ECLI:NL:RBGEL:2018:5729

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 december 2018
Publicatiedatum
18 januari 2019
Zaaknummer
316795 vs 19-12-2018
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige handelingen van broers met betrekking tot onderneming La Mondiale

In deze zaak hebben twee broers onrechtmatig gehandeld door geld naar zichzelf te schuiven dat toebehoorde aan La Mondiale N.V., een onderneming die een winkelcentrum in Brussel beheert. De ene broer was bestuurder van La Mondiale, terwijl de andere broer feitelijk leiding gaf aan verschillende vennootschappen die werkzaamheden voor La Mondiale verrichtten. De rechtbank oordeelde dat de broers in totaal meer dan € 360.000,00 aan La Mondiale moesten terugbetalen. De vorderingen tegen andere familieleden en hun vennootschappen werden afgewezen, omdat eiseressen onvoldoende bewijs hadden geleverd dat deze partijen in groepsverband onrechtmatig hadden gehandeld. De rechtbank concludeerde dat de broers zich onrechtmatig hadden verrijkt ten koste van La Mondiale door onterecht betalingen te doen aan hun eigen vennootschappen en door privé-uitgaven te doen met de middelen van La Mondiale. De rechtbank heeft de vorderingen van de eiseressen toegewezen, inclusief de wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/316795 / HA ZA 17-101
Vonnis van 19 december 2018
in de zaak van
1. de vennootschap naar het recht van de plaats harer vestiging
LA MONDIALE N.V.,
gevestigd te Etterbeek (Brussels Gewest), België,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STRUKTON PROJECTONTWIKKELING B.V.,
gevestigd te Utrecht,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RASENBERG INFRA B.V.,
gevestigd te Breda,
eiseressen,
advocaat mr. A. Oorthuys te Leiden,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NJ INFRA B.V.,
gevestigd te Haaften,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 2],
gevestigd te Haaften,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NJ HOLDING HAAFTEN B.V.,
gevestigd te Haaften,
4.
[gedaagde 4],
[adres gedaagde 4] ,
5.
[gedaagde 5],
wonende te [woonplaats gedaagde 5] ,
6.
[gedaagde 6],
handelend onder de naam
[gedaagde 6 handelsnaam] ,
zaakdoende en wonende te [woonplaats gedaagde 5] ,
7.
[gedaagde 7],
wonende te [woonplaats gedaagde 7] ,
gedaagden,
advocaat mr. R.W. de Pater te Breda.
Partijen zullen hierna afzonderlijk respectievelijk La Mondiale, Strukton, Rasenberg,
NJ Infra, [gedaagde 6] Holding, NJ Holding, [gedaagde 4] , [gedaagde 5] , [gedaagde 6] en [gedaagde 7] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties
  • de conclusie van antwoord met producties
  • het verkort proces-verbaal van comparitie van 11 oktober 2017
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek
  • de akte aanvullende producties van gedaagden
  • de op 15 mei 2018 gehouden pleidooien.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
La Mondiale is een Belgische dochtervennootschap van het Strukton-concern. Zij beheert en exploiteert enerzijds een complex met een hotel en appartementen in het centrum van Brussel en anderzijds een winkelcentrum met belendende kantoren in Etterbeek, Brussel. Dit winkelcentrum draagt de naam ‘Cours Saint Michel’. In deze procedure gaat het enkel om laatstgenoemd winkelcentrum.
2.2.
Vrijwel alle aandelen in La Mondiale worden gehouden door Strukton. Rasenberg behoort tot de groep vennootschappen waartoe ook Strukton behoort.
2.3.
[gedaagde 4] en [gedaagde 5] zijn broers. [gedaagde 6] is de partner van [gedaagde 5] .
2.4.
Van 1 februari 2008 tot 1 januari 2014 is [gedaagde 4] als Group Accountant in dienst geweest bij Strukton. Op 26 december 2012 is hij door de aandeelhouders van
La Mondiale benoemd tot een van de twee zelfstandig bevoegd bestuurders van
La Mondiale. Per 1 januari 2014 is [gedaagde 4] binnen de Struktongroep overgeplaatst van Strukton naar Rasenberg. Bij die overstap is zijn bestuurslidmaatschap in La Mondiale gehandhaafd.
2.5.
NJ Infra houdt zich volgens de inschrijving bij de Kamer van Koophandel bezig met het verrichten van grond-, weg- en waterbouwwerkzaamheden en is gevestigd op het woonadres van [gedaagde 5] en [gedaagde 6] .
Tot 9 december 2016 waren [gedaagde 6] Holding en NJ Holding zelfstandig bevoegd bestuurders van NJ Infra. [gedaagde 6] was enig bestuurder en aandeelhouder van [gedaagde 6] Holding en [gedaagde 7] was enig bestuurder en aandeelhouder van NJ Holding.
Op 9 december 2016 is [gedaagde 5] enig bestuurder geworden van zowel [gedaagde 6] Holding als NJ Holding. Vanaf die dag is NJ Holding de enig bestuurder van NJ Infra. Daarvóór was [gedaagde 5] wel reeds door [gedaagde 6] gemachtigd om namens NJ Infra en de eenmanszaak van [gedaagde 6] (hierna: IPE Advies) overeenkomsten te sluiten en werkzaamheden te verrichten.
2.6.
Bij brief van 20 december 2016 heeft de Belgische accountant van La Mondiale, VGD Audit, Strukton geïnformeerd over onder meer verdachte betalingen van La Mondiale aan IPE Advies en NJ Infra. Naar aanleiding hiervan zijn gesprekken gevoerd met onder andere [gedaagde 4] en de heer [naam ondernemer] , die als zelfstandig ondernemer een managementovereenkomst had met La Mondiale. Vervolgens heeft Strukton Hoffmann Bedrijfsrecherche (hierna: Hoffmann) opdracht gegeven onderzoek te doen naar eventuele onregelmatigheden.
2.7.
Op 21 december 2016 is [gedaagde 4] als bestuurder van La Mondiale ontslagen.
2.8.
Hangende het onderzoek van Hoffmann is [gedaagde 4] vanaf 22 december 2016 geschorst als werknemer van Rasenberg.
2.9.
Nadat Hoffmann op 24 januari 2017 een tussentijds rapport had uitgebracht ter zake van onregelmatigheden bij La Mondiale, heeft Rasenberg bij brief van 25 januari 2017 [gedaagde 4] op staande voet ontslagen.
2.10.
Eiseressen hebben op 27 januari 2017 de volgende beslagen laten leggen:
- conservatoir beslag op aandelen op naam van NJ Holding in NJ Infra,
- conservatoir beslag op aandelen op naam van [gedaagde 5] in [gedaagde 6] Holding en
NJ Holding,
- ten laste van alle gedaagden conservatoir derdenbeslag onder ABN AMRO Bank N.V. en
ING Bank N.V.,
- ten laste van [gedaagde 7] conservatoir beslag op de onroerende zaak aan de
Giessenstraat 10 te [woonplaats gedaagde 7] ,
- ten laste van NJ Infra, [gedaagde 6] Holding, NJ Holding, [gedaagde 5] en [gedaagde 7]
conservatoir beslag op roerende zaken.
