ECLI:NL:RBGEL:2018:838

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 februari 2018
Publicatiedatum
23 februari 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3410
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de onderbreking van de wachttijd voor WIA-uitkering na hersteldmelding door de bedrijfsarts

In deze zaak gaat het om de vraag of de wachttijd voor een WIA-uitkering is onderbroken door een hersteldmelding van de bedrijfsarts. De eiseres, Hanos Amsterdam B.V., heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) dat de wachttijd niet onderbroken zou zijn. De rechtbank Gelderland oordeelt dat de hersteldmelding van de bedrijfsarts op zichzelf geen doorslaggevende betekenis heeft. De ex-werknemer, die als chauffeur werkte, had zich op 20 juni 2013 ziekgemeld en was op 12 augustus 2013 hersteld gemeld. Echter, de rechtbank concludeert dat de ex-werknemer niet duurzaam in staat was om zijn werkzaamheden te verrichten, gezien de informatie van de bedrijfsarts die aangaf dat het werk te zwaar was. De rechtbank stelt vast dat de werkgever geen actie heeft ondernomen om de werknemer naar lichter werk te begeleiden en dat er geen medische informatie is ingebracht ter onderbouwing van de hersteldverklaring. De rechtbank bevestigt dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag op 20 juni 2013 ligt en dat de wachttijd niet is onderbroken door de hersteldmelding. Het beroep van de eiseres wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 17/3410

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 februari 2018

in de zaak tussen

Hanos Amsterdam B.V., te Duivendrecht, eiseres

(gemachtigde: mr. C.J.M. de Wit),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringente Amsterdam, verweerder.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde belanghebbende] , te Amsterdam

(gemachtigde: mr. J.C. Walker).

