8.3Naar het oordeel van de rechtbank kan niet zonder meer geconcludeerd worden dat de wetgever de kosten die eiseres heeft gemaakt omdat zij meer uren heeft afgenomen dan 140% van de door haar gewerkte uren als niet noodzakelijk heeft aangemerkt. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiseres een flexibel urencontract had, waarbij zij een tot drie uur per ochtend ingeroosterd kon worden. Zij diende derhalve een voorziening te treffen waarbij haar kind indien nodig ten minste drie uren per ochtend opgevangen kon worden, anders zou zij de baan niet kunnen aanvaarden. Voor zover eiseres daardoor meer uren heeft moeten afnemen dan waarvoor zij recht had op kinderopvangtoeslag is de Wko niet als passende en toereikende voorliggende voorziening aan te merken. Het alternatief – het niet aanvaarden van de baan – zou in strijd zijn met de doelstelling van de Participatiewet, dat iedereen zoveel mogelijk aan het arbeidsproces dient deel te nemen. Verweerder had naar het oordeel van de rechtbank derhalve dienen te onderzoeken of er voor eiseres feitelijk wel flexibele kinderopvang mogelijk was. De enkele mededeling in het rapportageformulier van 9 april 2018 dat gastouderopvang flexibeler is, acht de rechtbank daartoe onvoldoende. Het besluit is in zoverre onvoldoende zorgvuldig voorbereid.
9. Voor zover eiseres een beroep heeft willen doen op het bestaan van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16 respectievelijk artikel 49 van de Pw is de rechtbank van oordeel dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een acute noodsituatie dan wel van een situatie waarin de behoeftige omstandigheden op geen andere wijze zijn te verhelpen en bijstandsverlening onvermijdelijk is. De rechtbank wijst er daarbij op dat eiseres bij de Belastingdienst een betalingsregeling kan treffen, waarbij rekening wordt gehouden met de regels van beslagvrije voet zoals neergelegd in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
10. Zoals hiervoor is overwogen onder 8 is het bestreden besluit in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van de nu bestreden besluiten. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder onderzoeken of het voor eiseres daadwerkelijk mogelijk was kinderopvang te krijgen met een vergelijkbare flexibiliteit als haar urencontract. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak.
11. Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om nodeloze vertraging te voorkomen, zo spoedig mogelijk meedelen aan de rechtbank. Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beide gevallen en in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
12. De rechtbank overweegt dat het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, in beginsel beperkt blijft tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak. Zij zal het in beginsel in strijd met de goede procesorde achten als nieuwe geschilpunten worden ingebracht.
13. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.