2.11.
Het definitieve rapport van Hoffmann is op 23 februari 2017 verschenen. In ‘Hoofdstuk 2, Samenvatting’, is onder meer het volgende opgenomen:
(…) is gebleken dat er over de periode van 2013 tot en met 2016 veelvuldig betalingen zijn verricht vanuit de bankrekeningen van La Mondiale aan de twee bedrijven, [gedaagde 6 handelsnaam] en NJ Infra. Gebleken is dat de eigenaar/aandeelhouders familieleden betreffen van de heer [gedaagde 4] .
(…)
Op basis van de bevindingen uit het onderzoek kan worden gesteld dat de heer [gedaagde 4] betrokken is bij verschillende vormen van onregelmatigheden waarbij hij zich zelf en anderen onrechtmatig heeft bevoordeeld ten koste van Strukton en La Mondiale.
Gebleken is dat de heer [gedaagde 4] voor de manipulaties van de administratie van La Mondiale opdrachten gaf aan de heer [naam ondernemer] . Door deze onregelmatigheden zijn de bedrijven van de familie van de heer [gedaagde 4] onrechtmatig bevoordeeld en La Mondiale benadeeld (…).
Tevens is gebleken dat de heer [gedaagde 4] in 2013 een betaling heeft (laten) verrichten van één van de bankrekeningen van La Mondiale aan [advocatenkantoor] welke feitelijk te maken heeft met de faillissementssituatie van de heer [gedaagde 4] en diens broer op dat moment. Door deze betaling is de heer [gedaagde 4] en diens broer bevoordeeld in een privésituatie en La Mondiale benadeeld (…).
Verder is gebleken dat er mogelijk onrechtmatige betalingen zijn verricht met de zakelijke credit card van La Mondiale die bij de heer [gedaagde 4] in bezit was. Dit betreft aankopen van goederen c.q. betalingen voor privédoeleinden (…).
Tot slot is gebleken dat in opdracht van de heer [gedaagde 4] verschillende goederen zijn besteld waarbij gebleken is dat deze goederen niet voor La Mondiale zijn gebruikt maar in privé, terwijl deze betaald zijn vanuit de bankrekeningen van La Mondiale. Dit betreft onder andere meubels, mobiele telefoons en Ipads (…).
Op basis van de bevindingen is gebleken dat er andere onregelmatigheden zijn gepleegd door de heer [naam ondernemer] zelf waardoor La Mondiale benadeeld is. Hiervoor zal separaat rapport worden opgemaakt.
2.12.
Naar aanleiding van zijn ontslag bij Rasenberg heeft [gedaagde 4] een procedure ex artikel 7:681 BW aanhangig gemaakt. Bij beschikking van 16 juni 2017 heeft de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant geoordeeld dat sprake is van een dringende reden die het gegeven ontslag op staande voet rechtvaardigt en zijn alle verzoeken van [gedaagde 4] dientengevolge afgewezen. Tegen deze beschikking heeft
[gedaagde 4] geen rechtsmiddel aangewend.
2.13.
La Mondiale heeft de volgende betalingen gedaan:
- aan NJ Infra een bedrag van € 246.376,00,
- aan IPE Advies ( [gedaagde 6] ) een bedrag van € 168.537,55,
- aan [advocatenkantoor] een bedrag van € 27.734,59.

3.Het geschil

3.1.
Eiseressen vorderen dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. gedaagden hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 199.918,87 aan eiseressen, althans La Mondiale, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening,
II. [gedaagde 4] , [gedaagde 5] en [gedaagde 6] Holding hoofdelijk veroordeelt tot betaling van
€ 168.537,55 aan eiseressen, althans La Mondiale, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening,
III. [gedaagde 4] en [gedaagde 5] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 27.734,59 aan eiseressen, althans La Mondiale, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening,
IV. [gedaagde 4] en [gedaagde 5] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 58.475,21 aan eiseressen, althans La Mondiale, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening,
V. gedaagden hoofdelijk veroordeelt tot betaling van de gemaakte beslag- en onderzoekskosten, en de gemaakte en te maken proceskosten.
3.2.
Gedaagden voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Inleiding

4.1.
In de kern gaat het in deze zaak om het volgende. Centraal staat ‘Cours Saint Michel’, een winkelcentrum met belendende kantoren in Etterbeek, Brussel. Dit winkelcentrum betreft een beleggingsobject dat wordt beheerd en geëxploiteerd door
La Mondiale, een Belgische dochtervennootschap van het Strukton-concern. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank gebleken dat dit beleggingsobject in de toekomst verder zou kunnen worden ontwikkeld, maar dat het Strukton-concern hiermee geen concrete plannen had gedurende de periode waarover het in deze zaak gaat. Er diende enkel iemand de zaak te beheren en draaiende te houden, als een soort zaakwaarnemer. Dat werd op enig moment [gedaagde 4] . Hij is als accountant in loondienst van Strukton naar voren geschoven om bestuurder van La Mondiale te worden. [gedaagde 4] heeft tijdens de comparitie ook bevestigd dat de aanvankelijke doelstelling vanuit het Strukton-concern was dat hij ervoor moest zorgen dat La Mondiale niet ‘omviel’.
4.2.
Eiseressen verwijten [gedaagde 4] dat hij zich niet slechts als zaakwaarnemer heeft gedragen, maar ‘Cours Saint Michel’ is gaan exploiteren voor eigen gewin als ware het zijn eigen onderneming en dat hij daarbij veel geld naar zichzelf en – met hun medewerking en -weten – naar verschillende familieleden heeft geschoven. In feite betekent dit dus dat door een of meer gedaagde partijen zou zijn gefraudeerd.
4.3.
De rechtbank stelt in dit verband vast dat [gedaagde 4] bij La Mondiale de vrije hand kreeg en dat hij nauwelijks werd gecontroleerd vanuit het Strukton-concern. Er was bovendien geen sprake van een directe arbeidsovereenkomst tussen La Mondiale en
[gedaagde 4] , noch waren er concrete afspraken gemaakt of was er een overeenkomst gesloten die specifiek zag op de (mate van) exploitatie van La Mondiale. Alleen tussen Rasenberg en [gedaagde 4] was sprake van een contractuele relatie in de vorm van een arbeidsovereenkomst. De verwijten die [gedaagde 4] worden gemaakt, gaan evenwel de omvang van die overeenkomst te buiten en zijn zo ernstig van aard, dat zij - indien zij terecht zijn - ook als onrechtmatig gekwalificeerd kunnen worden. Beoordeeld zal daarom worden of het handelen van gedaagden kan worden gekwalificeerd als onrechtmatig handelen jegens eiseressen. Meer in het bijzonder dient te worden nagegaan of gedaagden hebben gehandeld in strijd met een ongeschreven zorgvuldigheidsnorm.
4.4.
Voordat de rechtbank ingaat op de verschillende vorderingen, zal zij eerst enkele algemene opmerkingen maken.