Procesverloop

Bij besluit van 17 juni 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd om met ingang van 18 juni 2015 (datum in geding) aan [derde belanghebbende] (de ex-werknemer) een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
Bij besluit van 10 mei 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.S. Winkel. De derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
De ex-werknemer is laatstelijk werkzaam geweest bij eiseres als chauffeur met laden en lossen voor 40 uur per week. Op 20 juni 2013 heeft de ex-werknemer zich voor dit werk ziekgemeld. Eiseres heeft de ex-werknemer op 13 september 2013 op staande voet ontslagen. Op 17 oktober 2013 heeft de ex-werknemer zich bij verweerder ziekgemeld. Omdat de ex-werknemer ontslagen is op staande voet is ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) geweigerd. De ex-werknemer heeft vervolgens op 19 februari 2015 een uitkering op grond van de Wet WIA aangevraagd. Bij het primaire besluit is geweigerd om aan de ex-werknemer een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is geacht. De ex-werknemer is tegen voornoemd besluit in bezwaar gegaan. Verweerder heeft de WIA-uitkering bij besluit op bezwaar van 11 september 2015 onverminderd geweigerd.
1.2
Nadat de ex-werknemer in beroep is gegaan tegen voornoemd besluit op zijn bezwaar, welk beroep door de rechtbank Amsterdam ongegrond is verklaard bij uitspraak van 8 maart 2017, is geconstateerd dat eiseres als ex-werkgever door verweerder bij de procedure betrokken had moeten worden. Daarop is eiseres eerst tijdens de beroepsfase aangeschreven door de rechtbank Amsterdam en in de gelegenheid gesteld om (alsnog) deel te nemen aan die procedure. Vervolgens is eiseres bij schrijven van 3 december 2015 in bezwaar gegaan tegen het primaire besluit. Daarop is het bestreden besluit genomen.
2. Verweerder is bij de besluitvorming uitgegaan van 20 juni 2013 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag. Volgens verweerder is de wachttijd nadien niet onderbroken geweest omdat de ex-werknemer niet terecht hersteld is gemeld in augustus 2013. De ex-werknemer is weliswaar weer aan het werk gegaan, maar uit de informatie van de bedrijfsarts blijkt dat duidelijk was dat de ex-werknemer door zijn werkzaamheden constant overbelast werd. Dit zou vroeg of laat weer leiden tot uitval. De ex-werknemer is volgens verweerder dan ook niet terecht hersteld verklaard, omdat de ex-werknemer feitelijk niet duurzaam in staat geweest zijn eigen werkzaamheden te verrichten.
3. Eiseres voert in beroep aan dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag niet 20 juni 2013 is, maar 17 oktober 2013. De ex-werknemer heeft zich weliswaar op 20 juni 2013 ziekgemeld vanuit zijn werkzaamheden bij eiseres, maar hij is per 12 augustus 2013 weer volledig hersteld gemeld. Dat de ex-werknemer hersteld was per die datum, blijkt volgens eiseres uit de informatie van de bedrijfsarts, het feit dat de ex-werknemer weer aan het werk was en de loonstroken waaruit volgt dat eiser geen ziekengeld maar loon heeft gekregen in de maanden augustus en september 2013. Nu de ex-werknemer per 13 september 2013 op staande voet is ontslagen, hij op dat moment hersteld was, en hij zich vervolgens na het ontslag opnieuw heeft ziekgemeld op 17 oktober 2013, moet de ziekmelding derhalve niet meer aan eiseres worden toegerekend.
4. Tussen partijen is niet in geschil dat de ex-werknemer op 20 juni 2013 arbeidsongeschikt is geworden en dat per die datum de wachttijd is gaan lopen. Partijen verschillen van mening over de vraag of de wachttijd die is aangevangen op 20 juni 2013 onderbroken is door de hersteldmelding per 12 augustus 2013.
5. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat de beantwoording van de vraag of de wachttijd is vervuld een zelfstandige beoordeling vereist op basis van alle beschikbare gegevens van medische en andere aard, waarbij eventuele eerdere, tijdens de wachttijd plaatsgevonden hersteldmeldingen, betrokken (kunnen) worden. [1] Dit betekent dat aan de hersteldverklaring van de bedrijfsarts per 12 augustus 2013 op zichzelf geen doorslaggevende betekenis moet worden toegekend.
6. De rechtbank is van oordeel dat de onderzoeken van de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundigen zorgvuldig zijn geweest en dat verweerder voldoende gemotiveerd heeft dat de wachttijd niet onderbroken is geweest door de hersteldmelding per 12 augustus 2013. De verzekeringsarts T. Altena heeft in de rapportage van 10 juni 2015 beschreven dat uit informatie, die door de ex-werknemer is meegestuurd, blijkt dat de ex-werknemer per 20 juni 2013 arbeidsongeschikt is geworden voor zijn werk, dat hij zijn werk vervolgens weer heeft hervat en weer volledig aan het werk is gegaan maar dat de bedrijfsarts heeft aangegeven dat het werk voor de ex-werknemer eigenlijk te zwaar is geworden. Altena heeft verder beschreven dat uit de informatie ook blijkt dat de ex-werknemer al jaren voor de ziekmelding van 20 juni 2013 met deze problematiek rondliep en dat bij de stukken een deel van het werknemersdossier zit, waaruit is gebleken dat in juni 2013 is geconstateerd dat het werk voor de ex-werknemer te zwaar is geworden. De ex-werknemer is volgens Altena vanaf 20 juni 2013 104 weken arbeidsongeschikt gebleven voor dit werk.
