ECLI:NL:RBGEL:2018:512

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 februari 2018
Publicatiedatum
6 februari 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 4846
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs wegens alcoholmisbruik bij beginnend bestuurder

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 5 februari 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure waarbij de ongeldigverklaring van het rijbewijs van eiser aan de orde was. Eiser, een beginnend bestuurder, was op 5 november 2016 aangehouden door de politie, waarbij een alcoholgehalte van 590 µg/l was vastgesteld. Naar aanleiding van deze aanhouding heeft de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) een onderzoek naar de geschiktheid van eiser voor het besturen van motorrijtuigen opgelegd. Dit onderzoek, uitgevoerd door psychiater C.J.F. Kemperman, resulteerde in een diagnose van alcoholmisbruik. Het primaire besluit van het CBR om het rijbewijs van eiser ongeldig te verklaren werd op 7 augustus 2017 gehandhaafd in het bestreden besluit, waartegen eiser beroep instelde.

Tijdens de zitting op 12 januari 2018 heeft eiser zijn bezwaren tegen de besluiten toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. W. Vahl. De rechtbank heeft overwogen dat de psychiater voldoende onderzoek heeft gedaan en dat de diagnose alcoholmisbruik op een juiste manier is gesteld. Eiser heeft niet aangetoond dat de bevindingen van de psychiater gebrekkig zijn of dat het CBR zich niet op deze bevindingen had mogen baseren. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet de mogelijkheid heeft benut om een tweede deskundigenonderzoek aan te vragen, wat zijn positie niet versterkt. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, waarbij het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs in stand is gebleven. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van bestuurders om zich aan de verkeersregels te houden, vooral in het geval van alcoholgebruik.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/4846

