ECLI:NL:RBGEL:2019:1781

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 april 2019
Publicatiedatum
24 april 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 2757 en 18_2760
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom wegens overtreding van de APV in verband met drugshandel

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 25 april 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een particulier, en de Burgemeester van de gemeente Ermelo. Eiser had beroep ingesteld tegen twee besluiten van de burgemeester, waarbij hem een last onder dwangsom was opgelegd wegens overtredingen van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) met betrekking tot drugshandel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de burgemeester op 16 oktober 2017 een dwangsombesluit heeft genomen, gevolgd door een invorderingsbesluit op 2 januari 2018, waarin een verbeurde dwangsom van € 5.000 werd ingevorderd. Eiser heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt, maar de burgemeester heeft deze bezwaren ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 21 februari 2019 heeft de rechtbank de argumenten van eiser en de burgemeester gehoord. Eiser betwistte de overtredingen en stelde dat de last onder dwangsom onbevoegd was opgelegd. De rechtbank oordeelde echter dat de burgemeester bevoegd was om handhavend op te treden, gezien de feiten die door de politie waren vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat eiser betrokken was bij drugshandel, wat een overtreding van artikel 2:74 van de APV opleverde. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand gelaten, en verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de opgelegde dwangsom niet onredelijk hoog was en dat handhaving in dit geval gerechtvaardigd was, gezien de maatschappelijke impact van drugshandel. De rechtbank heeft de beslissingen op bezwaar vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten, en verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: 18/2757 en 18/2760

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaken tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. J.H. van Keeken),
en

de Burgemeester van de gemeente Ermelo te Ermelo, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 oktober 2017 (het dwangsombesluit) heeft verweerder aan eiser een last onder dwangsom opgelegd.
Bij besluit van 2 januari 2018 (het invorderingsbesluit) heeft verweerder een verbeurde dwangsom van € 5.000 ingevorderd.
Bij besluit van 12 april 2018 (beslissing op bezwaar 1) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het dwangsombesluit ongegrond verklaard (zaaknummer 18/2757).
Bij besluit van 19 april 2018 (beslissing op bezwaar 2) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het invorderingsbesluit ongegrond verklaard (zaaknummer 18/2760).
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 februari 2019. Eisers gemachtigde is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A. Oosterveer en J.E. van Duuren.

