ECLI:NL:RBGEL:2019:1559

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 april 2019
Publicatiedatum
10 april 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 3513 tus
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over bijzondere bijstand voor kinderopvangkosten en de toepassing van de Wet kinderopvang

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 10 april 2019, staat de vraag centraal of eiseres recht heeft op bijzondere bijstand voor de kosten van kinderopvang. Eiseres, die een bijstandsuitkering ontvangt, heeft aanvragen ingediend voor bijzondere bijstand met betrekking tot de terugvordering van de Belastingdienst Toeslagen inzake de kinderopvangtoeslag voor de jaren 2015 en 2016. De gemeente Epe heeft deze aanvragen afgewezen, stellende dat de Wet kinderopvang een voorliggende voorziening biedt en dat eiseres niet tijdig een aanvraag voor de eigen bijdrage heeft ingediend.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres een flexibele werkstructuur heeft, wat betekent dat zij kinderopvang nodig had die niet altijd beschikbaar was. De rechtbank oordeelt dat de gemeente onvoldoende heeft onderzocht of er daadwerkelijk flexibele kinderopvang beschikbaar was die aansloot bij de werkuren van eiseres. De rechtbank heeft verweerder de gelegenheid gegeven om het gebrek in het besluit te herstellen binnen acht weken na verzending van de tussenuitspraak. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor gemeenten om zorgvuldig te onderzoeken of voorliggende voorzieningen daadwerkelijk passend en toereikend zijn voor de specifieke situatie van de aanvrager, vooral in gevallen van flexibele werkstructuren.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 18/3513 en 18/3637

tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 10 april 2019

in de zaak tussen

[naam] te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E.P. Groot),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Epete Epe, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 december 2017 (het primaire besluit I) en bij besluit van 9 april 2018 (het primaire besluit II) heeft verweerder de aanvragen afgewezen voor bijzondere bijstand voor de kosten van de vordering van de Belastingdienst Toeslagen inzake de kinderopvangtoeslag 2015 respectievelijk 2016 en de kosten van de eigen bijdrage over de genoemde jaren.
Bij besluit van 28 mei 2018 (het bestreden besluit I) en bij besluit van 29 juni 2018 (het bestreden besluit II) heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mw. E.E. de Jong.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres ontvangt een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande ouder. Vanaf 2013 heeft zij een bewindvoerder. Vanaf 2015 ontvangt eiseres inkomsten uit parttime werkzaamheden bij TSN Thuishulp. Eiseres heeft gebruik gemaakt van kinderopvang en daarvoor bij de Belastingdienst Toeslagen voor de jaren 2015 en 2016 kinderopvangtoeslag gevraagd. De Belastingdienst Toeslagen heeft de kinderopvangtoeslag in eerste instantie in de vorm van een voorschot verleend. Bij beschikking van 10 november 2017 heeft de Belastingdienst Toeslagen de kinderopvangtoeslag over 2015 definitief vastgesteld. Bij beschikking van 16 maart 2018 heeft de Belastingdienst Toeslagen de kinderopvangtoeslag over 2016 definitief vastgesteld. De Belastingdienst Toeslagen heeft bepaald dat eiseres over 2015 € 2.041,- en over 2016 € 2.761,- te veel aan kinderopvangtoeslag heeft ontvangen. Beide bedragen zijn inclusief rente. Eiseres heeft voor deze bedragen alsmede de eigen bijdrage kinderopvang voor 2015 en 2016 (respectievelijk € 623,20 en € 512,-) bijzondere bijstand op grond van artikel 35 van de Participatiewet (Pw) aangevraagd.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen. Eiseres komt volgens verweerder niet in aanmerking komt voor bijzondere bijstand, omdat de Wet kinderopvang (Wko) een voorliggende voorziening is die passend en toereikend is. Voor wat betreft de aanvraag voor bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage is verweerder daarnaast van mening dat de aanvraag te laat is ingediend.
3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de gemaakte kosten noodzakelijk waren.
Zij moest aan het werk, en wilde dat ook, op grond van de arbeidsverplichting van de Pw. Kinderopvang voor haar zoontje was daarom noodzakelijk en zij kon dit slechts verkrijgen tegen een hoger uurtarief en slechts per dagdeel. Omdat zij een flexibel arbeidscontract had, waarbij zij 1 tot 3 uur per ochtend kon werken, bleek zij achteraf meer uren kinderopvang te hebben afgenomen dan het maximum van 140% van het aantal gewerkte uren. Zij kon dit niet voorzien.
4. De rechtbank merkt op dat de toepasselijke wettelijke bepalingen in de bijlage bij deze uitspraak zijn opgenomen. Verder is van belang dat verweerder als buitenwettelijk begunstigend beleid hanteert dat aanvragen voor bijzondere bijstand tot maximaal een maand nadat de kosten zich voordoen, kunnen worden ingediend.
5. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen in geschil is of eiseres in aanmerking komt voor bijzondere bijstand voor de terugvordering van de Belastingdienst Toeslagen en voor de eigen bijdrage voor de kinderopvang. Daarnaast stelt de rechtbank vast, en tussen partijen is dat ook niet in geschil, dat het bedrag van de terugvordering van de Belastingdienst Toeslagen uit twee componenten bestaat. In de eerste plaats heeft eiseres een hogere uurprijs betaald dan de maximale uurprijs die voor vergoeding in aanmerking komt op basis van het Besluit kinderopvangtoeslag. In de tweede plaats heeft eiseres meer uren kinderopvang afgenomen dan 140% van het aantal door haar gewerkte uren. Hierna bespreekt de rechtbank achtereenvolgens de gronden gericht tegen de afwijzing van de aanvraag voor bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage, het bedrag dat het maximale uurtarief te boven gaat en de vergoeding voor het aantal uur dat het maximum van 140% van het gewerkte aantal uur te boven gaat.
Eigen bijdrage
6.1
Niet in geschil is dat eiseres de aanvraag voor bijzondere bijstand niet binnen een maand heeft ingediend nadat de Belastingdienst Toeslagen de door eiseres verschuldigde eigen bijdrage heeft vastgesteld. Het buitenwettelijke begunstigende beleid van verweerder is daarom niet van toepassing op de aanvraag.
6.2
Verweerder heeft de aanvraag voor bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage afgewezen op grond van artikel 15 van de Pw, subsidiair op grond van artikel 44 van de Pw, waarin, voor zover hier van belang, is bepaald dat geen bijstand wordt toegekend met terugwerkende kracht.
6.3
Eiseres heeft aangevoerd dat er een dringende reden is om in dit geval bijzondere bijstand te verstrekken. Het gaat hier volgens haar om een niet voorzienbare schuld. De rechtbank begrijpt deze grond zo dat eiseres van mening is dat er sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van bestaan, zoals bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Pw. Deze grond slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) vloeit uit artikel 35, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 11, eerste lid, van de Pw voort dat in beginsel geen plaats is voor verlening van bijzondere bijstand voor kosten waarin ten tijde van de aanvraag reeds is voorzien. [1] Dat eiseres inmiddels is geconfronteerd met een terugvordering van de kinderopvangtoeslag over deze periode leidt niet tot een ander oordeel volgens de CRvB in de genoemde uitspraak, gelet op het bepaalde in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de Pw. Ingevolge deze bepaling wordt voor schulden in beginsel geen bijstand verleend. Of de schuld voorzienbaar was of niet, doet daarbij niet ter zake.
6.4
Eiseres heeft ook aangevoerd dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevat omdat verweerder subsidiair aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd dat de aanvraag ten aanzien van de eigen bijdrage te laat is ingediend. Verweerder wijkt daarmee volgens eiseres af van het advies van de bezwarencommissie. De rechtbank kan deze stelling niet volgen nu de bezwarencommissie expliciet heeft overwogen dat eiseres niet tijdig een aanvraag heeft ingediend en dat er geen bijzondere redenen zijn om van het uitgangspunt af te wijken dat geen bijstand wordt verleend met terugwerkende kracht. Deze grond faalt derhalve.
Hogere uurprijs
7.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de hogere kosten die eiseres per uur heeft betaald door de wetgever als niet noodzakelijk zijn aangemerkt en daarom op grond van artikel 15, eerste lid, van de Pw niet voor vergoeding in aanmerking komen.
7.2
Eiseres heeft aangevoerd dat er geen geschikte kinderopvang voor haar beschikbaar was die kinderopvang bood voor een uurprijs die lager of gelijk was aan de maximum uurprijs.
7.3
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit artikel 1.7, tweede lid, van de Wko dat de wetgever er uitdrukkelijk voor heeft gekozen geen hoger bedrag te vergoeden dan de maximum uurprijs vastgesteld in het Besluit kinderopvangtoeslag. Dit betekent dat voor zover eiseres meer heeft betaald per uur dit kosten zijn die terecht als niet noodzakelijk zijn aangemerkt, zoals bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Pw. Daarbij is niet van belang of er voor eiseres feitelijk kinderopvang beschikbaar was voor een bedrag lager dan of gelijk aan de maximum uurprijs. Deze beroepsgrond faalt.
Meer dan 140% van de gewerkte uren
8.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de Wko een passende en toereikende voorziening biedt en dat de uren die eiseres meer heeft afgenomen dan 140% van het aantal door haar gewerkte uren door de wetgever als niet noodzakelijk zijn aangemerkt.
8.2
Eiseres heeft aangevoerd dat er geen kinderopvang beschikbaar was die de mogelijkheid bood om een flexibel aantal uren af te nemen. Het was alleen mogelijk om kinderopvang voor een dagdeel af te nemen.
8.3
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet zonder meer geconcludeerd worden dat de wetgever de kosten die eiseres heeft gemaakt omdat zij meer uren heeft afgenomen dan 140% van de door haar gewerkte uren als niet noodzakelijk heeft aangemerkt. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiseres een flexibel urencontract had, waarbij zij een tot drie uur per ochtend ingeroosterd kon worden. Zij diende derhalve een voorziening te treffen waarbij haar kind indien nodig ten minste drie uren per ochtend opgevangen kon worden, anders zou zij de baan niet kunnen aanvaarden. Voor zover eiseres daardoor meer uren heeft moeten afnemen dan waarvoor zij recht had op kinderopvangtoeslag is de Wko niet als passende en toereikende voorliggende voorziening aan te merken. Het alternatief – het niet aanvaarden van de baan – zou in strijd zijn met de doelstelling van de Participatiewet, dat iedereen zoveel mogelijk aan het arbeidsproces dient deel te nemen. Verweerder had naar het oordeel van de rechtbank derhalve dienen te onderzoeken of er voor eiseres feitelijk wel flexibele kinderopvang mogelijk was. De enkele mededeling in het rapportageformulier van 9 april 2018 dat gastouderopvang flexibeler is, acht de rechtbank daartoe onvoldoende. Het besluit is in zoverre onvoldoende zorgvuldig voorbereid.
Zeer dringende redenen
9. Voor zover eiseres een beroep heeft willen doen op het bestaan van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16 respectievelijk artikel 49 van de Pw is de rechtbank van oordeel dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een acute noodsituatie dan wel van een situatie waarin de behoeftige omstandigheden op geen andere wijze zijn te verhelpen en bijstandsverlening onvermijdelijk is. De rechtbank wijst er daarbij op dat eiseres bij de Belastingdienst een betalingsregeling kan treffen, waarbij rekening wordt gehouden met de regels van beslagvrije voet zoals neergelegd in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Conclusie
10. Zoals hiervoor is overwogen onder 8 is het bestreden besluit in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van de nu bestreden besluiten. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder onderzoeken of het voor eiseres daadwerkelijk mogelijk was kinderopvang te krijgen met een vergelijkbare flexibiliteit als haar urencontract. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak.
11. Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om nodeloze vertraging te voorkomen, zo spoedig mogelijk meedelen aan de rechtbank. Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beide gevallen en in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
12. De rechtbank overweegt dat het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, in beginsel beperkt blijft tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak. Zij zal het in beginsel in strijd met de goede procesorde achten als nieuwe geschilpunten worden ingebracht.
13. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
stelt verweerder in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. van Schagen, voorzitter, mr. H.J. Klein Egelink en mr. E.L. de Jongh, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Siragedik, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 10 april 2019
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.