Rapport Hoffmann Bedrijfsrecherche en de rol van [naam ondernemer]
4.5.
Eiseressen beroepen zich bij de onderbouwing van hun vorderingen onder meer op het rapport van Hoffmann Bedrijfsrecherche van 23 februari 2018. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de bevindingen in dit rapport over het algemeen niet heel concreet. Gedaagden stellen in dit verband terecht dat Hoffmann vaak niet veel verder komt dan verdachtmakingen en vermoedens. Bovendien valt Hoffmann voor de onderbouwing van haar bevindingen vaak terug op de verklaringen van [naam ondernemer] . Op deze verklaringen valt echter het nodige af te dingen, nu [naam ondernemer] volgens datzelfde rapport eveneens onregelmatigheden heeft gepleegd. Niet valt dan ook uit te sluiten dat [naam ondernemer] met zijn verklaringen ook zijn eigen rol in het geheel zo gunstig mogelijk heeft willen doen voorstellen. In haar beoordeling zal de rechtbank hiermee rekening houden.
4.6.
De rechtbank benadrukt nog wel dat eiseressen ter comparitie onweersproken hebben verklaard dat [naam ondernemer] ten tijde van de verweten gedragingen geen bestuurder was van La Mondiale, in tegenstelling tot [gedaagde 4] . Hij was slechts locatiemanager. Alleen tijdens de schorsing van [gedaagde 4] is [naam ondernemer] tijdelijk bestuurder geweest. Derhalve was [naam ondernemer] ondergeschikt aan [gedaagde 4] . Daar waar gedaagden stellen dat het niet
[gedaagde 4] , maar [naam ondernemer] was die zorgdroeg voor bepaalde betalingen vanuit La Mondiale, gebeurde dat dus in ieder geval onder de verantwoordelijkheid van
[gedaagde 4] .
Beschikking van 16 juni 2017
4.7.
Eiseressen stellen dat de verhoudingen tussen [gedaagde 4] en het Strukton-concern door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant adequaat zijn weergegeven in de beschikking van 16 juni 2017. Zij beroepen zich dan ook op het gezag van gewijsde ex artikel 236 Rv ter zake van de feiten zoals die door de kantonrechter in die beschikking zijn vastgesteld. Gedaagden betwisten dit standpunt. Zij stellen in de eerste plaats dat artikel 236 lid 1 Rv niet van toepassing is omdat er geen sprake is van een vonnis, maar van een beschikking. In de tweede plaats stellen gedaagden dat aan de beoordeling van de kantonrechter in de arbeidskwestie voorbij dient te worden gegaan, nu aan de in de beschikking vervatte beslissingen geen bindende kracht toekomt in de zin van artikel 236 lid 1 Rv.
4.8.
Ingevolge artikel 236 lid 1 Rv hebben beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht.
4.9.
De stelling van gedaagden dat artikel 236 lid 1 Rv niet van toepassing is, is onjuist. Weliswaar is dit artikel geschreven voor vonnissen, maar het is inmiddels vaste rechtspraak dat artikel 236 Rv zich leent voor analoge toepassing op beschikkingen, waarin beslissingen zijn gegeven over een rechtsbetrekking in geschil.
4.10.
Gedaagden stellen wel terecht dat de beschikking van de kantonrechter betrekking heeft op de (al dan niet) onrechtmatige opzegging van de arbeidsverhouding tussen Rasenberg en [gedaagde 4] , terwijl in de onderhavige procedure in geschil is of gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld jegens eiseressen. Daarmee kan niet worden geoordeeld dat eenzelfde rechtsbetrekking tussen partijen in geschil is, nog daargelaten dat ook sprake is van andere (meer) procespartijen. Dit laat onverlet dat in deze procedure ervan kan worden uitgegaan dat de arbeidsovereenkomst tussen [gedaagde 4] en Rasenberg met een ontslag op staande voet is geëindigd, op basis van feitelijkheden die ook in deze procedure een rol spelen. De betreffende feiten zullen in het kader van deze procedure zelfstandig worden beoordeeld.
Strijd met een behoorlijke procesorde?
4.11.
Gedaagden voeren aan dat eiseressen waren gehouden om reeds bij dagvaarding alle voor toewijzing van de vorderingen relevante feiten en omstandigheden te stellen. Dit hebben zij nagelaten. Eerst nadat gedaagden bij conclusie van antwoord tegen de vorderingen verweer hebben gevoerd, hebben eiseressen bij uitvoerige conclusie van repliek nieuwe feiten en/of omstandigheden gesteld die in hun optiek tot de conclusie leiden dat gedaagden gehouden zouden zijn tot betaling van de gevorderde bedragen. Nu eiseressen met de nader bij conclusie van repliek aangevoerde nieuwe feiten en omstandigheden reeds bekend waren dan wel bekend behoorden te zijn bij het uitbrengen van de dagvaarding, is volgens gedaagden het gevolg van deze wijze van procederen – die strijdig is met een behoorlijke procesorde – dat de ingestelde vorderingen enkel moeten worden beoordeeld op de door eiseressen bij dagvaarding genoemde feiten en omstandigheden.
4.12.
Met het voorgaande gaan gedaagden eraan voorbij dat het de rechtbank is geweest die tijdens de comparitie van partijen heeft aangegeven behoefte te hebben aan een nadere onderbouwing van de respectievelijke standpunten van partijen. Eiseressen hebben deze wens van de rechtbank, zoals zijzelf stellen, ‘ter harte genomen’ en waar zij konden nader feitenonderzoek gedaan. Onder deze omstandigheden kan niet geconcludeerd worden dat de door eiseressen genomen conclusie van repliek buiten beschouwing moet blijven wegens strijd met een behoorlijke procesorde. Gedaagden zijn ook niet in hun belangen geschaad, nu zij op die conclusie van repliek een uitvoerige conclusie van dupliek hebben genomen. De rechtbank zal bij de beoordeling derhalve ook beide conclusies betrekken.
Groepsaansprakelijkheid?
4.13.
Eiseressen zien [gedaagde 4] als hoofdverantwoordelijke voor de geleden schade, direct gevolgd door of gelijkelijk aan zijn broer [gedaagde 5] . De andere gedaagden spelen volgens eiseressen echter ook een rol van betekenis, hetzij doordat zij gelden hebben ontvangen, hetzij doordat zij, al dan niet via een tussenvennootschap, bestuurder zijn (geweest) van een van de geld ontvangende partijen. Eiseressen stellen dat het handelen – of als bestuurders stilzitten – van gedaagden voldoende is om groepsaansprakelijkheid ex artikel 6:166 BW, en dus hoofdelijkheid, aan te nemen.
4.14.
Artikel 6:166 BW bepaalt dat, indien één van tot een groep behorende personen onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het aldus toebrengen van schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, zij hoofdelijk aansprakelijk zijn indien deze gedragingen hun kunnen worden toegerekend.
4.15.
