ECLI:NL:RBGEL:2019:390
Rechtbank Gelderland
- Op tegenspraak
- Rechtspraak.nl
Verzoek om verhoging van het minimum aantal uren in een min-max contract en vorderingen tot betaling van achterstallig salaris en aanzegvergoeding
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 24 januari 2019 uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijke kwestie tussen een werknemer, aangeduid als [naam verzoeker], en een werkgever, aangeduid als [naam verweerder]. De werknemer had een min-max contract, waarbij de arbeidsduur minimaal 5 uur en maximaal 40 uur per week was. De werknemer stelde dat zij gedurende een langere periode structureel meer uren had gewerkt dan het minimum aantal uren en verzocht de kantonrechter om de omvang van het overeengekomen minimum aantal uren te verhogen op basis van goed werkgeverschap, zoals bedoeld in artikel 7:611 BW, in samenhang met het rechtsvermoeden van artikel 7:610b BW.
De werknemer vorderde daarnaast betaling van achterstallig salaris over de maanden juni en juli 2018, alsook een aanzegvergoeding en een transitievergoeding. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever niet tijdig had aangezegd dat de arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd, waardoor de werknemer recht had op de aanzegvergoeding. De kantonrechter concludeerde dat de werknemer in de maanden juni en juli recht had op een verhoogd minimum aantal uren, omdat zij gedurende een lange periode structureel meer had gewerkt dan het minimum. Uiteindelijk werd de werkgever veroordeeld tot betaling van het achterstallig salaris en de aanzegvergoeding, en werd de transitievergoeding afgewezen omdat niet was komen vast te staan dat de werknemer 24 maanden in dienst was geweest.
De uitspraak benadrukt het belang van goed werkgeverschap en de verplichtingen van werkgevers bij min-max contracten, evenals de toepassing van relevante artikelen uit het Burgerlijk Wetboek.