Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.Het verloop van de procedure
- het exploot van dagvaarding van 26 juni 2017, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het tussenvonnis van 13 september 2017, waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
- de brief namens [eiseres] d.d. 22 november 2017, met producties;
- de brief namens Plus d.d. 23 november 2017, met productie;
- het proces-verbaal van de op 30 november 2017 gehouden comparitie van partijen.
2.De vaststaande feiten
3.De vordering
4.Het verweer
5.De beoordeling
JAR2012/149). Dat [eiseres] zich niet expliciet beschikbaar heeft gesteld om de (extra) arbeid te verrichten, maakt een en ander niet anders. Van de bereidheid van [eiseres] moet naar het oordeel van de kantonrechter worden uitgegaan, tenzij er - door Plus aan te voeren en te onderbouwen - aanwijzingen bestaan dat [eiseres] niet bereid was om voor 18 uur per week arbeid te verrichten. Dergelijke aanwijzingen moeten terug te voeren zijn op [eiseres] zelf, en niet, zoals Plus lijkt te hebben gedaan, worden afgeleid uit gedragingen van haar ouders. [eiseres] heeft gesteld dat het werk op de AGF-afdeling fysiek te zwaar voor haar is en dat zij niet persoonlijk is ingeroosterd/gevraagd om op een andere afdeling extra uren te werken. Plus heeft haar stellingen zoals hiervoor weergegeven onder 4.3 vervolgens niet met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd, hetgeen wel van Plus mocht worden verwacht. Ter zitting heeft Plus nog slechts aangevoerd dat [eiseres] niet heeft gereageerd op berichten van haar collega’s in een groepsapp, waarin werd gevraagd of medecollega’s konden invallen. Hieruit kan echter niet worden afgeleid dat [eiseres] niet bereid was om meer uren te werken. Niet gebleken is dat [eiseres] door Plus is opgeroepen om te komen werken, waarna [eiseres] aangeboden werk zou hebben geweigerd. Slechts in dat geval zou zij naar het oordeel van de kantonrechter haar recht op loon hebben verloren.