ECLI:NL:CRVB:2014:3868

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 november 2014
Publicatiedatum
21 november 2014
Zaaknummer
13-881 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van persoonsgebonden budget (pgb) wegens niet-naleving verantwoordingsverplichtingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland. De appellant had een persoonsgebonden budget (pgb) ontvangen van het Zorgkantoor Menzis voor de periode van 1 juni 2011 tot en met 31 december 2011, in verband met een indicatie voor begeleiding en persoonlijke verzorging vanwege een visuele handicap. Het Zorgkantoor had appellant verzocht om verantwoording af te leggen over de besteding van het pgb, maar appellant had niet voldaan aan de daaraan verbonden verplichtingen. Het Zorgkantoor besloot daarom het pgb in te trekken en het betaalde budget terug te vorderen.

Appellant stelde dat hij niet op de hoogte was van de verantwoordingsverplichtingen, omdat hij mondelinge afspraken had gemaakt met een medewerker van het Zorgkantoor. De rechtbank oordeelde echter dat appellant niet had aangetoond hoe hij het pgb had besteed, aangezien hij geen declaraties of facturen had overgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellant op de hoogte was van de verantwoordingsverplichtingen en dat het Zorgkantoor terecht het pgb had ingetrokken. De Raad concludeerde dat er geen rechtsgeldige toezegging was gedaan dat de verantwoordingsverplichtingen niet voor appellant golden. De Raad bevestigde dat het Zorgkantoor bevoegd was om het pgb in te trekken en de betaalde voorschotten terug te vorderen, omdat appellant niet had voldaan aan de verplichtingen die aan het pgb waren verbonden.

Uitspraak

13/881 AWBZ
Datum uitspraak: 12 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van
9 januari 2013, 12/935 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
Stichting Zorgkantoor Menzis (Zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2014. Appellant is niet verschenen. Het Zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.T.J.A. van Aalst, advocaat.