Bijlage Toepasselijke regelgeving

Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de Pw luidt als volgt:
Geen recht op bijstand heeft degene die bijstand vraagt ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast en die overigens bij het ontstaan van de schuldenlast, dan wel nadien, beschikte of beschikt over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
Artikel 15, eerste lid, van de Pw luidt als volgt:
Geen recht op bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
Artikel 35, eerste lid, van de Pw, voor zover hier van belang, luidt als volgt:
Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voorzover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voorzover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
Artikel 1.7 van de Wet kinderopvang (Wko) luidt als volgt:
De hoogte van de kinderopvangtoeslag is afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3º. de soort kinderopvang.
De uurprijs die bij de hoogte van de kinderopvangtoeslag, bedoeld in het eerste lid, in aanmerking wordt genomen gaat een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen bedrag niet te boven. Dat bedrag kan per opvangsoort verschillend worden vastgesteld.
(…).
Het aantal uren kinderopvang dat in aanmerking wordt genomen bij de hoogte van de kinderopvangtoeslag, bedoeld in het eerste lid, gaat een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen maximum, dat per soort kinderopvang of per leeftijdsgroep verschillend kan worden vastgesteld, niet te boven.
Artikel 8a van het Besluit kinderopvangtoeslag, voor zover hier van belang, luidt als volgt:
1. Het aantal uren kinderopvang dat voor kinderopvangtoeslag in aanmerking komt, bedraagt voor ieder kind niet meer dan:
b. per berekeningsjaar:
1°. 140 procent van het aantal gewerkte uren, waarbij reistijd niet wordt aangemerkt als gewerkte uren, voor dagopvang en gastouderopvang aan een kind in de leeftijd, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, gezamenlijk.