ECLI:NL:RBGEL:2019:5014

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 augustus 2019
Publicatiedatum
7 november 2019
Zaaknummer
C/05/353315 / KG ZA 19-187
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil tussen Benlie B.V.B.A. en Aviation Glass & Technology B.V. over non-concurrentiebeding

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vorderden de eisers, bestaande uit [eiser sub 1], Benlie B.V.B.A. en Anju Holding B.V., dat de gedaagde, Aviation Glass & Technology B.V. (AG&T), zou worden verboden om executiemaatregelen te nemen naar aanleiding van een eerder vonnis van de rechtbank Rotterdam. De eisers stelden dat AG&T onrechtmatig verkregen bewijs had gebruikt in de eerdere procedure, wat volgens hen leidde tot een onterecht vonnis. De rechtbank Gelderland, onder leiding van mr. R.J.B. Boonekamp, oordeelde dat de vorderingen van de eisers niet konden worden toegewezen. De voorzieningenrechter overwoog dat in een executiegeschil geen herbeoordeling van het eerdere vonnis kan plaatsvinden, en dat de vraag of bewijs onrechtmatig is verkregen, alleen in hoger beroep kan worden behandeld. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van misbruik van bevoegdheid door AG&T en dat de vorderingen van de eisers in conventie werden afgewezen. In reconventie werd AG&T ook in het ongelijk gesteld, en de proceskosten werden aan beide partijen opgelegd. Het vonnis werd uitgesproken op 13 augustus 2019.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/353315 / KG ZA 19-187
Vonnis in kort geding van 13 augustus 2019
in de zaak van

1.[eiser sub 1]

wonende te [woonplaats] , België,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BENLIE B.V.B.A.,
gevestigd en kantoorhoudende te Turnhout, België,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ANJU HOLDING B.V. MEDE HANDELENDE ONDER DE NAMEN GLASS DECO INTERNATIONAL EN GLASS DECO NEDERLAND EN VOORHEEN HANDELDENDE ONDER DE NAAM AIR-CRAFTGLASS INNOVATIONS B.V.,
statutair gevestigd te Nuenen en kantoorhoudende te Eindhoven,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. L.J. Gravendeel te Hilversum,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AVIATION GLASS & TECHOLOGY B.V.,
gevestigd te Rhenen en kantoorhoudende te Voorthuizen,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. M.G.R. van Gardingen te Amsterdam.
Eisers in conventie en verweerders in reconventie zullen hierna gezamenlijk [eisende partij] en afzonderlijk [eiser sub 1] , Benlie en Anju worden genoemd. Gedaagde in conventie en eiseres in reconventie zal hierna AG&T worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 6 van 17 juli 2019,
  • een brief met producties 7 tot en met 26 van 22 juli 2019 namens [eisende partij] ,
  • een brief met productie 27 van 25 juli 2019 namens [eisende partij] ,
  • een akte overlegging producties 1 tot en met 15, tevens houdende de conclusie van antwoord en eis in reconventie van 25 juli 2019 namens AG&T,
  • een brief met productie 28 van 26 juli 2019 namens [eisende partij] ,
  • een brief van 29 juli 2019 namens [eisende partij] ,
  • de mondelinge behandeling, gehouden op 30 juli 2019,
  • de pleitnota namens [eisende partij]
  • de pleitnota namens AG&T.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser sub 1] is bestuurder en enig aandeelhouder van Benlie. [eiser sub 1] is tevens bestuurder van Anju, mede handelde onder de naam Glass Deco International en Glass Deco Nederland (voorheen handelende onder de naam Air-Craftglass Innovations B.V.). Benlie is enig aandeelhouder van Air-Craftglass Innovations B.V.
2.2.
Glass Deco International houdt zich sinds 1978 bezig met luxe, decoratieve glastoepassingen in woonhuizen, hotels en superjachten en sinds 2008 ook in VIP-vliegtuigen.