Overwegingen

1. Verweerder heeft stukken overgelegd en de rechtbank verzocht om toepassing te geven aan artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bij beslissing van 14 december 2018 heeft een bestuursrechter van deze rechtbank geoordeeld dat beperkte kennisname gerechtvaardigd is. Eiser heeft geen toestemming gegeven deze stukken bij de beoordeling te betrekken. De rechtbank zal deze stukken daarom, gelet op artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb, niet bij de beoordeling betrekken.
2. De rechtbank stelt het volgende voorop. Op grond van artikel 5:39, eerste lid, van de Awb heeft het bezwaar tegen de last onder dwangsom mede betrekking op het invorderingsbesluit. Dat impliceert dat verweerder in dat geval tegelijkertijd moet beslissen op het bezwaar tegen de last onder dwangsom en op het bezwaar tegen het invorderingsbesluit. Verweerder heeft dit, in strijd met de wet, bij beslissing op bezwaar 1 niet gedaan. Daaruit volgt ook dat beslissing op bezwaar 2 eveneens in strijd met de wet genomen is. De beroepen zijn in zoverre gegrond.
De rechtbank zal hierna de beroepsgronden van eiser bespreken. Met het oog op finale geschilbeslechting zal zij bezien of de rechtsgevolgen van de vernietigde beslissingen op bezwaar in stand kunnen blijven.
3.1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Op 1 september 2017 heeft de politie, eenheid Oost Nederland, een bestuurlijke rapportage opgemaakt over eiser. Daarin is beschreven wat over eiser is waargenomen op 1 augustus 2017 en 15 augustus 2017. Ook is vermeld dat eiser op 15 augustus 2017 is aangehouden en dat hij toen substanties, vermoedelijk harddrugs, in bezit had. Uit onderzoek blijkt dat het gaat om:
- 23 wikkels met cocaïne, met een totaal gewicht van 15,31 gram;
- 3 plastic ampullen met GHB, met een totale inhoud van 1,2 milliliter.
3.2.
Op 19 november 2017 heeft de politie een voertuig gecontroleerd. Eiser is in dat voertuig als bijrijder aangetroffen. Op de achterbank zat een onbekende vrouw, die heeft verklaard dat zij drugs wilde kopen van eiser. Eiser en de onbekende vrouw zijn aangehouden. Bij de insluiting op het politiebureau zijn bij eiser drie wikkels aangetroffen met vermoedelijk harddrugs. Uit onderzoek blijkt dat het gaat om cocaïne met een gewicht van 2,46 gram.
Het dwangsombesluit
4. De last die verweerder heeft opgelegd houdt het volgende in:
“Om niet binnen de gemeente Ermelo op of aan de weg post te vatten of u daar heen en weer te bewegen en u op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijk doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.”
en
“De hoogte van de dwangsom bedraagt € 5.000,00 (vijfduizend euro) per elke geconstateerde overtreding van artikel 2:74, eerste lid, van de APV, met een maximum van € 20.000,00 (twintigduizend euro).”.
Deze last is opgelegd, omdat eiser op 1 en 15 augustus 2017 in het centrum van Ermelo artikel 2:74, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Gemeente Ermelo 2016 (hierna: APV) heeft overtreden.
5. Artikel 2:74 van de APV luidt als volgt:
“Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.”.
6.1.
Eiser voert allereerst aan dat er geen sprake is van een overtreding van artikel 2:74 van de APV. Volgens eiser blijkt uit het politierapport alleen maar dat hij op 1 en 15 augustus 2017 de braderie in Ermelo heeft bezocht. Uit het rapport blijkt niet dat eiser op 1 augustus 2017 harddrugs heeft aangeboden en afgeleverd. Op 15 augustus 2017 is alleen maar gezien dat eiser iets aan een bezoeker overhandigt. Het ging hier om een gevallen muntje. Dat de bij eiser tijdens de aanhouding aangetroffen substanties indicatief positief zijn getest op cocaïne, leidt ook niet zonder meer tot de conclusie dat eiser deze middelen heeft afgeleverd, aangeboden of verworven dan wel daarbij behulpzaam is geweest of heeft bemiddeld, aldus eiser.
6.2.
De rechtbank oordeelt als volgt. Uit de door politieambtenaren beschreven waarnemingen op 1 en 15 augustus 2017 kan worden afgeleid dat eiser betrokken is bij drugshandel. Op 15 augustus 2017 is waargenomen dat eiser iets aan een horecabezoeker heeft overhandigd, dat die bezoeker weg liep naar de achterzijde van het VVV kantoor en daar iets naar zijn neus bracht en opsnoof. Dat het hier alleen maar ging om een gevallen muntje, zoals eiser stelt, is niet aannemelijk. Daar komt bij dat eiser kort daarna is aangehouden en dat bij hem middelen zijn aangetroffen, waarvan na forensisch onderzoek is vastgesteld dat het ging om 23 wikkels cocaïne met een totaal gewicht van 15,31 gram en GHB. Uit de Aanwijzing Opiumwet van het Openbaar Ministerie kan worden afgeleid dat dit in ieder geval wat betreft de cocaïne wordt beschouwd als een handelshoeveelheid verdovende middelen. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) is bij de aanwezigheid van een hoeveelheid harddrugs die de gebruikershoeveelheid overschrijdt in beginsel aannemelijk dat die drugs bestemd zijn voor de verkoop, aflevering of verstrekking. [1]
Op basis van deze feiten kan worden vastgesteld dat eiser in ieder geval behulpzaam is geweest bij de handel in drugs op openbare plaatsen in de gemeente Ermelo. Eiser heeft daarmee artikel 2:74 van de APV overtreden. Verweerder is dan ook bevoegd om handhavend op te treden. De beroepsgrond slaagt niet.
7.1.
