ECLI:NL:RBGEL:2019:2742

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 juni 2019
Publicatiedatum
20 juni 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1994
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire straffen opgelegd aan ambtenaar wegens plichtsverzuim en onderzoek naar toerekenbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 20 juni 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar en de Staatssecretaris van Financiën. De ambtenaar, eiser, was werkzaam bij de Belastingdienst en kreeg disciplinaire straffen opgelegd wegens plichtsverzuim. Dit plichtsverzuim was gerelateerd aan een incident op het NS-station Schiphol, waar eiser zich niet hield aan de instructies van de conducteur en zijn bevoegdheid als buitengewoon opsporingsambtenaar (BOA) in een privésituatie gebruikte. Eiser heeft tegen de opgelegde straffen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat het onderzoek naar zijn toerekenbaarheid ondeugdelijk was en dat hij lijdt aan PTSS en autisme.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de disciplinaire straffen terecht zijn opgelegd en dat het plichtsverzuim aan eiser kan worden toegerekend. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was dat eiser zich schuldig had gemaakt aan de verweten gedragingen en dat het onderzoek naar zijn toerekenbaarheid zorgvuldig was uitgevoerd. Eiser had de mogelijkheid om zijn medewerking te verlenen aan het onderzoek, maar had dit nagelaten. De rechtbank concludeerde dat het plichtsverzuim volledig aan eiser kan worden toegerekend, ondanks zijn psychische klachten. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 18/1994

uitspraak van de meervoudige kamer van 20 juni 2019

in de zaak tussen

[naam] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Aberkrom),
en

de Staatssecretaris van Financiën, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 juni 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser wegens plichtsverzuim de disciplinaire straffen opgelegd van een berisping in combinatie met vermindering van het recht op jaarlijkse vakantie met 1/3 van het aantal uren waarop in het desbetreffende jaar aanspraak bestaat, met bevel tot directe tenuitvoerlegging van de straf van de inhouding van de verlofuren.
Bij besluit van 8 maart 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 mei 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en H. Roem, ambulant psychiatrisch verpleegkundige. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.C. Nijholt, mevrouw mr. M. Bak en A. Zonneveld.

