ECLI:NL:RBGEL:2018:4621

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 oktober 2018
Publicatiedatum
26 oktober 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 2580, 17 _ 2619, 17 _ 2828, 18 _ 4853
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onttrekking van een spoorwegovergang en verkeersbesluit tot plaatsing van verkeersborden in Zevenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 26 oktober 2018 uitspraak gedaan over de onttrekking van een spoorwegovergang aan de openbaarheid en een verkeersbesluit tot plaatsing van verkeersborden. De zaak betreft de onttrekking van de spoorwegovergang ter hoogte van de Babberichseweg in Zevenaar, die door de provincie Gelderland is voorgesteld in het kader van de spoorverdubbeling van het traject Zevenaar-Didam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokken eisers, waaronder een vennootschap die een horecagelegenheid exploiteert, vrezen voor aantasting van hun woongenot en schade door de voorgestelde veranderingen. De rechtbank heeft de beroepen van de eisers ongegrond verklaard, omdat de besluiten van de gemeente om de spoorwegovergang aan de openbaarheid te onttrekken en om verkeersborden te plaatsen, niet in strijd zijn met de wet en de belangen van de verkeersveiligheid zwaarder wegen dan de belangen van de eisers. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die de beleidsruimte van het bevoegd gezag bevestigen. De rechtbank concludeert dat de eisers niet onevenredig in hun belangen zijn geraakt en dat de besluiten zorgvuldig tot stand zijn gekomen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 17/2580, AWB 17/2619, AWB 17/2828 en AWB 18/4853

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaken tussen
[eisers sub 1] (hierna: vennootschap),
[eisers sub 1]en
[eisers sub 1], allen te [woonplaats], eisers sub 1 (gemachtigde: mr. G.H. Blom),

[eisers sub 2], [eisers sub 2], [eisers sub 2], [eisers sub 2], [eisers sub 2] en

[eisers sub 2], allen te [woonplaats], eisers sub 2 (gemachtigde: [eisers sub 2]),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zevenaar, verweerder.
Derde-partijen :
[derde partij]en
[derde partij]