Eiser stelt dat het dwangsombesluit onbevoegd is genomen. Bij de beslissing op bezwaar is het dwangsombesluit ook niet expliciet bekrachtigd door verweerder.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat van een bevoegdheidsgebrek geen sprake is, reeds omdat beslissing op bezwaar 1 door verweerder is genomen en ondertekend. De beroepsgrond slaagt niet.
8.1.
Eiser stelt ten slotte dat de beslissing op bezwaar is genomen in strijd met de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Verweerder had in de eerste plaats kunnen volstaan met het geven van een waarschuwing. Mocht een last onder dwangsom toch noodzakelijk zijn dan had verweerder kunnen volstaan met een lagere dwangsom. Het bedrag staat nu niet in redelijke verhouding tot de zwaarte van het door de overtreding geschonden belang. Verweerder mag in deze afweging niet voorbij gaan aan de individuele belangen van eiser door te stellen dat de handel in drugs een inbreuk maakt op de woon- en leefsituatie van de samenleving.
8.2.
Verweerder heeft toegelicht dat een last onder dwangsom wordt opgelegd om drugshandel binnen de gemeente terug te dringen. Volgens verweerder veroorzaakt drugshandel groot maatschappelijk leed. Het belang van handhavend optreden bij overtreding van artikel 2:74 van de APV, bestaande uit het terugdringen van drugshandel, rechtvaardigt volgens verweerder het opleggen van een dwangsom.
De rechtbank acht dit standpunt niet onredelijk. Daarom bestaat geen grond voor het oordeel dat handhavend optreden in dit concrete geval dusdanig onevenredig is dat van handhaving had moeten worden afgezien of dat verweerder had moeten overgaan tot het geven van een waarschuwing. Voorts is de hoogte van de opgelegde dwangsom, gelet op de prikkel die daarvan moet uitgaan om de verdere overtreding achterwege te laten, niet onredelijk hoog.
9. De rechtbank is van oordeel dat de rechtsgevolgen van de vernietigde beslissing op bezwaar 1 in stand kunnen blijven
Het invorderingsbesluit
10.1.
Eiser voert als eerste aan dat hij op 19 november 2017 de last niet heeft overtreden, zodat ook geen dwangsom is verbeurd. Volgens eiser heeft verweerder zijn standpunt uitsluitend gebaseerd op de belastende verklaring van een onbekende vrouw en de bij eiser aangetroffen hoeveelheid drugs in drie wikkels. Aan de verklaring van de vrouw kan niet die waarde worden toegekend, die verweerder daaraan toekent, omdat zij onder invloed was van drugs. De bij eiser aangetroffen beperkte hoeveelheid cocaïne in de wikkels is zodanig gering dat geen sprake is van handel. Eiser verwijst in dit verband naar de uitspraak van de rechtbank Zeeland West-Brabant van 23 januari 2017. [2]
10.2
De rechtbank is van oordeel dat uit de bestuurlijke rapportage van de politie van 24 november 2017 met daarin een beschrijving van de bevindingen van handel in verdovende middelen op 19 november 2017, kan worden afgeleid dat eiser de last heeft overtreden. Het enkele feit dat de onbekende vrouw onder invloed van drugs verkeerde, maakt niet zonder meer dat aan haar verklaring geen waarde kan worden toegekend. Zij heeft verklaard dat ze drugs wilde kopen van eiser en dat ze dit vaker bij hem deed. Zij heeft ook verklaard op welke wijze zij dit via WhatsApp bij hem heeft besteld. Ook staat vast dat bij eiser, die wederom is aangehouden, in zijn ondergoed drie wikkels zijn aangetroffen. Uit forensisch onderzoek blijkt dat de wikkels cocaïne bevatten met een totaal gewicht van 2,46 gram. Ook deze hoeveelheid cocaïne overschrijdt de hoeveelheid die, blijkens de Aanwijzing Opiumwet van het Openbaar Ministerie, nog als gebruikershoeveelheid kan worden aangemerkt.
Daarmee staat vast dat eiser de last heeft overtreden en dat een dwangsom is verbeurd.
De beroepsgrond slaagt niet.
11.1.
Eiser voert tot slot nog aan dat de last onder dwangsom ten onrechte is opgelegd en moet worden herroepen, zodat ook geen dwangsom is verbeurd. Ook wijst eiser er op dat het dwangsombesluit onbevoegd is genomen en niet is bekrachtigd.
11.2.
De rechtbank verwijst over de rechtmatigheid van het dwangsombesluit naar wat hiervoor onder 6 en 8 is overwogen. Zoals de rechtbank hiervoor ook heeft overwogen onder 7 is het gebrek van het dwangsombesluit bij beslissing op bezwaar 1 geheeld. Het dwangsombesluit heeft bovendien altijd zijn werking behouden ook al kleefde er een gebrek aan. Tegen dat besluit had eiser bij de rechtbank een verzoek om voorlopige voorziening kunnen indienen met het verzoek dat besluit te schorsen, wat hij heeft nagelaten.
12. De rechtbank is dan ook van oordeel dat ook de rechtsgevolgen van de vernietigde beslissing op bezwaar 2 in stand kunnen blijven.
Proceskosten
13. Omdat de beroepen gegrond zijn, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 1). De rechtbank heeft de zaken aangemerkt als samenhangende zaken.
14. Voorts bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiser in beide zaken betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de beslissingen op bezwaar;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand blijven;
- gelast dat verweerder de door eiser betaalde griffierechten van € 340 aan hem vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 1.024.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J. Jue, voorzitter, mr. drs. J.H. van Breda en mr. H.J.M. Besselink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.H.M. Steigenga-Gerritsen, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2787.
2.ECLI:NL:RBZWB:2017:418. Overigens heeft de Afdeling het hoger beroep van verweerder op dat punt gegrond verklaard (zie de uitspraak genoemd in noot 1).