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. W. Vahl),
en
de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzente Rijswijk, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 april 2017 (hierna: het primaire besluit) heeft verweerder het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard.
Bij besluit van 7 augustus 2017 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Sheikchote.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser is op 5 november 2016 aangehouden door de politie. Daarbij is bij eiser een alcoholgehalte geconstateerd van 590 µg/l. Nu eiser een beginnende bestuurder is en bij hem een ademalcoholgehalte is geconstateerd dat hoger is dan 220 µg/l, is door de politie een mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) aan verweerder gedaan.
2. Verweerder heeft eiser naar aanleiding van deze mededeling een onderzoek naar zijn geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen opgelegd. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden op 8 februari 2017 en is verricht door C.J.F. Kemperman, psychiater, hetgeen geresulteerd heeft in het verslag van bevindingen van 24 februari 2017 (hierna: het verslag van bevindingen). Op grond van de bevindingen van het onderzoek heeft de keurende arts de diagnose alcoholmisbruik in ruime zin gesteld.
3. Verweerder heeft aan het primaire besluit, tot ongeldig verklaren van het rijbewijs van eiser, het verslag van bevindingen ten grondslag gelegd. Verweerder heeft dit besluit bij het bestreden besluit gehandhaafd. Verweerder heeft in de bezwaargronden geen aanleiding gezien om te concluderen dat het besluit niet gebaseerd mocht worden op deze bevindingen.
4. Hiermee kan eiser zich niet verenigen. Op hetgeen hij in dit verband heeft aangevoerd zal in het navolgende worden ingegaan.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Het op deze zaak betrekking hebbend wettelijk kader is opgenomen in de bijlage.
7. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling; zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1948), bestaat slechts aanleiding om de ongeldigverklaring van het rijbewijs niet in stand te laten indien de psychiatrische rapportage waar verweerder zich op baseert naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is, zodanig dat verweerder zich daarop niet heeft mogen baseren. Het is niet aan verweerder en niet aan de bestuursrechter om te beoordelen of voor het psychiatrisch oordeel voldoende feitelijke grondslag bestaat.
8. De rechtbank is niet gebleken dat het verslag van bevindingen naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is, dat verweerder zich daarop niet heeft mogen baseren.
8.1.
De stellingen van eiser dat hij een zeer beperkt gesprek met de psychiater heeft gehad, er nauwelijks op het een en ander is ingegaan, geen verdiepingsvragen zijn gesteld en er een serie van standaardvragen op hem werden afgevuurd, falen. Blijkens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 23 maart 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP8772) is er een specialistisch rapport, als bedoeld in paragraaf 8.8 van de bijlage van de Regeling eisen geschiktheid 2000, indien de betreffende specialist, de psychiater, de betrokkene zelf heeft gezien en aldus direct bij ten minste enig onderdeel van het onderzoek betrokken is geweest. Hetgeen hier het geval is. Uit deze jurisprudentie volgt ook dat het niet aan de bestuursrechter is om te beoordelen of het contact met de keurend arts toereikend is geweest voor de door deze gestelde diagnose.
8.2.
De stelling van eiser dat het bloedonderzoek niet op alcoholmisbruik wijst en de psychiater via een omweg tot deze diagnose komt, slaagt niet. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:111) laat de omstandigheid dat niet uit alle onderdelen van het onderzoek, zoals het bloedonderzoek, alcoholmisbruik is te herleiden, onverlet dat de keurend arts deze diagnose heeft mogen stellen op basis van andere bevindingen. Uit het verslag van bevindingen blijkt dat er weliswaar op het moment van het onderzoek geen aanwijzingen meer bestonden voor deze diagnose maar dat de psychiater tot deze diagnose is gekomen op basis van de omstandigheden bij de aanhouding op 5 november 2016 en de verklaringen van eiser over zijn alcoholgebruik destijds.
8.3.
Verder heeft eiser gesteld dat de overweging dat iemand met een dergelijke hoeveelheid alcohol niet in staat zou zijn om 7 kilometer te rijden, een aanname is en niet is onderbouwd. Eiser merkt daarbij op dat niets bekend is over zijn route, snelheid en rijgedrag in de bewuste nacht. Enige vorm van tolerantie staat dan ook niet vast, zodat dit ten onrechte als enig punt er toe heeft geleid dat het onderzoek in zijn nadeel is uitgevallen, aldus eiser.
Deze gronden slagen niet. De psychiater is op grond van zijn specialistische kennis tot een eigen oordeel gekomen, na de feiten en omstandigheden, zoals die hem zijn gebleken – de omstandigheden die de grondslag vormen voor het vermoeden van ongeschiktheid daaronder begrepen – in het licht van zijn expertise te hebben gewogen. Daarbij hebben diverse bevindingen in onderlinge samenhang bezien, geleid tot de conclusie alcoholmisbruik in ruime zin. Bovendien heeft eiser tijdens het onderzoek op 8 februari 2017 verklaard zich nuchter te hebben gevoeld. Anders dan eiser stelt heeft verweerder niet overwogen dat het met het gemeten promillage onmogelijk is om een auto te starten, laat staan daarin te rijden. Daarnaast heeft ook de Afdeling de feitelijke rijbekwaamheid relevant geacht in verband met de vaststelling van tolerantie (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 23 maart 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP8730).
8.4.
Eiser heeft aangevoerd dat hij in het buitengebied van Barneveld is aangehouden in de nabijheid van de enige grote uitgaansgelegenheid in dat gebied, in het weekend en na middernacht, zodat er geen sprake van is dat hij toevallig werd betrapt. Verder heeft eiser gesteld dat de psychiater ten onrechte de sociale context, het feit dat het een uitgaansavond was, het moment van aanhouding en het ontbreken van een strafblad buiten beschouwing heeft gelaten.
Verweerder heeft hierin geen aanleiding hoeven zien om het verslag van bevindingen niet aan het bestreden besluit ten grondslag te leggen. Het aantal kilometers dat eiser gereden had, het tijdstip en het ontbreken van een strafblad is daarbij wel betrokken. Verweerder heeft verder kunnen overwegen dat eiser hiermee miskent dat hij zelf de keuze heeft gemaakt om als bestuurder van een auto op te treden nadat hij een geruime hoeveelheid alcohol had genuttigd. Het aangevoerde maakt daarnaast niet dat sprake is geweest van een routinefuik, hetgeen in het verslag van bevindingen is meegewogen. Met betrekking tot de opmerking dat eiser is aangehouden in de nabijheid van een uitgaansgelegenheid, wordt overwogen dat eiser heeft verklaard 7 kilometer te hebben afgelegd.
9. Wanneer eiser het niet eens was met de bevindingen en de conclusie van de psychiater, zoals die aan verweerder zijn verstrekt, had het bovendien op eisers weg gelegen om die te ontkrachten met andersluidende bevindingen en conclusies van een andere psychiater. Eiser had de mogelijkheid om een tweede onderzoek naar zijn rijvaardigheid en geschiktheid aan te vragen, als bedoeld in artikel 134, derde lid, van de WVW 1994, dan wel om een eigen deskundigenrapport op te laten stellen, maar heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
10. Eiser heeft daarnaast aangevoerd dat het bij hem geconstateerde promillage bij een ‘normale’ bestuurder, niet zijnde een beginnend bestuurder, geen aanleiding had gevormd om een onderzoek naar zijn geschiktheid op te starten.
Dat de wetgever in dit kader een onderscheid heeft gemaakt, doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de conclusie in het verslag van bevindingen dat sprake is van alcoholmisbruik in ruime zin. Uit dit verslag blijkt bovendien niet dat is meegewogen dat eiser beginnend bestuurder was. Als eiser van oordeel is dat verweerder geen onderzoek naar zijn rijgeschiktheid had mogen laten uitvoeren, omdat de wet- en regelgeving ten onrechte een onderscheid maakt tussen een beginnend bestuurder en een normale bestuurder, had hij bezwaar moeten maken tegen het besluit van 2 december 2016 waarbij dit onderzoek is opgelegd en dit daar naar voren moeten brengen.
11. Omtrent de verwijzing van eiser naar het feit dat in het bestreden besluit ten onrechte een keer is genoemd dat eiser twee keer onder invloed heeft gereden, overweegt de rechtbank dat sprake is van een kennelijke verschrijving. Immers, in de rest van het bestreden besluit en het verslag van bevindingen wordt enkel verwezen naar de aanhouding op 5 november 2016.
12. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs niet in stand kan blijven.
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J.M. Besselink, rechter, in tegenwoordigheid van C.M.A. Groenendaal, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Bijlage