Overwegingen

1. Eiser is vanaf 1 augustus 1997 werkzaam geweest bij de Belastingdienst, laatstelijk als groepsfunctionaris E.
Op 6 oktober 2016 heeft het Douane Meldpunt Buitengewone Voorvallen een melding ontvangen van eisers [leidinggevende] , dat eiser op 4 oktober 2016 betrokken is geweest bij een voorval op het NS-station Schiphol Plaza.
Bij brief van 6 januari 2017 heeft verweerder eiser plichtsverzuim ten laste gelegd. Eiser is verzocht om zich aan de hand van vragen over dit voorval te verantwoorden. Dit heeft hij bij brief van 19 januari 2017 gedaan.
Bij brief van 23 februari 2017 heeft verweerder eiser het voornemen kenbaar gemaakt om hem wegens plichtsverzuim de disciplinaire straffen op te leggen van een berisping in combinatie met vermindering van het recht op jaarlijkse vakantie met 1/3 van het aantal uren waarop in het desbetreffende jaar aanspraak bestaat.
Hierover heeft eiser bij brief van 16 maart 2017 zijn zienswijze gegeven.
Hierop heeft verweerder het primaire besluit genomen waartegen eiser bij brief van 14 juli 2017 bezwaar heeft gemaakt. Bij brief van 1 september 2017 heeft eiser een verklaring van zijn behandelend psychiater, W.C. Bohlmeijer, van 29 augustus 2017 overgelegd.
Bij brief van 12 oktober 2017 heeft verweerder eiser verzocht om mee te werken aan een onderzoek naar de toerekenbaarheid van het verweten plichtsverzuim. Eiser heeft verweerder bij e-mail van 18 oktober 2017 laten weten dat hij zijn medewerking aan dit onderzoek zal verlenen.
Bij brief van 26 oktober 2017 heeft verweerder Psyon verzocht om eiser aan een medisch/psychiatrisch onderzoek naar de toerekenbaarheid van de hem verweten gedragingen te onderwerpen.
Bij brief van 24 januari 2018 heeft dr. O. de Klerk, psychiater bij Psyon, verweerder meegedeeld dat hij eiser op 1 december 2017 heeft onderzocht, dat het rapport op 7 december 2017 aan eiser is gezonden en dat eiser, nadat hij aanvankelijk gebruik heeft gemaakt van zijn blokkeringsrecht, niet heeft gereageerd op het herhaalde verzoek om toestemming voor verzending van het rapport aan verweerder.
Hierop heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
2. Verweerder heeft aan eiser wegens plichtsverzuim de disciplinaire straffen opgelegd van een berisping in combinatie met vermindering van het recht op jaarlijkse vakantie met 1/3 van het aantal uren waarop in het desbetreffende jaar aanspraak bestaat, met bevel tot directe tenuitvoerlegging van de straf van de inhouding van de verlofuren.
Eiser wordt het volgende verweten:
a. Nadat de conducteur van de NS had besloten dat er niemand meer in de trein mocht - de deur was gesloten - is eiser een discussie begonnen en heeft hij op de deur van de trein geklopt en/of gebonsd. Hij was het niet eens met het feit dat hij de trein niet in mocht. Hij heeft het besluit van de conducteur niet opgevolgd en heeft de zaak, in het bijzijn van meerdere NS-medewerkers, laten escaleren, zichtbaar als Douaneambtenaar.
Tijdens deze escalatie heeft eiser zijn bevoegdheid als buitengewoon opsporingsambtenaar (BOA) in een privésituatie gebruikt door tijdens het incident zijn BOA-pas te tonen aan de conducteur om naar zijn naam te vragen. Daarnaast heeft hij aan een andere medewerker van de NS zijn BOA-pas getoond en gezegd dat deze was aangehouden.
Na het incident heeft een leidinggevende eiser aangesproken op zijn gedrag en erop aangedrongen om de zaak te laten rusten. Eiser heeft dit nagelaten en stond korte tijd later bij de NS-balie om in discussie te gaan met NS-medewerkers. Ook nadien bleef eiser NS-medewerkers ongewenst benaderen.
Met name het oneigenlijk gebruik van de BOA-bevoegdheid wordt eiser zwaar aangerekend evenals zijn terugkerende afweging om het incident verder te laten escaleren. Ondanks meerdere momenten waarin rust en bezinning was ingebouwd, bleef eiser volharden in ongepast en niet acceptabel gedrag. Hiermee heeft eiser de bij het incident betrokken derden onwenselijk bejegend en herkenbaar als Douaneambtenaar schade berokkend aan de belangen en het aanzien van de Douane. Daarbij acht verweerder van belang dat de gedragingen hebben plaatsgevonden binnen een omgeving, Schiphol, waarin juist de onkreukbaarheid van de Douane van groot belang is voor het goed kunnen uitoefenen van de wettelijk opgedragen publieke taken van de Douane.
3. Eiser betwist dat hij zich aan het hem verweten plichtsverzuim schuldig heeft gemaakt. Hij voert in dit verband aan dat het onderzoek hiernaar ondeugdelijk is geweest. Hij stelt dat de getuigenverklaringen gebrekkig zijn. De getuigen zijn telefonisch gehoord door telkens dezelfde persoon. De vervolgens door deze persoon op schrift gestelde verklaringen zijn geen volledige weergave van het gesprek en zijn of lijken geredigeerd en op elkaar afgestemd. Mogelijk zijn er ook suggestieve vragen gesteld. De verklaringen zijn niet opgesteld en ondertekend door de getuigen. Verweerder heeft de reactie daarop van eiser niet aan hen voorgelegd. Verweerder heeft ook verzuimd om meer getuigen te horen, zoals bijvoorbeeld de conducteur.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak gelden in het ambtenarentuchtrecht niet de strikte bewijsregels die in het strafrecht van toepassing zijn. Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire maatregel aanleiding kan geven, is noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan. [1]
4.2.