Procesverloop

Bij besluit van 28 maart 2017 (hierna: bestreden besluit 1) heeft verweerder een spoorwegovergang ter hoogte van de Babberichseweg te Zevenaar aan de openbaarheid onttrokken. Hiertegen hebben eisers 1 (17/2580) en eisers 2 (18/4853) beroep ingesteld.
Bij besluit van 28 maart 2017 (hierna: bestreden besluit 2) heeft verweerder een verkeersbesluit – tot plaatsing van enige borden – genomen om te bewerkstelligen dat het noordelijk deel van de Babberichseweg te Zevenaar slechts voor langzaam verkeer mag worden gebruikt. Hiertegen hebben eisers 1 (17/2828) en eisers 2 (17/2619) beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De beroepen zijn gezamenlijk behandeld ter zitting van 28 augustus 2018. Daarbij waren aanwezig:
- [eisers sub 1] en [eisers sub 1], bijgestaan door hun gemachtigde;
- [eisers sub 2], mede namens eisers 2;
- R. Janssen en I. Willemsen namens verweerder.
Na de sluiting van het onderzoek hebben eisers 2 het beroep tegen bestreden besluit 1 (18/4853) ingetrokken.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Het spoorwegtraject Zevenaar-Didam (hierna: traject) bestaat momenteel uit één spoor. Onder meer de provincie Gelderland (hierna: provincie) wil dat het traject uit twee sporen gaat bestaan. Met het oog hierop hebben provinciale staten van de provincie het provinciale inpassingplan ‘Spoorverdubbeling Zevenaar Didam’ (hierna: inpassingsplan) vastgesteld.
1.2.
Het inpassingsplan voorziet onder meer in de verdwijning van de gelijkvloerse kruising van het traject met de Babberichseweg – een spoorwegovergang – te Zevenaar en de vervanging van die kruising door een tunnel voor langzaam verkeer. Hierbij speelt een rol dat de huidige kruising annex spoorwegovergang in een bocht ligt, en dat die omstandigheid extra risico’s voor de veiligheid van het fiets- en autoverkeer met zich brengt.
1.3.
Tegen het inpassingsplan is door diverse belanghebbenden – onder wie eisers – beroep ingesteld. In haar uitspraak van 16 augustus 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2205) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) die beroepen ongegrond verklaard. Daardoor bestaan niet langer publiekrechtelijke belemmeringen voor de spoorverdubbeling van het traject.
2.1.
Verweerder wil de realisering van de zojuist bedoelde tunnel juridisch mogelijk maken. Met het oog hierop heeft hij krachtens artikel 3:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kennis gegeven van het voornemen om:
- de spoorwegovergang ter hoogte van de Babberichseweg (hierna: spoorwegovergang) aan de openbaarheid te onttrekken; en
- aldaar met behulp van verkeersborden – model G12a van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (verplicht fietspad en einde verplicht fietspad) – te bewerkstelligen dat slechts langzaam verkeer van het noordelijk deel van de Babberichsweg (hierna: weggedeelte) gebruik mag maken.
2.2.
Door eisers zijn tijdig zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15, eerste lid, van de Awb naar voren gebracht. Die zienswijzen hebben voor verweerder geen aanleiding gevormd om af te zien van zijn voornemens. Daarop zijn de bestreden besluiten genomen.
3.1.
Het weggedeelte vormt de verbinding tussen de provinciale weg N336 en de bebouwde kom van Zevenaar, en wordt momenteel gebruikt door ongeveer 1.600 motorvoertuigen per etmaal.
3.2.
De vennootschap, waarvan Janssen en Janssen-Visser de vennoten zijn, exploiteert op het perceel Babberichseweg 2 een horecagelegenheid onder de naam ‘Restaurant Poelwijk’. Janssen en Janssen-Visser wonen daar ook. De andere eisers wonen in panden aan de Poelwijkerlaan, een doodlopende straat die uitkomt op de Babberichseweg. Alle zojuist bedoelde panden liggen ten noorden van het traject.
3.3.
Eisers gebruiken onder meer het weggedeelte om hun huizen en bedrijf te verlaten
en te bereiken. Een aantal klanten van eisers sub 1 weet het restaurant via de N336 en het weggedeelte te bereiken.
Omvang van de gedingen
4.1.
Eisers zijn bang dat zowel de beoogde spoorverdubbeling als de realisering van
de tunnel in de door de provincie en verweerder voorgestane uitvoering zullen leiden tot aantasting van hun woongenot (door diverse vormen van overlast) en schade (wegens waardedaling van hun eigendommen en verlies aan inkomsten).
4.2.
De beroepsgronden kunnen worden samengevat tot het argument dat de bestreden besluiten zich niet verdragen met het evenredigheidsbeginsel. In dit licht situeert de rechtbank de stelling dat de beslissing om de beoogde tunnel slechts voor langzaam verkeer toegankelijk te maken, niet nodig maar wel bezwarend is.
4.3.
Eisers hebben de rechtbank gevraagd om de beroepen gegrond te verklaren en de bestreden besluiten te vernietigen.
Wettelijk kader
5. De wettelijke voorschriften waarnaar de rechtbank verwijst, worden aangehaald in de bijlage die bij deze uitspraak hoort.
