ECLI:NL:CRVB:2014:2665
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag WIA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag voor een WIA-uitkering door appellante. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellante niet gedurende de volledige wachttijd van 104 weken arbeidsongeschikt was geweest. Appellante had zich op 18 november 2008 ziek gemeld vanwege epilepsieaanvallen en ontving in 2009 een uitkering op basis van de Ziektewet. Het Uwv beëindigde de ZW-uitkering per 24 november 2010, omdat appellante weer in staat werd geacht haar werk als inpakster te verrichten. Appellante maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt dat zij de wachttijd niet had vervuld.
Appellante diende op 20 september 2011 een aanvraag in voor een WIA-uitkering, maar het Uwv stelde vast dat zij voor het einde van de wachttijd hersteld was gemeld. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, omdat zij geen bewijs had geleverd dat zij eerder een WIA-aanvraag had gedaan. In hoger beroep voerde appellante aan dat zij op basis van haar eerdere aanvraag recht had op de uitkering. Het Uwv betwistte dit en stelde dat de wachttijd niet was vervuld.
De Raad oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat ook de medische toestand van appellante na 24 november 2010 relevant was voor de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid. De bezwaarverzekeringsarts had vastgesteld dat appellante tussen de hersteldmelding en het einde van de wachttijd in staat was haar werk te verrichten. De Raad concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan deze conclusie en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante geen recht had op een WIA-uitkering.