ECLI:NL:RBGEL:2019:3355

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 juli 2019
Publicatiedatum
24 juli 2019
Zaaknummer
19-3205 en 19-3211
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht niet-ontvankelijk verklaring bezwaar inzake herbeoordeling medische belastbaarheid

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 24 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Brummen. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 14 mei 2019, waarin zijn bezwaar tegen een herbeoordeling van zijn medische belastbaarheid niet-ontvankelijk was verklaard. De voorzieningenrechter oordeelde dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard, omdat de aankondiging van het medisch onderzoek een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter stelde vast dat verzoeker verplicht was om mee te werken aan het onderzoek, ondanks zijn argument dat hij dicht bij de pensioengerechtigde leeftijd was en al lange tijd niet meer op de reguliere arbeidsmarkt werkzaam was. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en verklaarde het bezwaar ongegrond. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker en moest het griffierecht worden vergoed. De uitspraak benadrukt de verplichting van bijstandsontvangers om mee te werken aan onderzoeken naar hun arbeidsmogelijkheden, ongeacht hun leeftijd of arbeidsverleden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 19/3205 en 19/3211

uitspraak van de voorzieningenrechter van

op het verzoek om voorlopige voorziening

[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Brummente Brummen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoeker medegedeeld dat er een herbeoordeling van zijn medische belastbaarheid zal plaatsvinden.
Bij besluit van 14 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker niet-ontvankelijk verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op 17 juni 2019 heeft de voorzieningenrechter het bestreden besluit en het primaire besluit geschorst tot de datum van de zitting van de voorzieningenrechter.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2019. Verzoeker is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door R.B.I. Bosman.

