Overwegingen
1. Eiseres is werkzaam als shiatsutherapeute en zij is lid van de beroepsvereniging [B] . Eiseres is geregistreerd bij het Register Beroepsbeoefenaren Natuurlijke Geneeskunde (De RBNG).
2. Tot 1 januari 2013 gold voor de dienstverlening door eiseres de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, onder g, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB). Vanaf die datum is de vrijstelling gewijzigd en gold deze alleen nog voor BIG-geregistreerden. Omdat eiseres niet BIG-geregistreerd is, diende zij op grond van de Wet OB omzetbelasting in rekening te gaan brengen en op aangifte voldoen. Diverse beroepsverenigingen zijn tegen deze wijziging procedures gestart in verband met een vermeende strijd met Europees recht.
3. Uit het arrest van de Hoge Raad van 27 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:744, bleek dat de dienstverlening van eiseres wel onder het bereik van de vrijstelling valt. 4. Eiseres heeft de aangifte omzetbelasting voor 2013 ingediend op 8 februari 2014 en de omzetbelasting voldaan op 18 maart 2014. Vervolgens heeft zij de aangifte omzetbelasting voor 2014 ingediend op 24 februari 2015 en de omzetbelasting voldaan op 16 maart 2015. Eiseres heeft een bezwaarschrift voor 2013 overgelegd met dagtekening 8 februari 2014 en zij heeft een bezwaarschrift voor 2014 overgelegd met dagtekening 24 februari 2015. Eiseres heeft hiervan geen ontvangstbevestiging ontvangen van verweerder. Verweerder kan deze bezwaarschriften niet vinden in de systemen van de Belastingdienst. Eiseres heeft op 24 december 2015 digitaal bezwaar ingediend tegen de voldoening op aangifte omzetbelasting 2015. Hiervan heeft eiseres evenmin een ontvangstbevestiging ontvangen. Verweerder heeft dit digitaal ingediende bezwaar wel ontvangen.
5. Op 1 februari 2017 heeft gemachtigde namens eiseres twee suppletieaangiften ingediend. Verweerder heeft de suppletieaangiften aangemerkt als bezwaar tegen de voldoening op eigen aangifte van omzetbelasting over de jaren 2013 en 2014. Gemachtigde heeft hiermee de reeds voldane omzetbelasting namens eiseres voor tijdvak 2013 gewijzigd van € 3.045 naar nihil. Daarnaast heeft gemachtigde hiermee de reeds voldane omzetbelasting namens eiseres voor tijdvak 2014 gewijzigd van € 3.005 naar nihil. Verweerder heeft uiteindelijk voor 2013 een vermindering toegekend tot € 2.564.
6. Verweerder heeft op 2 februari 2018 de bezwaarschriften van eiseres wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Hij heeft de bezwaarschriften aangemerkt als verzoeken tot ambtshalve teruggaaf en heeft deze verzoeken afgewezen. Verweerder heeft ter motivering verwezen naar de brief aan eiseres met dagtekening 13 december 2017 waarin aan eiseres is medegedeeld dat de bezwaarschriften van de onderhavige tijdvakken niet-ontvankelijk zijn.
7. In geschil is of de bezwaarschriften van eiseres terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. Niet in geschil is dat als de bezwaarschriften ontvankelijk zijn, eiseres recht heeft op een teruggaaf van € 2.564 voor 2013 en € 3.005 voor 2014.
8. Ingevolge artikel 26, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) staat tegen de op eigen aangifte voldane omzetbelasting bezwaar open. Op grond van de artikelen 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in samenhang met artikel 22j van de AWR bedraagt de bezwaartermijn zes weken en gaat deze termijn lopen met ingang van de dag na die van voldoening van de omzetbelasting. Volgens de Hoge Raad is een bezwaar ook ontvankelijk als de aangifte al is ingediend ten tijde van het maken van bezwaar (zie HR 21 mei 2010, ECLI:NL:HR:2010:BG5375). 9. Op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is het volgens het tweede lid van dat artikel nog tijdig ingediend als het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en het bovendien niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
10. Eiseres heeft op 18 maart 2014 de omzetbelasting over het tijdvak 2013 voldaan. De bezwaartermijn van dit tijdvak eindigde derhalve op 30 april 2014. Eiseres heeft op 16 maart 2015 de omzetbelasting over het tijdvak 2014 voldaan. De bezwaartermijn van dit tijdvak eindigde derhalve op 28 april 2015.
11. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij haar bezwaarschrift voor tijdvak 2013 omstreeks 8 februari 2014 per post heeft verzonden. Zij stelt eveneens dat zij het bezwaarschrift voor tijdvak 2014 omstreeks 24 februari 2015 per post heeft verzonden. Zij verwijst hiervoor naar bijlage A en B van het beroepschrift. Verweerder heeft aangevoerd dat hij de brieven niet heeft ontvangen. Eiseres heeft verklaard dat zij de brieven niet aangetekend heeft verzonden, zodat zij de verzending niet kan bewijzen. De ontvangst daarvan kan zij natuurlijk ook niet bewijzen. De rechtbank is van oordeel dat met de enkele stelling dat beide brieven ter post zijn bezorgd, in een geval waarin verweerder stelt deze brieven niet te hebben ontvangen, onvoldoende is om aan te nemen dat de bezwaarschriften zijn verzonden. Dit komt voor risico van eiseres en dit heeft tot gevolg dat de brieven niet als geldige bezwaarschriften kunnen gelden.
12. De hiervoor genoemde suppletieaangiften van 1 februari 2017 merkt de rechtbank aan als bezwaarschriften tegen de voldoening op aangifte van omzetbelasting over de jaren 2013 en 2014. Deze bezwaarschriften zijn (ruim) buiten de termijn ingediend en dus te laat. De bezwaarschriften zijn daarom in beginsel niet-ontvankelijk. In bijzondere gevallen kan een te laat bezwaar toch ontvankelijk zijn. Dit is alleen als er een verschoonbare reden is voor de termijnoverschrijding, zoals bedoeld in artikel 6:11 van de Awb.
13. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval sprake van zo’n verschoonbare termijnoverschrijding. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Ter zitting heeft eiseres geloofwaardig verklaard dat toen zij hoorde dat zij per 2013 omzetbelasting verschuldigd was, zij ook meteen tegelijk met de aangifte omzetbelasting per brief bezwaar heeft ingediend. Eveneens heeft zij meteen tegelijk met het doen van de aangifte omzetbelasting 2014 per brief bezwaar ingediend. De partner van eiseres heeft ter zitting verklaard dat zij samen de bezwaarschriften hebben opgesteld en dat deze op de genoemde data ter post zijn verzonden naar de Belastingdienst. Ook die verklaring vindt de rechtbank geloofwaardig. Daarbij komen ook nog de volgende stellingen van eiseres, die de rechtbank aannemelijk vindt. Na het indienen van de bezwaren heeft eiseres diverse malen contact gehad met de belastingtelefoon over de voortgang hiervan. De belastingtelefoon gaf hierbij het standaardantwoord dat zij de dossiers er niet bij gingen zoeken omdat de bezwaren nog liepen. Vanaf 2015 heeft eiseres hiervoor geen contact meer opgenomen met de belastingtelefoon maar heeft zij hiervoor contact opgenomen met de beroepsvereniging. De beroepsvereniging had haar namelijk verzocht om niets aan de Belastingdienst te vragen, omdat het daardoor alleen maar langer zou duren. In 2015 heeft eiseres een boekhouder ingeschakeld. Gedurende de periode van 18 augustus 2017 tot en met 23 februari 2018 heeft een e-mailwisseling tussen verweerder en gemachtigde plaatsgevonden over de lopende bezwaren. Vanaf het begin van dit e-mailcontact is vermeld dat eiseres al eerder bezwaar had gemaakt tegen de aangiften omzetbelasting voor 2013 en 2014. Pas heel laat bleek dat de Belastingdienst de betreffende brieven niet kon vinden. Gezien het voorgaande is aannemelijk dat eiseres in de veronderstelling was en ook mocht zijn dat de door haar per post ingediende bezwaren waren ontvangen door verweerder. Dit geldt te meer vanwege de door verweerder gegeven reacties waaruit eiseres mocht begrijpen dat de door haar ingediende bezwaarschriften in behandeling waren genomen. Daarbij telt ook mee dat, zoals eiseres heeft gesteld, het niet onmogelijk is dat de brieven bij de Belastingdienst zijn zoekgeraakt doordat de dossiers op meerdere locaties zijn behandeld en er veel verschillende mensen van de Belastingdienst bij betrokken zijn geweest. Onder de gegeven omstandigheden is er dus sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. Dat betekent dat niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaren achterwege had moeten blijven.
14. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd en de bezwaren ontvankelijk verklaard. Niet in geschil is dat eiseres dan recht heeft op teruggaaf van omzetbelasting van € 2.564 (na de vermindering) voor 2013 en € 3.005 voor 2014. Partijen hebben ter zitting verklaard dat zij willen dat de rechtbank de zaak zelf af doet indien zij van oordeel is dat de bezwaren ontvankelijk zijn. De rechtbank heeft de zaak daarom niet teruggewezen naar verweerder, maar heeft zelf in de zaak voorzien door overeenkomstig te beslissen.
15. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. Voor de door eiseres gevraagde reiskosten is verweerder, met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, veroordeeld deze te vergoeden tot een bedrag van € 12,62. De door de partner van eiseres gemaakte reiskosten komen niet voor vergoeding in aanmerking. Uiteraard dient verweerder ook het griffierecht van € 170 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Smit, rechter, in aanwezigheid van mr. B.A.A. Pieters, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 november 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op: