11. In geschil is of verweerder terecht de informatiebeschikking heeft afgegeven. Meer in het bijzonder gaat het hierbij om de vraag of eiser al dan niet heeft voldaan aan de administratie- en bewaarplicht van artikel 52 van de AWR.
Standpunt verweerder
12. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de administratie van eiser niet voldoet aan de eisen die daaraan op basis van artikel 52 van de AWR moeten worden gesteld. Verweerder verwijst in dit verband naar het verslag van voorlopige bevindingen. Uit dit verslag volgt dat de lijsten met de namen en betalingen van de cursisten niet bewaard zijn. Op deze lijsten worden per gegeven cursus de betalingen van de individuele cursisten genoteerd. Alleen de totalen van de lijsten worden in de administratie vermeld. Om die reden is niet te controleren of de totalen die in de administratie worden opgenomen juist zijn. Gelet hierop heeft eiser dan ook niet zijn administratie gevoerd overeenkomstig de instructies gemaakt tijdens het boekenonderzoek in 2009. Primaire bescheiden en cursistenlijsten dienen altijd bewaard te blijven. Dit had eiser en zijn toenmalige adviseur duidelijk moeten zijn, aldus verweerder.
13. Verder is volgens verweerder gebleken dat eiser gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om door andere rijscholen aangevraagde examens aan hem over te dragen. Dat betekent dat eiser aan leerlingen les heeft gegeven die via de andere rijscholen voor het examen bij het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) zijn aangemeld. Die lessen zijn contant betaald. Deze betalingen worden niet in de administratie van eiser verantwoord, aldus verweerder.
14. Daarnaast zijn er volgens verweerder in de onderzochte jaren negatieve kassen vastgesteld.
15. Verweerder betwist dat hier gaat om een “kleine” rijschool. De omzetten zijn substantieel. Evenmin is het een “jonge” onderneming, nu de rijschool vanaf 2004 actief is. Bovendien zijn de verschillen tussen de opgegeven omzetten en de theoretisch berekende omzetten zowel relatief als absoluut van een behoorlijke omvang.
16. Verweerder is dan ook van mening dat informatiebeschikking terecht is afgegeven.
Standpunt eiser
17. Eiser stelt dat de administratieplicht wel is nageleefd. Artikel 52 van de AWR geeft een open norm, aldus eiser. Om die reden moet rekening worden gehouden met de omstandigheid dat eiser een relatief kleine en jonge rijschool drijft met een eenvoudige administratie. Hij had tot en met 31 december 2013 geen personeel in dienst en vanaf 1 januari 2014 is mevrouw [D] parttime voor 10 uur per week in dienst bij de onderneming. Dit is vanaf 1 juli 2015 40 uur per week. Daarnaast is eiser tot mei 2013 gevestigd geweest in een gehuurde ruimte boven een squash centrum aan de [A-straat 1] en is eiser in 2012 gestopt met het geven van praktijklessen.
18. Verder betwist eiser dat er geen leerlingenadministratie wordt bijgehouden. Dat is ook niet nodig volgens eiser. Eisers werkwijze is dat de cursisten zich de ene dag melden, intensief theorieles krijgen en de volgende dag theorie-examen doen. Voor de theorielessen plus het examen werd een vast bedrag gehanteerd. Alleen theorieles volgen zonder examen doen was niet mogelijk. Direct bij het verschijnen van een cursist voor theorieles worden zijn of haar gegevens in het CBR-systeem ingebracht en op dat moment wordt betaald. Alle contante betalingen zijn volgens eiser opgenomen in het in Excel opgemaakte kasboek. Dit kasboek is verstrekt aan verweerder. Verweerder kan dit aan de hand van de CBR-gegevens controleren. Eiser betwist dat er voor de onderhavige jaren lijsten waren met de namen en betalingen van de cursisten. Deze lijsten zijn er volgens eiser pas vanaf 2015, omdat op dat moment een nieuw administratiesysteem in gebruik is genomen.
19. Daarnaast stelt eiser zich op het standpunt dat, ook al zou de administratie gebreken vertonen, deze dusdanig gering van omvang zijn dat niet gesteld kan worden dat niet aan de administratieplicht is voldaan (vgl. rechtbank Haarlem 5 april 2012, ECLI:NL:RBHAA:2012:BW4871). Een bevestiging van dit standpunt ziet eiser in de uitspraak van Hof Amsterdam van 19 april 2016 (ECLI:NL:GHAMS:2016:1565), waarin volgens eiser werd geoordeeld dat uit het ontbreken van een leerlingenadministratie niet direct mag worden afgeleid dat er sprake is van een gebrekkige administratie. 20. Gelet op het voorgaande stelt de Belastingdienst meer eisen aan de administratie dan uit artikel 52 van de AWR voortvloeit, aldus eiser. Daar komt bij dat bij eiser een boekenonderzoek is ingesteld op 12 februari en 27 november 2009 en dat hij vanaf 12 februari 2009 een kasboek bijhoudt, zoals hem door de controleur is opgedragen. Hij mocht er daarom op vertrouwen dat hij aan zijn verplichtingen heeft voldaan.
21. Daarnaast is eiser van mening dat de informatiebeschikking ten onrechte is opgelegd, omdat gelijktijdig met het opleggen van de beschikking het “Verslag voorlopige bevindingen boekenonderzoek” is verstuurd. Op deze wijze wordt hem de mogelijkheid om te reageren en eventuele gebreken te herstellen onthouden.
22. Tot slot stelt eiser dat de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn overtreden. Verweerder heeft de beschikking onvoldoende althans ondeugdelijk gemotiveerd als bedoeld in artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Beoordeling van het geschil
23. Artikel 52, eerste lid, van de AWR bepaalt – voor zover hier van belang – dat administratieplichtigen gehouden zijn van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken. Op grond van artikel 52, vierde lid, van de AWR zijn administratieplichtigen verplicht deze gegevensdragers gedurende zeven jaar te bewaren. Op grond van artikel 52, zesde lid, van de AWR dient de administratie zodanig te zijn ingericht en te worden gevoerd en de gegevensdragers dienen zodanig te worden bewaard, dat controle daarvan door de inspecteur binnen een redelijke termijn mogelijk is.
24. Op grond van artikel 52a, eerste lid, van de AWR kan de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking vaststellen dat met betrekking tot een op te leggen aanslag, navorderingsaanslag of naheffingsaanslag of een te nemen beschikking niet of niet volledig aan de verplichtingen van onder meer artikel 52 van de AWR is voldaan.
25. De rechtbank stelt voorop dat als er vastleggingen zijn met namen van leerlingen en betalingen, deze bewaard moeten blijven. Naar het oordeel van de rechtbank is echter, gelet op de gemotiveerde betwisting door eiser, niet komen vast te staan dat eiser over de onderhavige jaren beschikte over lijsten met daarop de namen van en betalingen door leerlingen. Om die reden dient de vraag te worden beantwoord of eiser een dergelijke leerlingenadministratie had moeten hebben, gelet op zijn bedrijfsvoering en de eisen op basis van artikel 52 van de AWR. In dit verband is van belang dat eiser zich in zijn bedrijfsvoering in de loop der jaren is gaan toeleggen op het geven van theorielessen. De werkwijze met betrekking tot de theorielessen zoals beschreven onder 18 is door verweerder niet betwist. Voor theorielessen waarvoor eiser de leerlingen heeft aangemeld is daarom op basis van de CBR examengegevens een verbandscontrole te leggen tussen het aantal lessen en de omzet. In zoverre behoefde eiser dus niet over een leerlingenadministratie te beschikken. Dit wordt evenwel anders voor leerlingen die eiser heeft overgenomen van andere rijscholen. Op basis van de door verweerder ter zitting overgelegde gegevens acht de rechtbank aannemelijk dat eiser in ieder geval in de jaren 2012 en 2013 theorielessen heeft gegeven aan leerlingen die via andere rijscholen zijn aangemeld bij het CBR. De contant ontvangen betaling voor deze theorielessen is door verweerder niet steeds in het kasboek aangetroffen. Eiser heeft hiervoor onvoldoende verklaring kunnen geven. Ten aanzien van deze leerlingen valt de volledigheid van de geboekte omzet in het kasboek niet te controleren aan de hand van de examengegevens van het CBR.
26. Daarnaast is het volgende van belang. Weliswaar is eiser zich in de loop der jaren meer gaan toeleggen op het geven van theorielessen, maar dit betekent niet dat eiser in de onderhavige jaren helemaal geen praktijklessen meer heeft gegeven. Tot 2012 maakte het geven van praktijklessen nog een aanzienlijk deel van zijn omzet uit, maar ook vanaf 2012 heeft eiser, zij het beperkt, nog steeds praktijklessen voor auto en motor gegeven. De omzet behaald met deze lessen valt, zoals eiser ter zitting heeft erkend, niet te herleiden aan de hand van de CBR-registratie. Daarvoor verschilt de kostprijs per les te zeer, omdat eiser per leerling de prijs van een lespakket bepaalde. Eiser heeft immers gesteld dat de leerlingen veelal personen waren uit de familie- en kennissenkring die niet het normale tarief betaalden of omdat ze al konden rijden. Gelet hierop is het bijhouden van een leerlingenadministratie met daarin aangetekend de afgesproken prijs en de hoeveelheid lessen, alsmede hoeveel lessen inmiddels waren genoten, reeds vanuit de bedrijfsvoering van eiser zelf essentieel.
27. Gelet op het voorgaande valt de omzet van eiser behaald met het geven van praktijklessen en de omzet behaald met het geven van theorielessen aan leerlingen overgenomen van andere rijscholen niet te herleiden op basis van de CBR examengegevens. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser had moeten beschikken over een leerlingenadministratie. Nu deze ontbreekt heeft verweerder terecht geconcludeerd dat de administratie van eiser niet voldoet aan de daaraan op basis van artikel 52 van de AWR te stellen eisen. Om die reden behoeven de overige stellingen van verweerder geen bespreking. Hetgeen eiser verder heeft aangevoerd leidt vervolgens niet tot een ander oordeel. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.