7. Op basis van de door de verzekeringsarts opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) heeft de arbeidsdeskundige C. Weber beschreven dat de ex-werknemer niet geschikt is voor zijn maatgevende arbeid als chauffeur met laden en lossen. Door fysieke beperkingen kan de ex-werknemer dit werk volgens Weber niet meer uitvoeren. De ex-werknemer is onder andere aangewezen op werk waarin er geen sprake is van zwaar tillen, dragen, duwen en trekken. In de maatgevende arbeid komen deze belastingpunten wel voor, namelijk meer dan 15 kg tillen of dragen, duwen of trekken, aldus Weber. De rolcontainers die geduwd of getrokken moeten worden wegen meer dan 10 tot 15 kg en de kratten die de ex-werknemer moet lossen uit de vrachtwagen en moet tillen en dragen wegen meer dan 15 kg en wel tot 25 kg, zo heeft Weber beschreven. Nadat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML heeft aangepast door aanvullende beperkingen toe te voegen heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep F. Meidersma aangegeven dat zij de visie van Weber over de ongeschiktheid voor de maatgevende arbeid deelt en onderschrijft.
8. Uit de gedingstukken volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de ex-werknemer op enig moment na de ziekmelding op 20 juni 2013 in staat is geweest om zijn eigen functie te verrichten. Het enkele feit dat de ex-werknemer weer zijn eigen werkzaamheden verrichtte op 12 augustus 2013, maakt niet dat hij per die datum ook daadwerkelijk hersteld was. Uit de informatie van de bedrijfsarts blijkt dat de ex-werknemer ten tijde van het consult op 22 augustus 2013 met de bedrijfsarts nog voor 25% ziekgemeld stond. Waarop de hersteldmelding per 12 augustus 2013 gebaseerd is en of de ex-werknemer in de periode tussen het eerste consult op 26 juni 2013 en het consult van 22 augustus 2013 door de bedrijfsarts is gezien, volgt niet uit de gedingstukken. Verder blijkt uit de informatie van de bedrijfsarts niet waarom hij naar aanleiding van het consult op 22 augustus 2013 heeft geconcludeerd tot een hersteldmelding per 12 augustus 2013. De bedrijfsarts heeft na het consult op 22 augustus 2013 beschreven dat de ex-werknemer klachten heeft ontwikkeld die hem vooral hinderen bij zwaarder duw-, trek-, en tilwerk. Verder heeft de bedrijfsarts als re-integratieadvies duidelijk aangegeven dat de ex-werknemer door de werkzaamheden constant overbelasting krijgt en dat dit is te verklaren door de arbeidsomstandigheden enerzijds en de lagere belastbaarheid van de ex-werknemer anderzijds. Ook heeft de bedrijfsarts aangegeven dat de ex-werknemer gebaat is bij een werkplek met minder belasting, zodat hij dit beter fysiek aan kan. De ex-werknemer heeft volgens de bedrijfsarts wel bewezen dat hij volledig in eigen werk werkzaam is, maar het is de vraag wanneer hij weer overbelast raakt. De bedrijfsarts heeft vervolgens beschreven dat de ex-werknemer op zich wel hersteld gemeld mag worden, gezien het feit dat hij nu alweer een tijdje volledig eigen werk doet, maar hij heeft eiseres geadviseerd met de ex-werknemer een loopbaanplan te maken wat erop gericht moet zijn om hem te begeleiden naar een lichtere functie.
9. Gelet hierop heeft verweerder terecht geconcludeerd dat uitgegaan dient te worden van 20 juni 2013 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag en dat deze arbeidsongeschiktheid niet is onderbroken door de hersteldmelding per 12 augustus 2013. Het enkele feit dat de ex-werknemer een korte periode volledig zijn eigen werk heeft verricht is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om aan te nemen dat de ex-werknemer in die periode naar behoren heeft gefunctioneerd en hersteld is geweest. Voorts blijkt uit de stukken niet dat eiseres actie heeft ondernomen om, op aanraden van de bedrijfsarts, de ex-werknemer te begeleiden naar lichter werk. Eiseres heeft ook geen medische informatie ingebracht ter onderbouwing van haar standpunt dat de ex-werknemer hersteld is per 12 augustus 2013 of voor het standpunt dat de wachttijd niet is volgemaakt. De rechtbank heeft daarom geen aanleiding gezien om de conclusies van de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundigen niet te volgen.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechter, in tegenwoordigheid van mr. K. Looijschilder, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 23 februari 2018
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 17 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:219, en van 6 augustus 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2665.