De rechtbank ziet geen reden om het onderzoek van verweerder onzorgvuldig of ondeugdelijk te achten. Verweerder heeft naar aanleiding van de melding van het voorval telefonisch een aantal getuigen gehoord. Hun verklaringen zijn schriftelijk vastgelegd en ter controle op juistheid en volledigheid toegezonden aan de getuigen. Op grond van deze verklaringen en eisers eigen verklaring staat voldoende vast dat eiser zich aan de hem verweten gedragingen schuldig heeft gemaakt. Eiser heeft niet betwist dat hij in discussie is gegaan met de conducteur en op de deur van de trein heeft geklopt of gebonsd. Eiser droeg op dat moment zijn dienstkleding met daarover een burgerjas waardoor hij herkenbaar was als Douaneambtenaar. Eiser heeft ook niet betwist dat hij de conducteur naar zijn naam heeft gevraagd. Twee NS-medewerkers hebben verklaard dat eiser met zijn BOA-pas naar de conducteur heeft gezwaaid en dat eiser zijn BOA-pas aan een van hen heeft getoond en heeft gezegd dat deze is aangehouden. De rechtbank ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen, omdat deze NS-medewerkers er geen enkel belang bij hebben om een verkeerde voorstelling van zaken te geven. Dat eiser ook na 4 oktober 2016 NS-medewerkers ongewenst bleef benaderen, blijkt uit de verklaring van een NS-medewerker van 15 november 2016. Deze heeft eiser zien aanbellen bij de achterdeur van een NS-kantoor, hetzelfde kantoor als waar eiser op 4 oktober 2016 een gesprek met NS-medewerkers heeft gehad. Een andere NS-medewerker heeft verklaard dat eiser steeds naar het voorval informeert en dit belastend is voor de NS-medewerkers. Eiser heeft zich dus niet gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt, zodat hij zich met de hem verweten gedragingen schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim.
5. Eiser voert aan dat het plichtsverzuim hem niet kan worden toegerekend, omdat hij PTSS en autisme heeft. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft hij een verklaring van zijn behandelend psychiater Bohlmeijer van 13 april 2019 overgelegd. Mocht de rechtbank deze verklaring onvoldoende vinden, dan verzoekt eiser de rechtbank om een deskundige te benoemen.
6.1.
Volgens vaste rechtspraak is de vraag of plichtsverzuim is aan te merken als toerekenbaar plichtsverzuim een vraag naar de juridische kwalificatie van het betrokken feitencomplex. Voor de toerekenbaarheid is niet van doorslaggevende betekenis of het gedrag psychopathologisch verklaarbaar is, maar of de betrokkene de ontoelaatbaarheid van dat gedrag heeft kunnen inzien en overeenkomstig dat inzicht heeft kunnen handelen. Indien er aanwijzingen zijn dat het plichtsverzuim (mede) samenhangt met psychische klachten, moet het bestuursorgaan een onderzoek doen naar mogelijke verminderde toerekenbaarheid. Zijn die aanwijzingen er niet, dan ligt het op de weg van de ambtenaar om aannemelijk te maken dat het plichtsverzuim hem niet kan worden toegerekend. [2]
6.2.
De rechtbank stelt vast verweerder voorafgaand aan het bestreden besluit onderzoek naar mogelijk verminderde toerekenbaarheid van het door eiser gepleegde plichtsverzuim heeft gedaan. Aanleiding hiervoor was de door eiser in bezwaar overgelegde verklaring van de behandelend psychiater Bohlmeijer van 29 augustus 2017. Psychiater De Klerk heeft eiser op verzoek van verweerder onderzocht en op 7 december 2017 een rapport opgemaakt. Eiser heeft ervoor gekozen om verweerder geen toestemming te geven om kennis te nemen van dit rapport. Hierdoor heeft verweerder niet kunnen beoordelen en kan ook de rechtbank niet beoordelen of het rapport van psychiater De Klerk naar inhoud of wijze van totstandkoming gebrekkig is. Verweerder is in het bestreden besluit dan ook terecht tot de conclusie gekomen dat het niet aannemelijk is dat het plichtsverzuim niet aan eiser is toe te rekenen. Het door eiser in beroep overgelegde rapport van psychiater Bohlmeijer van 13 april 2019 geeft onvoldoende aanleiding om aan die conclusie te twijfelen. Deze is als behandelend psychiater onvoldoende onafhankelijk. De rechtbank ziet geen reden om een deskundige te benoemen. Doordat de rechtbank geen kennis heeft kunnen nemen van het rapport van psychiater De Klerk bestaat immers geen twijfel over de vraag of het plichtsverzuim eiser kan worden toegerekend. Daarbij betrekt de rechtbank dat het plichtsverzuim over een langere tijd heeft plaatsgevonden waarbij op meerdere momenten sprake is geweest van rust en bezinning. De rechtbank ziet onvoldoende grond voor het oordeel dat eiser op die momenten de ontoelaatbaarheid van zijn gedrag niet heeft kunnen inzien en niet overeenkomstig dat inzicht heeft kunnen handelen. Zonder dat sprake was van een trigger heeft eiser er telkens voor gekozen om de confrontatie te zoeken. Het plichtsverzuim moet dan ook volledig toerekenbaar worden geacht.
7. Omdat de rechtbank van oordeel is dat eiser zich aan alle verweten gedragingen schuldig heeft gemaakt, behoeft de door eiser aangevoerde grond dat de opgelegde straffen onevenredig zijn als hij zich niet aan alle gedragingen schuldig heeft gemaakt, geen bespreking.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Bos, voorzitter, mr. L. van Gijn en mr. P.L. de Vos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.A. Kajim-Panjer, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 20 juni 2019
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 7 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:434.
2.Zie uitspraken Centrale Raad van Beroep van 5 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2075, en 6 september 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2787.