Wegenverkeerswet 1994
Artikel 130
1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
Artikel 131
1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen respectievelijk tot:
oplegging van een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid,
oplegging van een alcoholslotprogramma, of
een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
Artikel 134
2. Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek daartoe aanleiding geeft. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is.
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Artikel 23
1. Het CBR besluit dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de geschiktheid, bedoeld in artikel 131, eerste lid, van de wet indien:
bij betrokkene een adem- of bloedalcoholgehalte is geconstateerd dat gelijk is aan of hoger is dan 785 µg/l, respectievelijk 1,8‰;
ij betrokkene, in de hoedanigheid van beginnende bestuurder, een adem- of bloedalcoholgehalte is geconstateerd dat gelijk is aan of hoger is dan 570 µg/l, respectievelijk 1,3‰.
Artikel 27
Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs, bedoeld in artikel 134, derde lid, van de wet, indien de uitslag van het onderzoek, respectievelijk de onderzoeken, inhoudt dat betrokkene:
niet de rijvaardigheid bezit voor de desbetreffende categorie of categorieën motorrijtuigen;
niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijk en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën motorrijtuigen.
Regeling eisen geschiktheid 2000
Bijlage, paragraaf 8.8 Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)
Voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen is een specialistisch rapport vereist.
Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt.
Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport geschikt - kunnen worden geacht. Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.