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Verzoeker ontvangt bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet (Pw). Bij besluit van 27 januari 2014 is verzoeker tijdelijk ontheven van de arbeidsverplichtingen. Verzoeker heeft op dinsdag 26 maart 2019 een gesprek gehad met zijn klantmanager waarin is aangegeven dat er een herbeoordeling van zijn medische belastbaarheid zal plaatsvinden. Deze mededeling is bij brief van 27 maart 2019 door verweerder schriftelijk bevestigd. Verzoeker heeft tegen de brief van 27 maart 2019 bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard.
3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bezwaar van verzoeker ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. De aankondiging van het medisch onderzoek waaraan verzoeker moet deelnemen is namelijk een nadere concretisering van de van rechtswege aan de bijstand verbonden verplichting vermeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Pw. De verplichting om mee te werken aan een medisch onderzoek is immers een concrete invulling van de in de wettekst genoemde verplichting om mee te werken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. De voorzieningenrechter wijst in dit verband op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 12 oktober 2010. [1] De brief van 27 maart 2019 is om deze reden op rechtsgevolg gericht en moet dan ook in zoverre worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
4. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard en het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
5. De voorzieningenrechter ziet voorts aanleiding om ingevolge artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en overweegt hiertoe als volgt.
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat de herbeoordeling van de medische belastbaarheid een voorziening is als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Pw, te weten onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Deze verplichting is nader uitgewerkt in artikel 7 van de Verordening Participatiewet Brummen 2015. Hierin is bepaald dat verweerder een diagnose-instrument kan inzetten om de afstand tot de arbeidsmarkt te bepalen en/of vast te stellen of er sprake is van belemmeringen voor de arbeidsinschakeling. Verzoeker is verplicht om mee te werken aan een dergelijk onderzoek. Deze verplichting volgt eveneens uit artikel 18, eerste lid, aanhef en onder h van de Pw.
Anders dan verzoeker stelt ontheft het besluit van 27 januari 2014 hem niet van de verplichting om mee te werken aan een medisch onderzoek. Met dit besluit is verzoeker immers alleen ontheven van de daarin genoemde arbeidsverplichtingen en niet van de verplichting om mee te werken aan een herbeoordeling van zijn medische belastbaarheid . De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de CRvB van 12 september 2017 [2] .
7. Uit hetgeen onder 6 is overwogen volgt eveneens dat verweerder bevoegd is de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling periodiek te onderzoeken. Hiervoor is geen concrete aanleiding nodig. De stelling dat het onderzoek is ingegeven door bezuinigingen behoeft om deze reden geen bespreking.
8. Ter zitting heeft verzoeker nog betoogd dat een medisch onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling zinloos is. Daarbij heeft hij gewezen op het feit dat hij over enkele jaren de pensioengerechtigde leeftijd zal bereiken en dat hij al langere tijd niet meer werkzaam is op de reguliere arbeidsmarkt. Er is dan ook geen reëel perspectief op arbeidsinschakeling, aldus verzoeker. De door verweerder aangeboden voorziening is volgens verzoeker dan ook niet passend voor zijn situatie zodat hij niet gehouden is om hieraan mee te werken.
9. Deze beroepsgrond slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB [3] is het niet aan de betrokkene, maar aan het bijstandverlenend orgaan om te bepalen welke voorziening voor de betrokkene is aangewezen om het uiteindelijk beoogde doel, arbeidsinschakeling, te bereiken. Wel is vereist dat het bijstandverlenend orgaan maatwerk levert en de voorziening het resultaat is van een zorgvuldige, op de persoon toegesneden afweging.
10. Vaststaat dat de arbeidsmogelijkheden van verzoeker al langere tijd niet meer zijn onderzocht. Per 1 januari 2019 heeft verweerder Werkfit opgestart. Binnen deze organisatie worden de arbeidsmogelijkheden van alle personen die een bijstandsuitkering ontvangen, waaronder verzoeker, opnieuw onderzocht middels een medische keuring. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd toegelicht dat een medische keuring bij verzoeker noodzakelijk wordt geacht nu er ten aanzien van de aan hem op 27 januari 2014 verleende ontheffingen geen rapportages beschikbaar zijn. Het is voor verweerder dan ook niet inzichtelijk waarom de ontheffing destijds is verleend. Met een nieuwe medische keuring kunnen de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling opnieuw in kaart worden gebracht. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het medisch onderzoek, gelet op de door verweerder gegeven motivering, aan te merken als een op verzoeker toegesneden voorziening als bedoeld onder 9. Verzoeker is dus verplicht hier zijn medewerking aan te verlenen.
Alhoewel de voorzieningenrechter er begrip voor heeft dat de omstandigheden waarin verzoeker verkeert – zijn gevorderde leeftijd en het feit dat hij al langere tijd niet meer werkzaam is op de reguliere arbeidsmarkt – zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling wellicht bemoeilijken maakt dit niet dat een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling bij voorbaat zinloos is. De eventuele mogelijkheden van verzoeker tot arbeidsinschakeling zullen immers moeten blijken uit het medisch onderzoek.
11. Voor zover verzoeker mede heeft beoogd te betogen dat hij, alleen al gelet op zijn gevorderde leeftijd, dient te worden vrijgesteld van de arbeidsverplichtingen slaagt ook dit betoog niet. In de bepalingen omtrent arbeidsinschakeling in de Pw zijn geen aanknopingspunten te vinden dat deze verplichtingen niet van toepassing zijn op mensen dichtbij de pensioengerechtigde leeftijd.
12. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder verzoeker heeft mogen verplichten om mee te werken aan een herbeoordeling van zijn medische belastbaarheid. Het bezwaar moet ongegrond worden verklaard.
13. Nu de voorzieningenrechter het beroep gegrond verklaart en zelf in de zaak voorziet bestaat is er geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb. De voorzieningenrechter wijst het verzoek dan ook af. Wel ziet de voorzieningenrechter aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van verzoekster en verweerder te gelasten aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht te vergoeden.
14. De proceskosten stelt de voorzieningenrechter vast op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Deze kosten worden vergoed tot een bedrag van
€ 9,60 (retour openbaar vervoer 2e klas volgens
www.9292ov.nl). Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart het bezwaar tegen het besluit van 27 maart 2019 ongegrond;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
  • gelast dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht groot € 94,- (2 x € 47,- voor zowel het verzoek om een voorlopige voorziening als het beroep) aan hem vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 9,60.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van H. de Groot, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de CRvB van 12 oktober 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BO0174).
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 12 september 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:3669).
3.Zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 26 april 2011 ( ECLI:NL:CRVB:2011:BQ3331 (https://www.recht.nl/rechtspraak/?ecli=ECLI:NL:CRVB:2011:BQ3331)).