldus verwijtbaar in deze positie gebracht. Onder deze omstandigheden bestaat geen grond voor toekenning van een (proces)kostenvergoeding (onder meer de arresten van de Hoge Raad van 8 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8210, en van 3 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO5988).
13. Artikel 8:74, eerste lid, van de Awb bevat de dwingende bepaling dat bij het gegrond verklaren van het beroep het griffierecht moet worden vergoed. Omdat het beroep gegrond is verklaard ziet de rechtbank geen ruimte een andere beslissing te geven.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Penning, rechter, in aanwezigheid van mr. H.H. Ruis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.