2.3.
AG&T exploiteert een onderneming die zich onder meer bezighoudt met (ultradunne) glastoepassingen voor de luchtvaart.
2.4.
[eiser sub 1] is op 23 maart 2012 in functie getreden als gevolmachtigde (Chief Executive Officer) van AG&T.
2.5.
Op 3 augustus 2012 is Glass Deco International gefailleerd.
2.6.
Op 18 november 2013 respectievelijk 24 november 2013 hebben AG&T, Benlie en [eiser sub 1] een managementovereenkomst gesloten voor onbepaalde tijd (hierna: de managementovereenkomst). In de managementovereenkomst is onder meer een non-concurrentiebeding opgenomen, inhoudende een verbod voor [eiser sub 1] en Benlie om in Nederland en België tot twee jaren na de beëindiging van de managementovereenkomst, kort gezegd, gelijksoortige of aanverwante activiteiten te ontplooien. Aan het concurrentiebeding is een boeteclausule gekoppeld. Bij overtreding van het artikel van het non-concurrentiebeding verbeuren [eiser sub 1] en Benlie een onmiddellijk opeisbare boete van € 10.000,00 per overtreding en € 1.000,00 voor iedere dag dat een overtreding voortduurt.
2.7.
De managementovereenkomst is op 14 februari 2014 op initiatief van AG&T beëindigd. Tussen [eiser sub 1] en AG&T is over de beëindiging van de managementovereenkomst een geschil ontstaan, omdat [eiser sub 1] het niet eens was met zijn ontslag. Over dit geschil hebben partijen uitvoerig gecorrespondeerd. De tussen partijen gevoerde onderhandelingen hebben uiteindelijk geleid tot de op 12 september 2014 tussen [eiser sub 1] , Benlie en AG&T (alsmede de aan AG&T gelieerde ondernemingen) gesloten vaststellingsovereenkomst (hierna: de vaststellingsovereenkomst). In de vaststellingsovereenkomst is, voor zover voor deze procedure relevant, de volgende bepaling opgenomen:
“(…)
4. Partijen en alle aan hen gelieerde partijen/personen verlenen elkaar na uitvoering van het bovenstaande over en weer finale kwijting ten aanzien van al hetgeen zij nog jegens elkaar verschuldigd zijn en zij zullen geen procedure(s) aanhangig maken. Deze kwijting strekt zich uitdrukkelijk ook uit tot het functioneren van [eiser sub 1] als (gevolmachtigd) CEO van AG&T B.V. en tot de managementovereenkomst tussen AG&T B.V., Benlie en [eiser sub 1] . (…)”
2.8.
[eiser sub 1] is zich na de beëindiging van zijn werkzaamheden voor AG&T via (een) eigen onderneming(en) opnieuw bezig gaan houden met gelamineerd glas en op enig moment ook met het ontwikkelen en produceren van lichtgewicht glas ten behoeve van de luchtvaart.
2.9.
Tussen AG&T en [eisende partij] is vervolgens op enig moment een geschil ontstaan over de reikwijdte van de in de vaststellingsovereenkomst opgenomen finale kwijting en over de vraag of [eiser sub 1] door de exploitatie van de hiervoor bedoelde onderneming(en) het in de managementovereenkomst opgenomen non-concurrentiebeding heeft overtreden. In dit verband heeft de raadsman van AG&T op 14 oktober 2016 [eisende partij] aangeschreven dat zij in strijd handelen met het non-concurrentiebeding uit de managementovereenkomst.
2.10.
Bij brief van 31 mei 2017 heeft AG&T [eiser sub 1] en Benlie uiteindelijk gesommeerd tot betaling van € 695.000,00 respectievelijk € 478.000,00 wegens schending van het non-concurrentiebeding in de managementovereenkomst.
2.11.