Wil sprake zijn van een groepsoptreden in de zin van genoemd artikel, dan moet tussen de individuele groepsdeelnemers en hun gedragingen een zekere samenhang bestaan. Daarvoor is in elk geval nodig dat blijkt van bewustzijn bij de individuele deelnemers dat anderen naast hen met hetzelfde bewustzijn van gemeenschappelijk optreden betrokken zijn bij gedragingen waarvan de kans op het aldus toebrengen van schade hen had behoren te weerhouden. De gedragingen van de verschillende personen moeten verder een voldoende nauwe, in tijd en plaats op elkaar afgestemde samenwerking vormen en de in de groep aanwezigen moeten hun gedragingen op elkaar hebben afgestemd of hebben samengewerkt.
4.16.
Het betreft hier een zware toets. Behoudens ten aanzien van [gedaagde 4] en [gedaagde 5] hebben eiseressen naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat de overige gedaagden in groepsverband hebben gehandeld overeenkomstig artikel 6:166 BW. Het had op de weg van eiseressen gelegen om nader uit te werken wat precies ieders rol in het geheel is geweest, hoe die rollen op elkaar waren afgestemd en op welke momenten deze afstemming concreet tot uiting is gekomen. Dat is onvoldoende gebeurd. Het enkele feit dat NJ Infra en IPE Advies ( [gedaagde 6] ) gelden hebben ontvangen of dat de natuurlijk personen onder gedaagden familiale banden hebben, betekent nog niet dat groepsaansprakelijkheid ex artikel 6:166 BW kan worden aangenomen. Daarvoor is wezenlijk meer nodig. Voor zover de vorderingen van eiseressen zich mede richten tot NJ Infra, [gedaagde 6] Holding, NJ Holding, [gedaagde 6] en/of [gedaagde 7] , zullen deze vorderingen dan ook reeds hierom worden afgewezen.
4.17.
Eiseressen hebben ten aanzien van deze gedaagden bij enkele vorderingen ook nog andere grondslagen aangevoerd, zoals onverschuldigde betaling, ongerechtvaardigde verrijking en de verplichting tot ongedaanmaking, maar aangezien zij die grondslagen ten aanzien van deze gedaagden verder niet specifiek hebben uitgewerkt – hetgeen wel op hun weg zou hebben gelegen omdat deze gedaagden in een verwijderd verband staan tot de verwijten die aan [gedaagde 4] en [gedaagde 5] worden gemaakt -, zal de rechtbank daaraan voorbij gaan.
4.18.
De rechtbank zal nu per post nagaan of [gedaagde 4] en/of [gedaagde 5] onrechtmatig jegens eiseressen hebben gehandeld.
Betalingen aan NJ Infra
4.19.
Eiseressen wijzen erop dat uit de haar ter beschikking staande administratie blijkt dat [gedaagde 5] namens NJ Infra met [gedaagde 4] heeft gecorrespondeerd over uit te voeren werkzaamheden bij Cours Saint Michel. Productie 14 betreft een offerte van
4 oktober 2015 van NJ Infra die voor akkoord is getekend door [gedaagde 4] . Volgens eiseressen is dit document geantedateerd, omdat [gedaagde 5] op dat moment geen enkele bevoegdheid had om NJ Infra te vertegenwoordigen. De later door gedaagden in het geding gebrachte machtiging van NJ Infra (productie 17 van gedaagden) is ook geantedateerd, aldus eiseressen. Desondanks is [gedaagde 5] in 2015 wel door [gedaagde 4] geïntroduceerd bij La Mondiale. [gedaagde 4] heeft [gedaagde 5] zelfs de financiële administratie laten beheren en hij kreeg de bevoegdheid om betalingen door La Mondiale te verrichten. Volgens eiseressen heeft La Mondiale uiteindelijk in totaal € 246.376,00 aan
NJ Infra betaald. Zij verwijzen in dit verband naar hun producties 24 en 25. In de administratie van La Mondiale zijn door de revisor bij controle in juni 2016 geen facturen van NJ Infra aangetroffen. Later bleken er wel facturen te zijn (productie 15 van eiseressen), maar die verwijzen naar een verder niet gespecificeerde aannemingsovereenkomst die eiseressen onbekend is. Bovendien ontberen de facturen zelf iedere specificatie. NJ Infra heeft volgens eiseressen niet of nauwelijks werkzaamheden uitgevoerd. Dit volgt uit een rapport van [werknemer] Bouwmanagement (JKB) van 14 december 2017.
4.20.
Volgens gedaagden dienen de bevindingen van het onderzoek van JKB te worden gepasseerd, nu zij niet zijn gekend in dit onderzoek. Bovendien zijn de verrichte werkzaamheden als gevolg van tijdsverloop niet meer te beoordelen, aldus gedaagden.
4.21.
De rechtbank gaat voorbij aan dit verweer. Nu eiseressen letterlijk en figuurlijk op afstand stonden van La Mondiale konden zij niet anders dan door middel van een bouwkundig expert achteraf inventariseren welke werkzaamheden bij Cours Saint Michel zijn verricht en welke waarde deze werkzaamheden vertegenwoordigen. Bovendien heeft
[gedaagde 4] zelf de opdracht tot de bouwwerkzaamheden gegeven zodat hij op de hoogte moet zijn, althans zou moeten zijn, van de daadwerkelijk verrichte werkzaamheden. Dit geldt te meer nu het onderzoek door JKB is uitgevoerd aan de hand van de door NJ Infra opgestelde offerte van 22 december 2016 (productie 59 van eiseressen). Gedaagden moeten dan ook in staat worden geacht verweer te voeren tegen het rapport van JKB. De rechtbank stelt echter vast dat gedaagden geen inhoudelijk verweer hebben gevoerd tegen genoemd rapport, hetgeen voor hun rekening en risico dient te komen. De rechtbank zal dan ook uitgaan van de juistheid van dat rapport.
4.22.
In het rapport is onder meer het volgende opgenomen:
Conclusies
Uit het totaaloverzicht, bijlage 23, blijkt dat er voor € 48.990 aan werkzaamheden is verricht. (…)
Echter de werkzaamheden zijn gedeeltelijk kwalitatief onvoldoende geweest, er zijn werkzaamheden foutief uitgevoerd en er zijn beschadigingen opgetreden.
De kosten hiervan staan in de bijlage 23 genoemd als de herstelkosten en deze bedragen € 12.265. (…)
De werkelijke waarde van de uitgevoerde werkzaamheden is de waarde van de werkzaamheden minus de herstelkosten:
€ 47.690 - € 12.265 = € 36.725.
Dit is een bedrag exclusief B.T.W., exclusief opslagen AK, Winst en Risico en exclusief uitvoerings- en werkbegeleidingskosten.
Voor deze onderdelen kunnen de volgende percentages worden aangehouden:
uitvoering en werkvoorbereiding: 10%
AK, winst en risico: 15%
De uiteindelijke waarde van de werkzaamheden bedraagt dan € 36.725 x 1,1 x 1,15 = € 46.457,13 exclusief btw.
4.23.
Volgens het rapport van JKB bedraagt de waarde van de door NJ Infra verrichte werkzaamheden dus € 46.457,13, terwijl een bedrag van € 246.376,00 in rekening is gebracht. Mede tegen de achtergrond van het feit dat [gedaagde 4] enkel door Strukton naar voren is geschoven om binnen La Mondiale, zolang er nog geen concrete plannen voor een toekomstige ontwikkeling waren, als beheerder/zaakwaarnemer te fungeren, zodat ervan zou mogen worden uitgegaan dat slechts basale bouwwerkzaamheden voor de instanthouding van het gebouw zijn opgedragen, is naar het oordeel van de rechtbank het verschil tussen beide bedragen te groot om aan te kunnen nemen dat er bij La Mondiale daadwerkelijk voor een bedrag van € 246.376,00 is verbouwd. De door gedaagden verstrekte facturen kunnen hen niet baten, nu zij niet zijn gespecificeerd. Aldus is niet duidelijk welke werkzaamheden in welke periode zijn verricht en hoeveel tijd daarmee gemoeid is geweest. De facturen bevatten enkel de algemene omschrijving ‘Termijn verbouwingswerkzaamheden conform aannemingsovereenkomst’, dan wel ‘Meerwerk verbouwingswerkzaamheden’. Ondanks alle stellingen en stukken zijn gedaagden er naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd inzichtelijk te maken dat er voor een bedrag van € 246.376,00 bij La Mondiale is verbouwd, terwijl het juist op de weg van
[gedaagde 4] als zaakwaarnemer bij La Mondiale ligt om rekening en verantwoording af te leggen over het door hem gevoerde beleid.
4.24.
Dat de werkzaamheden van NJ Infra zich niet hebben beperkt tot verbouwingswerkzaamheden, maar ook bestonden uit technisch advies, het beschikbaar stellen van onderhoudspersoneel, het verdiepen in de huurderskwesties en het nagaan van de gangen van [naam ondernemer] , is weliswaar door gedaagden gesteld, maar niet nader onderbouwd met concrete feiten en omstandigheden. De offerte van 22 december 2016 zegt op zichzelf niets.
4.25.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde 4] tezamen met
[gedaagde 5] , die feitelijk leidinggaf aan NJ Infra, een grote som geld afhandig heeft gemaakt van La Mondiale. Zij hebben zichzelf verrijkt ten koste van een ander. Dat is naar het oordeel van de rechtbank onrechtmatig. Het gegeven dat [gedaagde 4] in een contractuele verhouding stond tot Rasenberg, maakt dat niet anders. Aangenomen mag worden dat dit niet tot zijn contractuele verplichtingen behoorde, Eiseressen hebben door dit onrechtmatig handelen schade geleden.
4.26.
Gedaagden voeren nog aan dat voor zover de verrichte werkzaamheden gebreken zouden hebben vertoond, eiseressen hierover eerder, in ieder geval binnen een redelijke termijn, hadden moeten klagen, bij gebreke waarvan de beweerdelijke gebreken sowieso niet voor rekening van NJ Infra komen. Dan had NJ Infra nog de gelegenheid gehad om tot het verrichten van eventuele herstelwerkzaamheden over te gaan. Nu NJ Infra voor het eerst bij conclusie van repliek bekend is geworden met de vermeende gebreken, geldt dat een eventueel recht van eiseressen op herstel is komen te vervallen.
4.27.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De klachtplicht van artikel 6:89 BW heeft betrekking op gebrekkige prestaties, dat wil zeggen prestaties van een schuldenaar die niet aan de verbintenis beantwoorden. De klachtplicht ziet derhalve niet op een vordering uit onrechtmatige daad. Dat laatste is slechts anders indien de vordering uit onrechtmatige daad is gericht tegen de schuldenaar en is gegrond op feiten die tevens de stelling zouden rechtvaardigen dat de prestatie niet aan de verbintenis beantwoordt. In dit geval is daarvan geen sprake. [gedaagde 4] en [gedaagde 5] zijn immers niet aansprakelijk omdat zij jegens eiseressen zijn tekortgeschoten in de nakoming van een verbintenis. Zij zijn uit onrechtmatige daad aansprakelijk omdat zij zichzelf ten koste van La Mondiale hebben verrijkt, door
La Mondiale een grote som geld afhandig te maken. Er doet zich daarom niet het geval voor dat de schuldenaar van een verbintenis moet worden beschermd tegen het door de schuldeisers, door middel van een vordering uit onrechtmatige daad, ontgaan van de klachtplicht (zie ook Hoge Raad 13 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1176).
4.28.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat ervan moet worden uitgegaan dat de door eiseressen geleden schade bestaat uit het verschil tussen het aan NJ Infra betaalde bedrag en de waarde van de daadwerkelijk door NJ Infra verrichte werkzaamheden, zijnde
€ 246.376,00 - € 46.457,13 = € 199.918,87. Overeenkomstig het gevorderde onder 3.1 sub I dient dit bedrag door [gedaagde 4] en [gedaagde 5] aan eiseressen te worden (terug)betaald. Deze vordering zal dan ook worden toegewezen.
Betalingen aan IPE Advies ( [gedaagde 6] )
4.29.
Eiseressen stellen dat tussen 2013 en 2015 bedragen van in totaal € 168.537,55 door La Mondiale aan IPE Advies zijn overgemaakt. Zij verwijzen opnieuw naar de producties 24 en 25, alsook naar productie 61, een brief van 11 oktober 2017 van de Bank Nagelmackers aan La Mondiale, waaruit blijkt dat [gedaagde 4] een onbeperkte bevoegdheid had op de rekening van La Mondiale en dat hij alle betalingen aan IPE Advies heeft verricht. In de administratie van La Mondiale zijn door de bedrijfsrevisor bij haar controle in juni 2016 geen facturen van IPE Advies aangetroffen. Eiseressen betwisten dat IPE Advies daadwerkelijk werkzaamheden heeft verricht, bij gebrek aan gespecificeerde facturen, declaraties, rapportages, offertes en correspondentie. Eerst na schorsing van
[gedaagde 4] als bestuurder heeft hij alsnog (niet gespecificeerde) facturen van IPE Advies toegezonden. Eiseressen gaan ervan uit dat deze facturen ook zijn geantedateerd. Daarvoor verwijzen zij naar verschillende e-mailberichten van [gedaagde 4] en [naam ondernemer] . Ten aanzien van [gedaagde 5] stellen eiseressen nog dat hij, hoewel hij daartoe niet bevoegd was, namens IPE Advies een brief (d.d. 5 november 2013) inzake werkzaamheden voor La Mondiale heeft ondertekend. [gedaagde 4] heeft deze brief namens La Mondiale ondertekend.
4.30.
Gedaagden stellen dat de aan IPE Advies verrichte betalingen corresponderen met de als productie 9 van eiseressen overgelegde facturen. IPE Advies is in 2013, 2014 en 2015 meermaals door [gedaagde 4] namens La Mondiale ingehuurd om uitzoekwerk te verrichten op grond van een uurloon van € 76,00 per uur exclusief btw. IPE Advies is onder meer verzocht, zo stellen gedaagden, tot het uitvoeren van de navolgende werkzaamheden:
- uitzoeken mogelijkheden verkoop Cours Saint Michel,
- uitzoeken mogelijkheden met betrekking tot de 2.000 m2 groenstrook, die in eerste
instantie bouwgrond was,
- uitzoeken mogelijkheden bouw van een parkeergarage van circa 1.800 m2,
- uitzoeken dossier met betrekking tot de boedelafwikkeling,
- uitzoeken mogelijkheden schade residentie La Mondiale,
- uitzoeken financiering van La Mondiale.
In beginsel was de opdracht beperkt, maar deze werd later uitgebreid, aldus gedaagden. Zij verwijzen naar een brief van 22 december 2016 van IPE Advies aan La Mondiale.
4.31.
Uit de stukken kan worden afgeleid dat La Mondiale een bedrag van in totaal
€ 168.537,55 aan IPE Advies heeft betaald. Naar het oordeel van de rechtbank hebben gedaagden onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat IPE Advies ook daadwerkelijk voor dit bedrag werkzaamheden heeft verricht ten behoeve van La Mondiale. Dat de aan IPE Advies verrichte betalingen corresponderen met de als productie 9 van eiseressen overgelegde facturen zegt op zichzelf niets. Bovendien kan uit die facturen niets worden afgeleid. Zij zijn niet gespecificeerd en geven geen enkele indicatie van enige betrokkenheid van [gedaagde 5] bij de vermeende werkzaamheden. Ook het zogenaamde opdrachtdocument van 5 november 2013 (productie 13 van eiseressen) biedt onvoldoende aanknopingspunten. In dit document is – voor zover van belang – het volgende opgenomen:
Het contract omvat de volgende voorwaarden:
- We zijn een uurtarief van € 76,- per uur excl BTW overeen gekomen
- De overeenkomst zal ingaan vanaf 6-11-2013 en eindigen op 31-12-2015
- De inzet is in onderling overleg, er is geen minimaal aantal uren vastgesteld
Omschrijving werkzaamheden:
- Het inlezen in de dossiers betreffende een eventuele verkoop van het onroerend goed dat toebehoort aan La Mondiale NV, ik zal nadat ik het dossier volledig bestudeert heb mijn contacten gaan aanwenden om een verkoop te proberen te bewerkstelligen.
4.32.
In aanvulling hierop heeft [gedaagde 5] tijdens de comparitie verklaard dat hij de werkzaamheden heeft verricht en dat het allemaal uitzoekwerk betrof met betrekking tot de ontwikkeling van Etterbeek (de plaats waar Cours Saint Michel is gevestigd). Volgens
[gedaagde 5] ligt er een nog te ontwikkelen groenstrook voor het pand waarop drie torens gebouwd kunnen worden. La Mondiale is eigenaar van deze grond.
4.33.
Naar het oordeel van de rechtbank gaan deze uitzoekwerkzaamheden van
[gedaagde 5] alsmede het verkennen van de mogelijkheden tot verkoop van het onroerend goed van La Mondiale de omvang van de aan [gedaagde 4] verstrekte opdracht te buiten. Uit niets blijkt dat hem ooit is opgedragen de verdere ontwikkeling van het winkelcentrum op zich te nemen of om als projectontwikkelaar op te treden. Zoals hiervoor reeds is overwogen, blijkt uit niets dat het Strukton-concern gedurende de periode waarover het in deze zaak gaat concrete plannen heeft gehad met Cours Saint Michel en haar directe omgeving, laat staan dat zij daarvoor [gedaagde 4] had aangesteld. Niet valt dan ook in te zien hoe [gedaagde 4] of [gedaagde 5] ooit hebben kunnen denken dat het tot hun taak behoorde om die ontwikkeling ter hand te nemen.
Daar komt bij dat ook niet aannemelijk is geworden dat die werkzaamheden ook zijn verricht. Gedaagden stellen met verwijzing naar de offerte/brief van 22 december 2016 van IPE Advies aan La Mondiale weliswaar dat de opdracht later is uitgebreid met de werkzaamheden zoals hiervoor onder 4.30 genoemd, maar zij hebben onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat die werkzaamheden in de periode daarvoor ook allemaal zijn verricht. Gedaagden kunnen niet volstaan met de stelling dat het dossier bij La Mondiale ligt zodat het voor hen lastig is alles te bewijzen. Er zijn geen schriftelijke stukken in het geding gebracht die wijzen op verrichte werkzaamheden in de orde van grootte zoals [gedaagde 4] en [gedaagde 5] hebben aangegeven. Bovendien moet niet uit het oog worden verloren, zoals eiseressen terecht opmerken, dat genoemde offerte is opgemaakt anderhalf jaar nadat de laatste betaling aan IPE Advies is verricht, op een moment dat Strukton [gedaagde 4] al had geconfronteerd met haar voorlopige bevindingen.
4.34.
Voor de rechtbank staat dan ook vast dat [gedaagde 4] en [gedaagde 5] ook op dit onderdeel onrechtmatig hebben gehandeld door een grote som geld van La Mondiale naar IPE Advies over te (laten) maken, terwijl daar geen noemenswaardige werkzaamheden tegenover hebben gestaan. Als gevolg hiervan hebben eiseressen schade geleden. Deze schade bestaat uit het bedrag dat door La Mondiale aan IPE Advies is betaald.
4.35.
Ten aanzien van de in dit verband door eiseressen ingestelde vordering hebben gedaagden onweersproken gesteld dat daarin ten onrechte btw is meegenomen. Het gevorderde onder 3.1 sub II ligt ten aanzien van [gedaagde 4] en [gedaagde 5] dan ook voor een bedrag van € 168.537,55 - € 29.250,32 = € 139.287,23 voor toewijzing gereed.
Betaling aan [advocatenkantoor]
4.36.
Eiseressen stellen dat op 2 augustus 2013 een bedrag van € 27.734,59 van de rekening van La Mondiale is overgemaakt naar [advocatenkantoor] . Deze betaling dient volgens eiseressen niet ten laste te komen van La Mondiale. Er heeft namelijk nooit een betalingsverplichting van eiseressen jegens [advocatenkantoor] bestaan en de betaling is hen ook niet ten goede gekomen. [gedaagde 4] en [gedaagde 5] hebben de afwikkeling van een of meer faillissementen waarbij zij persoonlijk waren betrokken, laten bekostigen door
La Mondiale, zo wordt vermoed. Kennelijk hebben zij in dat kader met schuldeisers akkoorden gesloten en heeft [advocatenkantoor] hen daarbij bijgestaan.
4.37.
Gedaagden stellen dat [advocatenkantoor] privéwerkzaamheden voor
La Mondiale heeft verricht in opdracht van [gedaagde 4] , te weten de afwikkeling van een faillissement. Tegelijkertijd betwisten zij dat het faillissement zou zijn afgekocht via
La Mondiale. Gedaagden voeren aan dat de werkzaamheden onder meer advies-werkzaamheden behelsden met betrekking tot de boedelafwikkeling van LIH (een vastgoed groep met ondernemingen in Nederland en België) en claims en discussies aangaande het complex in het centrum van Brussel (zie 2.1) en algemene adviezen over structuur etc.
