In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 24 mei 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen de maatschap [X], vertegenwoordigd door drs. [gemachtigde] en drs. [A], en de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Enschede. De eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de voldoeningen van omzetbelasting op aangifte voor verschillende tijdvakken, maar de inspecteur heeft deze bezwaren niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op de hoogte was van de bezwaartermijn van zes weken per tijdvak, maar niet wist dat zij voor elk tijdvak opnieuw bezwaar moest maken. De rechtbank oordeelt dat er geen verschoonbare termijnoverschrijding is, omdat er geen afstemming met de verweerder heeft plaatsgevonden en de inspecteur geen vertrouwen heeft gewekt dat maandelijkse bezwaren niet meer nodig waren. De rechtbank concludeert dat de bezwaren voor de tijdvakken van 1 maart 2013 tot en met 31 december 2014 terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard, omdat het bezwaar van 27 maart 2013 prematuur was en de bezwaarschriften van 31 maart 2015 te laat zijn ingediend. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.