Na daartoe op 31 augustus 2017 verkregen verlof van de Beslagrechter van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen heeft AG&T op 5 en 7 september 2017 ten laste van [eiser sub 1] en Benlie in België bewarend beslag doen leggen onder Fortis Bank N.V., ING België N.V. en op de auto en inboedel van [eiser sub 1] . Het beslag onder de bank heeft doel getroffen voor een bedrag van € 12.000,00.
2.12.
Het tussen partijen bestaande geschil heeft uiteindelijke geleid tot een procedure bij de rechtbank Rotterdam. In het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 23 januari 2019 (C/10/536813 / HA ZA 17-968 en C/10/522464 / KG ZA 18-646) zijn, voor zover voor deze procedure van belang, de volgende overwegingen en veroordelingen opgenomen:
“5.9. De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheden van het geval meebrengen dat [eiser sub 1] en Benlie de vaststellingsovereenkomst niet aldus hebben mogen begrijpen dat Aviation Glass (de voorzieningenrechter: AG&T) geen beroep meer zou kunnen en mogen doen op het non-concurrentiebeding uit de managementovereenkomst.
(…)
5.9.3.
Hetgeen hiervoor onder 5.9.1. en 5.9.2. is overwogen brengt mee dat (artikel 4 van) de vaststellingsovereenkomst aldus moet worden uitgelegd, dat het kwijtingsbeding zich niet ook uitstrekt tot het non-concurrentiebeding in de managementovereenkomst. Het verweer van [eiser sub 1] en Benlie kan in zoverre dan ook niet slagen.
(…)
5.20.
De rechtbank stelt in dit kader voorop dat genoegzaam is komen vast te staan dat [eiser sub 1] zich in het kader van Glass Deco vanaf 1 april 2014 bezig is gaan houden met zogenaamde “one-offs” (decoratieve objecten) van dik/standaard glas voor de luchtvaart (VIP-vliegtuigen). Dat blijkt niet alleen uit de stellingen van [eiser sub 1] , maar ook uit de brochure van Glass Deco (zie hiervoor onder 2.25), de hiervoor onder 2.23 geciteerde e-mailberichten van [eiser sub 1] en uit de door Aviation Glass als productie 11 bij dagvaarding overgelegde e-mailberichten. Laatstbedoelde e-mailberichten hebben betrekking op de periode van 1 april 2014 tot en met oktober 2015. Voor zover [eiser sub 1] heeft aangevoerd dat deze e-mails zijn verduisterd en dat daarom sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs, gaat de rechtbank daaraan voorbij. Aviation Glass heeft betwist dat de e-mails onrechtmatig zijn verkregen. Ook indien dat wel zou worden vastgesteld, geldt echter niet als algemene regel dat de rechter daarop geen acht mag slaan. In beginsel wegen het algemene maatschappelijke belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, alsmede het belang dat partijen erbij hebben hun stellingen in rechte aannemelijk te kunnen maken, zwaarder dan het belang van uitsluiting van bewijs. Slechts indien sprake is van bijkomende omstandigheden is uitsluiting van dat bewijs gerechtvaardigd. Dat daarvan in het onderhavige geval sprake is, is niet gesteld en evenmin gebleken.
(…)
5.25.
Aldus is in zoverre sprake van concurrerende activiteiten en is het non-concurrentiebeding geschonden.
(…)
7. De beslissing
De rechtbank
in conventie
7.1.
veroordeelt [eiser sub 1] om aan Aviation Glass te betalen een bedrag van
€ 200.000,00 (twee honderdduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 15 juni 2017 tot de dag van volledige betaling,
(…)”
2.13.
[eiser sub 1] heeft tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 23 januari 2019 hoger beroep in gesteld bij het Hof Den Haag.

3.Het geschil in conventie

3.1.
