[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 22 april 2008, 07/1425 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Hengelo (hierna: College)
Datum uitspraak: 12 oktober 2010
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het onderzoek in het geding met reg.nr. 08/1240 WWB, plaatsgevonden op 10 augustus 2010, waar appellant is verschenen en waar het College zich, zoals tevoren bericht, niet heeft doen vertegenwoordigen. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. In deze zaak wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant is met ingang van 8 februari 2007 bijstand toegekend ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). In het toekenningsbesluit is appellant er onder meer op gewezen dat de in artikel 9, eerste lid, van de WWB vervatte (arbeids)verplichtingen op hem van toepassing zijn. Op 28 september 2007 heeft appellant een gesprek gevoerd met zijn trajectmanager in het kader van zijn mogelijkheden tot re-integratie. Naar aanleiding van dat gesprek heeft de trajectmanager een psychologisch onderzoek zinvol geacht. Daarbij is met name gedacht aan een psychodiagnostisch onderzoek. Bij brief van 2 oktober 2007, verzonden op 16 oktober 2007, heeft het College, voor zover hier van belang, appellant meegedeeld dat er een psychodiagnostisch onderzoek is aangevraagd en dat appellant verplicht is om aan dat onderzoek zijn medewerking te verlenen. Vervolgens is appellant bij brief van 17 oktober 2007 uitgenodigd voor een gesprek met een psycholoog op 25 oktober 2007. Appellant heeft aan die uitnodiging gehoor gegeven.
1.2. Bij besluit van 6 november 2007 heeft het College het tegen de brief van 2 oktober 2007 ingediende bezwaar van appellant, gericht tegen de verplichting om deel te nemen aan een psychodiagnostisch onderzoek, niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij heeft het College zich op het standpunt gesteld dat de brief van 2 oktober 2007 in zoverre niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 6 november 2007 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad kan zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank dat de in de brief van 2 oktober 2007 aan appellant opgelegde verplichting om mee te werken aan een psychodiagnostisch onderzoek, geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Naar het oordeel van de Raad houdt de aanwijzing van het onderzoek waaraan appellant moet deelnemen een nadere concretisering in van de in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB neergelegde re-integratieverplichting. De verplichting om deel te nemen aan een psychodiagnostisch onderzoek moet derhalve worden beschouwd als een concrete invulling van de in de wettekst genoemde verplichting om mee te werken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Dit betekent dat de aan appellant opgelegde verplichting er niet toe strekt appellant te herinneren aan de gelding van de reeds in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB neergelegde re-integratieverplichting, doch op rechtsgevolg is gericht. De Raad is dan ook van oordeel dat de brief van 2 oktober 2007 in zoverre moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
4.2. De rechtbank heeft het vorenstaande niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep gegrond verklaren, het besluit van 6 november 2007 vernietigen en het College opdragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen, met inachtneming van het onder 4.1 overwogene.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten nu niet is gebleken dat appellant kosten heeft gemaakt.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 6 november 2007;
Bepaalt dat het College een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Bepaalt dat de gemeente Hengelo aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 146,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman als voorzitter en J.M.A. van der Kolk-Severijns en N.M. van Waterschoot als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2010.