OVERWEGINGEN

1.1.
Het Zorgkantoor heeft, voor zover hier van belang, appellant op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor de periode
1 juni 2011 tot en met 31 december 2011 en voor het kalenderjaar 2012 een persoonsgebonden budget (pgb) verleend in verband met een indicatie voor begeleiding en persoonlijke verzorging wegens een visuele handicap.
1.2.
Appellant heeft op 27 juli 2011 bij het Zorgkantoor een verantwoordingsformulier ingediend betreffende de besteding van het pgb over de periode van 1 juni 2011 tot en met
30 juni 2011.
1.3.
Bij brieven van 16 december 2011, 13 maart 2012 en 3 april 2012 heeft het Zorgkantoor appellant verzocht verantwoording af te leggen over het aan hem over de periode van
1 juli 2011 tot en met 31 december 2011 verleende pgb.
1.4.
Bij besluit van 26 april 2012 heeft het Zorgkantoor vastgesteld dat geen verantwoordingsformulier is ontvangen. Nu niet is voldaan aan de in artikel 2.6.9, eerste lid, aanhef en onder e, van de Regeling subsidies AWBZ (Regeling) neergelegde verplichting wordt de verlening van het pgb ingetrokken en wordt het betaalde budget van appellant teruggevorderd.
1.5.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 26 april 2012. Daarbij is alsnog een verantwoordingsformulier over de periode van 1 juli 2011 tot en met 31 december 2011 overgelegd.
1.6.
Nadat was gebleken dat de onder 1.3 vermelde brieven naar een onjuist adres verzonden waren en appellant om die reden niet hadden bereikt, heeft het Zorgkantoor appellant verzocht de verantwoording nader te onderbouwen door het overleggen van kopieën van de zorgovereenkomst, de nota’s en de betaalbewijzen over 2011. Daarop heeft appellant een kopie van de zorgovereenkomst overgelegd. De echtgenote van appellante is daarin vermeld als zorgverlener en aangegeven is dat de zorgverlener direct het volledige pgb ontvangt. Appellant heeft verklaard dat er geen declaraties noch betaalbewijzen zijn.
1.7.
Bij besluit van 27 augustus 2012 (bestreden besluit) heeft het Zorgkantoor het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. De intrekking van het pgb is op grond van artikel 2.6.12, tweede lid, aanhef en onder b (lees:a) van de Regeling gehandhaafd omdat appellant niet heeft voldaan aan de in artikel 2.6.9, eerste lid, onder c en d, van de Regeling neergelegde verplichtingen. Appellant heeft niet op objectief verifieerbare wijze aangetoond hoe het pgb is besteed. Daartoe is gesteld dat de zorgovereenkomst niet volledig is omdat daaruit niet blijkt wat de hoogte van de afgesproken vergoeding is. Voorts is verzuimd declaraties of facturen en betaalbewijzen te overleggen. Bij afweging van de betrokken belangen acht het Zorgkantoor de uitoefening van de bevoegdheid tot intrekking van het pgb en de terugvordering van de verstrekte voorschotten redelijk.
2.1.
In beroep tegen het bestreden besluit heeft appellant aangevoerd dat hij meende dat de verplichtingen omtrent de verantwoording als vermeld in de toekenningsbeschikking voor hem niet golden omdat hij met een medewerker afspraken heeft gemaakt over de wijze van verantwoording van het pgb. Er kon worden volstaan met de vermelding dat de vergoeding direct volledig aan de zorgverlener werd betaald. Gezien de omstandigheden, het feit dat appellant blind is en de zorg op willekeurige momenten plaatsvindt, was het niet nodig om nota’s en betaalbewijzen op te maken. Verder voert appellant aan dat eerdere verantwoordingen van het pgb, zonder nota’s en betaalbewijzen, wel zijn geaccepteerd.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat appellant niet heeft aangetoond hoe hij zijn pgb aan verleende zorg heeft besteed omdat de zorgovereenkomst onvolledig is en nota’s ontbreken. Appellant is bij de toekenningsbeschikking in 2009 op zijn verplichtingen gewezen. De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat appellant van het Zorgkantoor een ondubbelzinnige toezegging heeft gekregen dat voor hem deze verplichtingen niet gelden en dat hij kon volstaan met het invullen van het verantwoordingsformulier. Verder heeft het Zorgkantoor voldoende toegelicht waarom appellant niet eerder nota’s heeft hoeven indienen en kon worden volstaan met het opsturen van een verantwoordingsformulier. Het Zorgkantoor controleert de uitgaven niet elk jaar, maar steekproefsgewijs.
3. Appellant heeft zich tegen deze uitspraak gekeerd. Herhaald wordt dat hij zich gehouden heeft aan de met een medewerker gemaakte mondelinge afspraken over de wijze van verantwoording van het pgb. Verder geeft hij aan dat geen sprake is van fraude. Het is evident dat aan hem in verband met zijn visuele handicap daadwerkelijk zorg verleend moet worden. Ten slotte wordt gesteld dat indien de verantwoordingsformulieren hem tijdig hadden bereikt en meteen daarna een controle van de uitgaven had plaatsgevonden, hij niet zoveel had hoeven terugbetalen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Vaststaat dat appellant niet heeft voldaan aan de aan het pgb verbonden verplichtingen tot verantwoording als neergelegd in de Regeling. Appellant heeft geen declaraties van de zorgverlener (zijn echtgenote) verstrekt en evenmin een correct ingevulde zorgovereenkomst overgelegd. Het Zorgkantoor was dan ook bevoegd tot intrekking van het verleende pgb en dientengevolge tot terugvordering van de onverschuldigd betaalde voorschotten.
4.2.
Van de aan het pgb verbonden verplichtingen tot verantwoording was appellant op de hoogte, dan wel had hij redelijkerwijs op de hoogte kunnen zijn. In de eerste toekenningsbeschikking is uitgebreid op deze verplichtingen gewezen en voorts wordt in de verantwoordingsformulieren onder punt 4 aangegeven dat het Zorgkantoor het recht heeft om overeenkomsten en declaraties op te vragen waarmee de opgegeven kosten verantwoord kunnen worden.
4.3.
Gelet op wat van de zijde van het Zorgkantoor in het verweerschrift in hoger beroep naar voren is gebracht is geenszins aannemelijk te achten dat appellant door een onder de verantwoordelijkheid van het Zorgkantoor vallende medewerker onjuist is geïnformeerd over de aan het pgb verbonden verantwoordings- en administratieverplichtigen. Van een rechtsgeldige toezegging dat de ingevolge de Regeling geldende verantwoordings- en administratieve verplichtingen voor appellant niet van toepassing waren, is dan ook niet gebleken.
4.4.
Dat appellant in verband met zijn visuele handicap aanspraak kon maken op zorg als bedoeld in de AWBZ staat niet ter discussie. Ook in de situatie dat door de echtgenote dagelijks en op wisselende momenten zorg aan appellant wordt verleend, dient aan de verantwoordingsplicht te worden voldaan. Thans is er immers, gezien het ontbreken van een verantwoording als voorgeschreven in de Regeling, een situatie ontstaan waarin niet volgens de daartoe vastgestelde objectieve criteria is te bepalen of de zorg waarvoor het pgb is verstrekt ook daadwerkelijk is verleend.
4.5.
Uit wat is overwogen in 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het Zorgkantoor van zijn bevoegdheid om het pgb in te trekken gebruik heeft mogen maken.
4.6.
De omstandigheid dat mogelijk op een eerder tijdstip een controle van de opgegeven kosten had plaatsgevonden, met als gevolg een lager terugvorderingsbedrag, indien de verantwoordingsformulieren over de periode 1 juli 2011 tot en met 31 december 2011 naar het juiste adres van appellant waren verzonden, maakt niet dat geoordeeld moet worden dat het Zorgkantoor niet in redelijkheid tot terugvordering van de betaalde voorschotten heeft kunnen besluiten. Dit reeds omdat niet gesteld noch gebleken is dat de onjuiste adressering van de verantwoordingsformulieren aan het Zorgkantoor te wijten is.
4.7.
Uit wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.6 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 november 2014.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) B. Fotchind

RB