[eisende partij] vorderen dat de voorzieningenrechter, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, een en ander binnen twee weken na betekening van het vonnis:
Primair
I. AG&T zal verbieden over te gaan tot executiemaatregelen en/of AG&T zal bevelen met onmiddellijke ingang de door haar aangezegde of aan te zeggen executiemaatregelen te (doen) staken en gestaakt te houden van het vonnis van 23 januari 2019 met bepaling de executie van het vonnis op te schorten totdat het Hof bij eindarrest heeft geoordeeld over voornoemd vonnis;
II. AG&T zal gebieden het beslag op een banktegoed van Benlie per direct op te heffen, althans niet opnieuw executoriaal beslag te leggen indien dit opgeheven is tijdens het kort geding;
III. zal gebieden het beslag op de auto met kenteken 1-PAC-745 per direct op te heffen;
IV. het voorgaande zal bepalen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 75.000,00 per keer en/of voor iedere dag dat AG&T geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen, althans een dwangsom die de voorzieningenrechter geraden acht;
V. AG&T zal gebieden het reeds door executie geïnde geldbedrag van
€ 12.000,00 op [eiser sub 1] terug te betalen op de derdenrekening;
Subsidiair
VI. zal bepalen dat AG&T wordt bevolen tot het onder I. en V. gevorderde, doch aangepast op naar het oordeel van de voorzieningenrechter passend(e) gebod(-en) of verbod(-en);
VII. AG&T zal gebieden het beslag op het banktegoed van Benlie per direct op te schorten, althans niet opnieuw executoriaal beslag te leggen indien dit opgeheven is tijdens het kort geding;
VIII. AG&T zal gebieden het beslag op de auto met kenteken 1-PAC-745 per direct op te schorten;
Meer subsidiair
IX. zal bepalen indien de voorzieningenrechter van oordeel is dat dit geschil zich niet leent voor behandeling in kort geding, de onderhavige zaak op de voet van artikel 438 lid 3 Rv te verwijzen naar de rechtbank, met bepaling van de dag waarop zij op de rol moet komen, en de door AG&T aangezegde executiemaatregelen te schorsen totdat in die bodemprocedure dan wel genoemde hoger beroepsprocedure over de onderhavige zaak is beslist, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 75.000,00 per keer en/of voor iedere dag dat AG&T geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen, althans een dwangsom die de voorzieningenrechter geraden acht;
X. zal bepalen dat AG&T alle onder aldus te betalen bedragen dient te voldoen op de derdenrekening van Stichting Beheer Derdengelden Gravendeel advocaten t.w. ABN-AMRO-bankrekening NL27ABNA0503926132;
XI. AG&T zal veroordelen in de kosten van het geding inclusief de nakosten, bestaande uit € 131,00 in conventie tezamen aan nasalaris in geval van niet-betekenen, beide te verhogen met € 68,00 aan nasalaris in geval betekening plaatsvindt en de explootkosten, alles te vermeerderen met wettelijke handelsrente vanaf 8 dagen na de datum van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
3.2.
AG&T voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
AG&T vordert, na wijziging van eis, dat de voorzieningenrechter, bij vonnis,
I. de vorderingen van [eisende partij] zal afwijzen;
II. [eisende partij] zal bevelen binnen zeven dagen na het vonnis de raadsman van AG&T afschrift te verschaffen van de onder punt 72 van de conclusie van antwoord genoemde e-mailcorrespondentie met Sadechaf, zulks op straffe van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 500,00 per dag of gedeelte daarvan dat niet (volledig) aan het bevel wordt voldaan;
III. [eisende partij] zal veroordelen in de werkelijke kosten van het geding;
IV. het vonnis zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad zal verklaren.
4.2.
[eisende partij] voeren verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie

5.1.
AG&T voert als meest verstrekkende verweer aan dat op grond van het bepaalde in artikel 24 lid 5 Brussel I-bis de Belgische gerechten bij uitsluiting bevoegd zijn om kennis te nemen van het onderhavige geschil ter zake van de door AG&T op grond van het vonnis van 23 januari 2019 van de rechtbank Rotterdam (hierna: het vonnis) in België genomen executiemaatregelen. Volgens AG&T dienen [eisende partij] dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard in hun vorderingen.