Ontvankelijkheid van de beroepen
6.1.
Voor de rechtbank staat buiten twijfel dat alle eisers gevolgen van enige betekenis ondervinden door (de effectuering van) de bestreden besluiten. Daarom merkt de rechtbank alle eisers aan als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb (bezien in samenhang met artikel 8:1 van deze wet).
6.2.
Het feit dat het inpassingsplan inmiddels onherroepelijk is, heeft – anders dan verweerder blijkbaar veronderstelt – niet tot gevolg dat het procesbelang van eisers bij de vernietiging van de bestreden besluiten is vervallen. Daartoe overweegt de rechtbank allereerst dat de vernietiging van één of beide bestreden besluiten een juridische belemmering vormt voor de realisering van een tunnel die slechts door langzaam verkeer kan worden gebruikt. Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat de bestreden besluiten moeten voldoen aan specifieke eisen, die zijn omschreven in de wetten waarop deze besluiten berusten.
6.3.
De rechtbank concludeert dat de beroepen ontvankelijk zijn, en dat zij toekomt aan de inhoudelijke toetsing van de bestreden besluiten.
Onttrekking aan de openbaarheid (bestreden besluit 1)
7.1.
De bevoegdheid van verweerder om de spoorwegovergang ter hoogte van de Babberichseweg aan de openbaarheid te onttrekken, vindt haar grondslag in artikel 9 van de Wegenwet.
7.2.
De Afdeling heeft al diverse malen – bijvoorbeeld in haar uitspraken van 7 augustus 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2117) en 20 maart 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BZ4925) – overwogen dat het bevoegd gezag bij de beslissing inzake de toepassing van artikel 9 van de Wegenwet beschikt over veel beleidsruimte, en dat de rechter zo’n beslissing dient te beoordelen aan de hand van de maatstaf of er strijd is met wettelijke voorschriften dan wel of de betrokken belangen zo onevenwichtig zijn afgewogen, dat niet in redelijkheid tot onttrekking kon worden overgegaan.
7.3.
Eisers 1 hebben niet gesteld – en de rechtbank is niet gebleken – dat de beslissing tot het onttrekken van de spoorwegovergang aan de openbaarheid in strijd komt met één of meer wettelijke voorschriften.
7.4.
Naar het oordeel van de rechtbank is het resultaat van de door verweerder gemaakte belangenafweging niet zo onevenwichtig, dat niet in redelijkheid tot onttrekking van de spoorwegovergang kon worden overgegaan. Hierbij neemt de rechtbank allereerst – onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 20 juni 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2009) – in aanmerking dat omzetverlies van het restaurant op zichzelf onvoldoende is voor het oordeel dat het weggedeelte niet aan de openbaarheid mag worden onttrokken. Hetzelfde geldt voor eventuele waardedaling van het pand aan de Babberichseweg 2. In dit kader stelt de rechtbank overigens dat eisers 1 in dit verband geen concrete bedragen hebben genoemd.
7.5.
Verder constateert de rechtbank – in navolging van de Afdeling, getuige onder meer rechtsoverweging 6.2 van voornoemde uitspraak van 16 augustus 2017 – dat het vervangen van de spoorwegovergang door een (fiets)tunnel positieve gevolgen voor de verkeersveiligheid ter plaatse heeft.
7.6.
De rechtbank ziet geen geldige reden voor vernietiging van bestreden besluit 1.
Plaatsing van verkeersborden (bestreden besluit 2)
8.1.
De bevoegdheid van verweerder om te beslissen tot de plaatsing van de in rechtsoverweging 2.1 van deze uitspraak aangeduide verkeersborden, vindt haar grondslag in artikel 15, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), bezien in samenhang met artikel 12, aanhef en onder a sub I, van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer. Zo’n verkeersbesluit moet strekken tot behartiging van één of meer van de in artikel 2 van de WVW omschreven doeleinden.
8.2.
Uit de gedingstukken blijkt dat bestreden besluit 2 in ieder geval strekt tot verhoging van de verkeersveiligheid voor langzaam verkeer dat van het weggedeelte gebruik maakt (artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van de WVW). Aan de voorwaarde voor toepassing van artikel 15, eerste lid, van de WVW is dus voldaan.
8.3.
De Afdeling heeft al diverse malen – bijvoorbeeld in haar uitspraken van 22 augustus 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2694) en 13 mei 2015 (ECLI:NL:RVS:2013:1526) – overwogen dat het bevoegd gezag bij de beslissing inzake de toepassing van artikel 15 van de WVW beschikt over beleidsruimte, en dat de rechter zo’n beslissing met een zekere terughoudend-heid dient te toetsen. Ter toetsing ligt dan ook voor of verweerder in redelijkheid tot het verkeersbesluit heeft kunnen nemen.
8.4.
Aan rechtsoverweging 6.2 van voornoemde uitspraak van 16 augustus 2017 over het inpassingsplan ontleent de rechtbank onder meer het volgende:

Vaststaat dat door de opheffing van de spoorwegovergang Babberichseweg niet langer gemotoriseerd verkeer vanuit zuidoostelijke richting naar de percelen van [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 3A] en anderen zal kunnen rijden. Dit heeft tot gevolg dat het gemotoriseerde bestemmingsverkeer voor de percelen van [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 3A] en anderen moet omrijden om deze percelen te bereiken. Voorts is niet uitgesloten dat [appellante sub 1A] in haar bedrijfsbelangen zou kunnen worden geschaad door het verlies van klandizie van het huidige verkeer langs haar restaurant. Naar het oordeel van de Afdeling hebben provinciale staten echter een groter gewicht kunnen toekennen aan het belang van de verkeersveiligheid dan aan de belangen van [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 3A] en anderen bij het behoud van de zuidelijke aanrijroute naar hun percelen. Hierbij hebben provinciale staten mogen betrekken dat de percelen nog altijd vanuit noordelijke richting te bereiken zijn en dat de omrijtijd vanuit zuidelijke richting na opheffing van de spoorwegovergang slechts ten hoogste 4 minuten bedraagt. Verder hebben provinciale staten in aanmerking mogen nemen dat door aanleg van de fietstunnel een aantrekkelijke fietsroute op de Babberichseweg ontstaat. Ter zitting hebben provinciale staten bovendien toegelicht dat op de Vondellaan ter hoogte van de afslag naar de Babberichseweg borden kunnen worden geplaatst zodat het restaurant van [appellante sub 1A] beter is te vinden.”
8.5.
De rechtbank sluit zich aan bij de zojuist aangehaalde rechtsoverweging van de Afdeling. Dit betekent concreet dat de rechtbank van oordeel is dat verweerder bij de beslissing om het weggedeelte en daarmee de onder het spoor aan te leggen tunnel slechts voor langzaam verkeer toegankelijk te maken, meer belang mocht hechten aan het algemeen belang bij verhoging van de verkeersveiligheid ter plaatse dan aan de individuele belangen van eisers bij een optimale bereikbaarheid van hun panden. Dat verweerder zonder extra kosten te maken de tunnel ook geschikt kan maken voor gemotoriseerd verkeer, zoals eisers stellen en verweerder betwist, had voor verweerder geen reden hoeven te zijn om de bij het besluit betrokken belangen anders tegen elkaar af te wegen dan hij heeft gedaan. Verweerder heeft doorslaggevend belang mogen hechten aan de verkeersveiligheid ter plaatse. Eisers worden daardoor niet onevenredig in hun belangen geraakt.
8.6.
Dat de communicatie van verweerder met eisers voorafgaande aan het nemen van het verkeersbesluit te wensen overliet, brengt de rechtbank niet tot het oordeel dat het verkeersbesluit en het bestreden besluit op onzorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat sprake is van een zodanige onevenwichtigheid dat hij in redelijkheid niet tot het verkeersbesluit heeft kunnen komen.
Conclusie
9. De tegen de bestreden besluiten aangevoerde beroepsgronden slagen niet. Daarom zal de rechtbank de beroepen ongegrond verklaren. Gelet hierop ziet zij geen aanleiding om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door eisers gemaakte proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Raat, voorzitter, mr. L.M. Vogel en
mr. L.M. Koenraad, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Artikel 1:2
1. Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2. (…).
3. (…).
Artikel 8:1
Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.

Wegenwet

Artikel 8
Een weg, welke door het Rijk wordt onderhouden, kan aan het openbaar verkeer worden onttrokken bij een door Ons te nemen besluit.
Artikel 9
Een weg, niet behoorende tot de in artikel 8 bedoelde, kan aan het openbaar verkeer worden onttrokken bij een besluit van den raad der gemeente, waarin de weg is gelegen.

Wegenverkeerswet 1994 (WVW)

Artikel 2
1. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
Artikel 15
1. De plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, geschiedt krachtens een verkeersbesluit.
2. Maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer geschieden krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.

Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW)

Artikel 12
De plaatsing of verwijdering van de hierna genoemde verkeerstekens moet geschieden krachtens een verkeersbesluit:
a. de volgende borden:
I
.de borden die zijn opgenomen in de hoofdstukken A tot en met G van bijlage 1, behorende bij het RVV 1990 (…);
II. (…);
b. (…).
Artikel 21
De motivering van het verkeersbesluit vermeldt in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. (…).
Indien tevens andere van de in
artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.