4.38.
Niet in geschil is dat de betaling ziet op de afwikkeling van een of meer faillissementen. Daar waar eiseressen hun stellingen met verschillende stukken onderbouwen, laten gedaagden dat na. Hun verweer is ook uitermate vaag. Er zijn geen concrete feiten en omstandigheden gesteld of stukken ter onderbouwing daarvan overgelegd, waaruit kan worden afgeleid dat [advocatenkantoor] werkzaamheden heeft verricht ten behoeve van eiseressen, althans La Mondiale. Dit terwijl de betaling kennelijk ziet op kosten die samenhangen met de afwikkeling van een of meer faillissementen en dergelijke handelingen normaalgesproken schriftelijk worden vastgelegd. Niet valt in te zien waarom gedaagden geen stukken hebben overgelegd waaruit kan blijken dat voor
La Mondiale is betaald. Aldus moet het verweer als onvoldoende onderbouwd worden gepasseerd. De rechtbank gaat ervan uit dat La Mondiale heeft betaald voor de faillissementen waarbij [gedaagde 4] en [gedaagde 5] persoonlijk betrokken waren. De rechtbank wijst in dit verband op een e-mail van [naam ondernemer] van 24 mei 2017 aan [advocatenkantoor] en de reactie daarop van [advocaat] van [advocatenkantoor] van 7 juni 2017 (productie 29):
[naam ondernemer] :
Op 02/08/2013 werd, in opdracht van de [gedaagde 4] Kraaijeveld, via het debet van rekening (…) op naam van NV La Mondiale een bedrag van 27.734,59 EURO overgemaakt op uw rekening (…) met vermelding “Honorarium en settelment”. Naar aanleiding van een audit blijkt echter dat we nooit het onderliggend stuk mochten ontvangen. Kan u ons een copie bezorgen van uw declaratie(s) en de specificatie(s) in het bijzonder met betrekking tot deze betaling?
[advocaat] :
Hierbij berichten wij u naar aanleiding van uw e-mail van woensdag 24 mei jl. dat NV La Mondiale geen cliënt is geweest van ons kantoor. De betaling waarnaar u verwijst heeft geen betrekking op honorarium van [advocatenkantoor] betreffende voor NV La Mondiale verrichte diensten.
4.39.
Ook wijst de rechtbank nog op productie 65 van eiseressen en met name op bijlage A60 hiervan. Dit betreft een e-mail van 30 juli 2013 waarin [advocatenkantoor] onder meer aan [gedaagde 4] en [gedaagde 5] meedeelt:
“… verzoek ik nogmaals dringend om nog deze week ervoor zorg te dragen dat de voor de akkoorden benodigde bedragen op onze derdenrekening worden overgemaakt, alsmede dat de in dit dossier nog openstaande facturen van mijn kantoor volledig worden voldaan.”Drie dagen later ontvangt [advocatenkantoor] van La Mondiale genoemd bedrag van € 27.734,59.
4.40.
De slotsom is dat [gedaagde 4] en [gedaagde 5] ook op dit onderdeel onrechtmatig jegens eiseressen hebben gehandeld en dat eiseressen als gevolg daarvan schade hebben geleden. Deze schade bestaat uit het bedrag dat aan [advocatenkantoor] is betaald. Het gevorderde onder 3.1 sub III ligt ten aanzien van beide broers derhalve voor toewijzing gereed.
Privéaankopen
4.41.
Eiseressen stellen dat [gedaagde 4] over de verschillende jaren een bedrag van in totaal € 52.792,23 aan privéaankopen heeft gedaan met gebruikmaking van een creditcard van La Mondiale. Daarnaast heeft [gedaagde 4] voor € 5.682,98 aan goederen (Iphones en Ipads) gekocht met gebruikmaking van de bankrekeningen van La Mondiale. Deze goederen zijn niet ten behoeve van eiseressen gedaan en gekomen. Eiseressen verwijzen onder meer naar een aantal producties, alsook een overweging uit de eerder besproken beschikking van 16 juni 2017 van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant en het rapport van Hoffmann. Volgens eiseressen beschikten [gedaagde 4] en [gedaagde 5] over de mogelijkheid deze betalingen te doen, althans van het gekochte te genieten.
4.42.
Gedaagden betwisten de stellingen van eiseressen. Zij voeren aan dat uit de overgelegde producties niet volgt dat de creditcardtransacties niet zakelijk zouden zijn geweest. Voor zover er voor bepaalde transacties geen bonnen zouden zijn, geldt dat deze door [naam ondernemer] moeten zijn verricht, aldus gedaagden. Dit geldt zeker voor de na juni 2016 gedane transacties, omdat op 16 juni 2016 de creditcard van [gedaagde 4] door [naam ondernemer] is vernietigd, zo volgt uit de verklaring van [naam ondernemer] . Gedaagden voeren verder aan dat er geen enkel bewijs is dat [gedaagde 5] verantwoordelijk zou zijn voor de gestelde transacties. Hij beschikte ook niet over een creditcard. Voor de paar te verwaarlozen door hem gedane transacties die hij met toestemming van [gedaagde 4] heeft verricht met zijn kaart, geldt dat hij juist wel bonnen heeft overgelegd aan [naam ondernemer] , zoals ook volgt uit productie 36.
4.43.
Wat betreft het beroep dat eiseressen ter onderbouwing van hun stelling doen op het rapport van Hoffmann en de beschikking van de kantonrechter van 16 juni 2017, heeft het volgende te gelden. Volgens Hoffmann volgt uit een door eiseressen als productie 66 overgelegd stuk – een overzicht met data, omschrijvingen waar de aankopen zijn gedaan en bedragen – dat met de creditcard van La Mondiale, die in bezit was van [gedaagde 4] , over de verschillende jaren voor een bedrag van € 52.792,23 aan inkopen zijn gedaan met een kennelijk privékarakter. Met verwijzing naar deze passage in het rapport van Hoffmann heeft de kantonrechter geoordeeld dat [gedaagde 4] niet, althans onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken dat de gestelde opnames met de creditcard door hem en voor privédoeleinden zijn gedaan. Ook verwijzen eiseressen naar hun productie 63, een e-mail van [gedaagde 4] van 23 december 2016 aan Geert Hoek van Strukton, met daarin een opsomming van betalingen en een aantal kassabonnen (over de laatste maanden van 2016). Deze opsomming is nagenoeg gelijk aan die van productie 66, zij het dat [gedaagde 4] bij elk bedrag heeft aangegeven waar het bedrag op ziet. Eiseressen stellen dat deze verantwoording door [gedaagde 4] ongeloofwaardig is, nu hij daarmee pas na lang aandringen en diverse verzoeken om het afleggen van verantwoording kwam en hij bovendien hierover was gehoord door Strukton. Eiseressen wijzen er verder op dat de lijst veel vragen oproept. Zo staan er veel grote, ronde bedragen op en is niet duidelijk waarom [gedaagde 4] zoveel aankopen heeft gedaan op kosten van La Mondiale terwijl deze kosten kennelijk thuishoorden bij Strukton. Evenmin is duidelijk wat voor relatiegeschenken
[gedaagde 4] voor zijn personeel heeft gekocht en waarom het nodig was voor het eigen personeel relatiegeschenken te kopen. Ten aanzien van de bankbetalingen verwijzen eiseressen tot slot opnieuw naar Hoffmann. Hoffmann heeft het in dat verband over twee facturen met betrekking tot de aanschaf van Ipads en Iphones die als bijlage A86 aan het rapport zijn gevoegd. Eiseressen hebben deze bijlage als productie 48 in het geding gebracht.
Hoewel allerminst valt uit te sluiten dat een of meer betalingen inderdaad niet ten behoeve van eiseressen zijn gedaan, kan uit de stukken, ook wanneer deze in onderlinge samenhang worden bezien, niet worden afgeleid dat het bedrag waarvan nu in rechte terugbetaling wordt gevorderd door eiseressen uitsluitend betalingen betreft voor privé-aankopen. Het had op de weg van eiseressen gelegen om uiteen te zetten op welke wijze uit de betreffende gegevens kan worden afgeleid dat de gewraakte creditcard- en banktransacties niet zijn verricht ten behoeve van La Mondiale of aan haar ten goede zijn gekomen. Dat vergt duidelijke stellingnames van haar kant; het in twijfel trekken van het verweer van gedaagden is daartoe onvoldoende. De verklaringen van [naam ondernemer] scheppen in dit verband ook geen duidelijkheid, nu zij door beide partijen worden gebruikt ter staving van hun eigen standpunten. Na het uitvoerige verweer van gedaagden op dit onderdeel in de conclusie van dupliek is (tijdens het pleidooi) geen nadere toelichting van eiseressen meer gekomen. Dat [gedaagde 4] en [gedaagde 5] op dit punt onrechtmatig jegens eiseressen hebben gehandeld is dan ook onvoldoende gebleken. Dit leidt tot de conclusie dat dit deel van de vordering moet worden afgewezen.
Matiging?
4.44.
[gedaagde 4] doet nog een beroep op matiging. Nu hij geen inkomsten ontving uit hoofde van zijn bestuursfunctie had hij zelf geen belang bij de gestelde benadeling en is het ook niet redelijk en billijk om hem voor de volledig gestelde schade te laten opdraaien, aldus [gedaagde 4] .
4.45.
Voor een geslaagd beroep op matiging is ingevolge artikel 6:109 BW vereist dat toekenning van de volledige schadevergoeding tot kennelijke onaanvaardbare gevolgen zou leiden. Naar het oordeel van de rechtbank geven de omstandigheden van dit geval, waaronder de grond van de aansprakelijkheid en de aard van de tussen partijen bestaande rechtsverhouding, geen aanleiding voor matiging. Dat [gedaagde 4] geen vergoeding heeft ontvangen voor de aan zijn broer opgedragen werkzaamheden en daar geen eigen belang bij had, oordeelt de rechtbank niet relevant. Bepaald niet is uit te sluiten dat hij heeft geprofiteerd van het geld dat naar zijn broer vloeide. Tegen die achtergrond is ook onvoldoende aannemelijk dat hij nu of in de toekomst geen draagkracht zal hebben om zijn schuld aan eiseressen te betalen. Het beroep op matiging wordt dan ook verworpen.
Conclusie
4.46.
Het voorgaande betekent dat in totaal toewijsbaar is: € 199.918,87 + € 139.287,23 + € 27.734,59 = € 366.940,69.
4.47.
De wettelijke rente is toewijsbaar zoals gevorderd, dus vanaf de dag van dagvaarding, zijnde 24 februari 2017, tot aan de dag van algehele voldoening.
4.48.
Anders dan gedaagden betogen, kan aan alle eiseressen bevrijdend worden betaald. Het is niet noodzakelijk om dit per eiseres op te splitsen. Dit is slechts anders indien een of meer eiseressen geen vorderingsrecht toekomt, maar gesteld noch gebleken is dat daarvan in deze zaak sprake is. Bovendien hebben eiseressen onweersproken gesteld dat zij elkaar over en weer volledig hebben gemachtigd tot de incasso van hun respectievelijke vorderingen op gedaagden.
Onderzoekskosten
4.49.
Eiseressen maken aanspraak op vergoeding van de door hen gemaakte onderzoekskosten. In het kader van de weerlegging van het verweer van gedaagden ten aanzien van de betalingen aan NJ Infra hebben zij namelijk aanzienlijke kosten gemaakt. Deze kosten bestaan in hoofdzaak uit de kosten die zijn gefactureerd door JKB.
4.50.
De rechtbank zal deze kosten afwijzen. Eiseressen hebben bedoelde kosten op geen enkele wijze nader gespecificeerd. Zij hebben zelfs geen bedrag genoemd dat hiermee zou zijn gemoeid.
Beslagkosten
4.51.
Eiseressen vorderen gedaagden te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar, zij het alleen voor zover de beslagen ten laste van [gedaagde 4] en/of [gedaagde 5] zijn gelegd. De beslagkosten worden begroot op € 2.410,78 voor verschotten en € 2.402,00 voor salaris advocaat (1 rekest x
€ 2.402,00).
Proceskosten
4.52.
[gedaagde 4] en [gedaagde 5] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van eiseressen worden begroot op:
- dagvaarding € 450,64
- griffierecht € 2.658,00
- salaris advocaat €
12.010,00(5 punten × tarief € 2.402,00)
Totaal € 15.118,64
4.53.
Eiseressen zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van
NJ Infra, [gedaagde 6] Holding, NJ Holding, [gedaagde 6] en [gedaagde 7] worden veroordeeld. Deze kosten worden begroot op nihil.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde 4] en [gedaagde 5] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, tot betaling van € 199.918,87 aan eiseressen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 februari 2017 tot aan de dag van algehele voldoening,
5.2.
veroordeelt [gedaagde 4] en [gedaagde 5] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, tot betaling van € 139.287,23 aan eiseressen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 februari 2017 tot aan de dag van algehele voldoening,
5.3.
veroordeelt [gedaagde 4] en [gedaagde 5] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, tot betaling van € 27.734,59 aan eiseressen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 februari 2017 tot aan de dag van algehele voldoening,
5.4.
veroordeelt [gedaagde 4] en [gedaagde 5] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 4.812,78,
5.5.
veroordeelt [gedaagde 4] en [gedaagde 5] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van eiseressen tot op heden begroot op € 15.118,64,
5.6.
veroordeelt eiseressen in de proceskosten, aan de zijde van NJ Infra, [gedaagde 6] Holding, NJ Holding, [gedaagde 6] en [gedaagde 7] tot op heden begroot op nihil,
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Vaessen en in het openbaar uitgesproken door
mr. D.M.I. de Waele op 19 december 2018.
Coll.: MvG