5.2.
De voorzieningenrechter overweegt hierover het volgende. Op zichzelf is het standpunt van AG&T ter zake van de onbevoegdheid juist, maar het laat onverlet dat [eisende partij] heel in het algemeen schorsing dan wel staking van de executie van het vonnis hebben gevorderd wat niet geclausuleerd is tot staking danwel schorsing van de executie in een bepaald land. Voor zover het de executie in Nederland betreft, is de Nederlandse rechter op grond van artikel 24 lid 5 Brussel I-bis bevoegd. De voorzieningenrechter acht zich daarom bevoegd van de vorderingen van [eisende partij] kennis te nemen met dien verstande dat de voorzieningenrechter niet bevoegd is specifiek maatregelen te gelasten tot staking of schorsing van de executie of opheffing van beslagen in België. Het verweer van AG&T op dit punt wordt zoverre verworpen.
5.3.
[eisende partij] leggen in de kern genomen aan hun vorderingen ten grondslag dat AG&T een aantal e-mails, waaraan de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) bewijs heeft ontleend voor het oordeel dat sprake is van overtreding van het non-concurrentiebeding door [eisende partij] , onrechtmatig heeft verkregen en dat de rechtbank haar oordeel daarom niet mede op dat bewijs had mogen baseren. Nu dat toch is gebeurd, kleeft er volgens [eisende partij] een gebrek aan het vonnis en maakt AG&T onder deze omstandigheden misbruik van bevoegdheid door tot tenuitvoerlegging van het vonnis over te gaan. AG&T voert gemotiveerd verweer en betwist, kort samengevat, dat sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs en aldus ook dat sprake is van een gebrek in het vonnis.
5.4.
De voorzieningenrechter overweegt het volgende. Voorop staat dat in een executiegeschil als het onderhavige geen plaats is voor een hernieuwde beoordeling van het geschil. Die hernieuwde beoordeling kan alleen plaatsvinden door het aanwenden van een rechtsmiddel zoals het hoger beroep dat [eisende partij] hebben ingesteld bij het Hof Den Haag. In een executiegeschil als het onderhavige kan alleen worden beoordeeld of een executant – mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad – geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van de na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
5.5.
De vraag of sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs en of de rechtbank dat bewijs ter zijde had moeten laten, kan in beginsel alleen in hoger beroep in het kader van een herbeoordeling aan de orde komen. Alleen voor zover het oordeel van de rechtbank in het vonnis, dat geen sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs door AG&T, op een klaarblijkelijke fout berust en het bewijs daarom als onrechtmatig verkregen ter zijde had moeten worden gesteld, zou er plaats kunnen zijn voor ingrijpen in de executie door middel van dit geding. Daarvan kan echter geen sprake zijn, omdat in de eerste plaats de rechtbank niet alleen op grond van de litigieuze e-mails tot de conclusie is gekomen dat sprake is van overtreding van het non-concurrentiebeding door [eisende partij] , maar ook op grond van de eigen stellingen van Van de Hapert, een brochure van de onderneming van [eiser sub 1] en enkele e-mailberichten van [eiser sub 1] zelf, zoals blijkt uit rechtsoverweging 5.20. van het vonnis. Daarbij komt dat het verweer van [eisende partij] , dat de e-mails onrechtmatig zijn verkregen en daardoor niet tot bewijs mochten dienen, door de rechtbank is beoordeeld en is verworpen. De rechtbank heeft in dat verband terecht het uitgangspunt gehanteerd zoals de Hoge Raad dat heeft geformuleerd in het arrest van 18 april 2014, NJ 2015/20 (ECLI:NL:HR:2014:942). De rechtbank heeft verder kennelijk onvoldoende bijkomende omstandigheden gezien die tot de conclusie zouden moeten leiden dat de e-mails als bewijs buiten beschouwing moesten blijven. Een verder onderzoek naar alle stellingen van [eisende partij] met betrekking tot vermeende bedrijfsspionage gaat het kader van een executiegeschil te buiten.
