ECLI:NL:HR:2000:AA8210

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 november 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
35611
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • E. Korthals Altes
  • A.G. Pos
  • L. Monné
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de ontvankelijkheid van beroep tegen aanslag Inkomstenbelasting en proceskostenveroordeling

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 15 oktober 1999. De zaak betreft een aanslag Inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1995, die na bezwaar door de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij het Hof, maar dit beroep werd bij voorzittersbeschikking van 27 februari 1998 niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Het Hof heeft later, op 13 november 1998, het verzet van belanghebbende tegen de voorzittersbeschikking gegrond verklaard. Na een brief van de Inspecteur op 20 november 1998, waarin werd medegedeeld dat de correctie op de aangifte ongedaan zou worden gemaakt, heeft belanghebbende zijn beroep tegen de uitspraak van de Inspecteur ingetrokken op 22 december 1998. Bij deze intrekking verzocht hij ook om een afzonderlijke kostenveroordeling, maar het Hof heeft dit verzoek ongegrond verklaard.

In cassatie heeft belanghebbende zijn klachten ingediend, maar de Hoge Raad oordeelt dat de klachten falen. De Hoge Raad stelt vast dat de feiten die belanghebbende in cassatie aanvoert, niet eerder voor het Hof zijn aangevoerd, waardoor deze niet in cassatie kunnen worden onderzocht. Het Hof heeft terecht geoordeeld dat de kosten van de procedure voor het Hof voor rekening van belanghebbende dienen te blijven. De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten op basis van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad het beroep ongegrond.

Uitspraak

Nr. 35611
8 november 2000
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 15 oktober 1999 op na te noemen verzoek van belanghebbende om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is een aanslag Inkomsten-belasting/premie volksverzekeringen 1995 opgelegd, welke, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende beroep bij het Hof ingesteld. Bij voorzittersbeschikking van 27 februari 1998 heeft het Hof het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Bij uitspraak van 13 november 1998 heeft het Hof belanghebbendes tegen de voorzittersbeschikking gerichte verzet gegrond verklaard. Belanghebbende heeft het beroep tegen de uitspraak van de Inspecteur ingetrokken bij brief van 22 december 1998 nadat de Inspecteur bij brief van 20 november 1998 had medegedeeld de correctie op de aangifte ongedaan te maken. Bij de intrekking heeft belanghebbende tevens verzocht een afzonderlijke kostenveroordeling uit te spreken.
Het Hof heeft het verzoek ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. De Staatssecretaris van Financiën heeft een conclusie van dupliek ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. Voorzover belanghebbende in cassatie feiten aanvoert waarvan uit de uitspraak van het Hof en de stukken van het geding niet blijkt dat daarop ook reeds voor het Hof een beroep is gedaan, kan daarop geen acht worden geslagen, omdat zulks een onderzoek van feitelijke aard zou vergen, waarvoor in cassatie geen plaats is.
3.2. Met zijn oordeel dat belanghebbende zichzelf in de positie heeft gebracht waarin hem nog slechts het indienen van een beroepschrift restte, heeft het Hof tot uitdrukking gebracht dat de noodzaak tot het instellen van het beroep uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van belanghebbende. Dit oordeel is van feitelijke aard en kan daarom in cassatie niet op zijn juistheid worden onderzocht. Het behoefde in het licht van hetgeen partijen blijkens ’s Hofs uitspraak en de stukken van het geding hadden aangevoerd ook geen nadere motivering.
3.3. Hiervan uitgaande heeft het Hof vervolgens terecht geoordeeld dat de kosten van de procedure voor het Hof voor rekening van belanghebbende dienen te blijven. De klachten falen derhalve.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is op 8 november 2000 vastgesteld door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren A.G. Pos en L. Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en op die datum in het openbaar uitgesproken.