5.6.
Verder heeft te gelden, zoals ook ter zitting is besproken, dat het zeer de vraag is of aan de desbetreffende e-mails relevant bewijs valt te ontlenen. [eiser sub 1] stelt zich immers op het standpunt dat uit die e-mails niet valt af te leiden dat hij het non-concurrentiebeding heeft overtreden omdat hij zich bezig hield met een ander glassegment dan waarop het non-concurrentiebeding betrekking had. Het is in dat verband van tweeën één. Of [eisende partij] betwisten overtreding van het non-concurrentiebeding of [eisende partij] gaan er vanuit dat de overtreding van het non-concurrentiebeding wel volgt uit de e-mails, maar dat die e-mails buiten beschouwing moeten blijven. In dat laatste geval moet in ieder geval worden aangenomen dat het non-concurrentiebeding is overtreden. Mede in aanmerking genomen dat overtreding van een non-concurrentiebeding vaak moeilijk is te bewijzen, zal er niet snel reden zij om bewijsmateriaal daarvan buiten beschouwing te laten wegens de wijze waarop dat is verkregen.
5.7.
Op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat geen sprake is van misbruik van bevoegdheid aan de zijde van AG&T om tot tenuitvoerlegging van het vonnis over te gaan. Verder is gesteld noch gebleken dat aan de zijde van [eisende partij] een noodtoestand zal ontstaan, zodat ook daarin geen grond is gelegen voor toewijzing van de vorderingen van [eisende partij] Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vorderingen in conventie worden afgewezen.
5.8.
[eisende partij] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. In het door AG&T gestelde ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor een integrale kostenveroordeling ten laste van [eisende partij] in afwijking van de gebruikelijke liquidatietarieven in kort geding. De kosten aan de zijde van AGT worden begroot op:
- griffierecht € 1.992,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 2.972,00
6. De beoordeling in reconventie
6.1.
AG&T vordert dat de voorzieningenrechter [eisende partij] zal bevelen een afschrift te verschaffen van de onder punt 72 van de conclusie van antwoord genoemde e-mailcorrespondentie met Sadechaf. De door AG&T gevorderde correspondentie ziet op tussen [eisende partij] en Sadechaf schriftelijk gevoerde correspondentie die vooraf is gegaan aan de door [eisende partij] overgelegde e-mails (productie 16 en 17 bij dagvaarding). [eiser sub 1] heeft ter zitting echter ontkend dat er e-mails en/of brieven vooraf zijn gegaan aan de door hen overgelegde e-mailcorrespondentie met Sadechaf en hij heeft gesteld dat hij enkel zijn situatie mondeling aan de heer J. de Groote van Sadechef heeft uitgelegd. De door [eisende partij] ingenomen standpunten zijn verder door AG&T niet weersproken, zodat er vanuit gegaan moet worden dat er geen bescheiden zijn die kunnen worden overgelegd. De vordering van AG&T strandt reeds daarop en zal dan ook worden afgewezen.
6.2.
AG&T zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [eiser sub 1] worden veroordeeld. Vanwege de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie worden de proceskosten in reconventie aan de zijde van [eisende partij] begroot op € 490,00 (factor 0,5 × tarief € 980,00) aan salaris advocaat.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
7.1.
wijst de vorderingen af,
7.2.
veroordeelt [eisende partij] in de proceskosten, tot aan de uitspraak van dit vonnis aan de zijde van AG&T begroot op € 2.972,00, waarin begrepen € 980,00 aan salaris advocaat,
7.3.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
7.4.
wijst de vorderingen af,
7.5.
veroordeelt AG&T in de proceskosten, tot de uitspraak van dit vonnis aan de zijde van [eisende partij] begroot op € 490,00,
7.6.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2019.