201704052/1/A3.
Datum uitspraak: 20 juni 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] en anderen, wonend te Oldenzaal, (hierna: in enkelvoud: [appellant]),
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 4 april 2017 in zaak nr. 16/2756 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Oldenzaal.
Procesverloop
Bij besluit van 11 oktober 2016 heeft het college, voor zover thans van belang, de tot winkelcentrum In den Vijfhoek te Oldenzaal behorende overdekte passages krachtens artikel 9 van de Wegenwet aan het openbaar verkeer onttrokken.
Bij uitspraak van 4 april 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college en UniBail-Rodamco Nederland Winkels B.V. hebben ieder een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant], het college en UniBail-Rodamco hebben ieder nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 april 2018, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde A], en het college, vertegenwoordigd door drs. E.S.M. Slot, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Unibail-Rodamco, vertegenwoordigd door [gemachtigde B], bijgestaan door mr. A. Kamphuis, advocaat te Amsterdam, gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Op 26 juni 1980 zijn de overdekte passages van het winkelcentrum als openbare weg aangewezen om regeling van de winkeltijden bij verordening mogelijk te maken. De gemeente heeft naar aanleiding van een jarenlange leegstand in een deel van het winkelcentrum samen met de huidige eigenaren van In den Vijfhoek een revitaliseringsplan opgesteld om de leegstand in het winkelcentrum tegen te gaan. Kern van het plan is het aantrekkelijker maken van de entrees en de winkelpassages van het winkelcentrum, het geven van een kwaliteitsimpuls aan het centrale binnenplein, het bundelen van bezoekersstromen door het laten vervallen van één van de vier entrees inclusief bijbehorende passage en het toevoegen van een publiekstrekker aan het winkelcentrum in de vorm van de bibliotheek. Het weer onttrekken van de passages aan het openbaar verkeer is een onderdeel van het revitaliseringsplan.
2. Op 5 juli 2016 heeft het college het voornemen gepubliceerd om de passages aan het openbaar verkeer te onttrekken, zodat revitalisering van het winkelcentrum, onder meer door een van de vier entrees inclusief bijbehorende passage te laten vervallen, mogelijk wordt. Voor de huidige regeling van de winkeltijden op grond van de Winkeltijdenwet is aanwijzing als openbare weg niet meer nodig, aldus het college. Daarnaast worden de passages feitelijk niet gebruikt als openbare weg, omdat deze 's avonds worden afgesloten, en heeft onttrekking geen gevolgen voor het verkeer, omdat alleen voetgangers toegang tot de passages hebben en voldoende alternatieve routes voorhanden zijn. [appellant] is het hiermee niet eens gezien de nadelige effecten op de passantenstroom naar de Deurningerstraat en heeft op 15 augustus 2016 een zienswijze ter zake ingediend.
Besluitvorming
3. Bij het besluit van 11 oktober 2016 heeft het college de passages aan het openbaar verkeer onttrokken.
Hoger beroep
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college hem niet bij de totstandkoming van het besluit heeft betrokken, dat de uitkomst van de door het college gemaakte belangenafweging onevenredig is en dat de onttrekking in strijd is met de Richtlijn 2006/123/EG betreffende diensten op de interne markt (hierna: de Dienstenrichtlijn). Ter onderbouwing van zijn betoog dat zijn belangen onevenredig worden geschaad, heeft [appellant] een vergelijking gemaakt tussen de omzetcijfers van de tweede helft van 2016 en de omzetcijfers van de tweede helft van 2017. Daartoe heeft hij accountantsverklaringen overgelegd.
4.1. Uit de enkele omstandigheid dat de omzet van een aantal winkels in de Deurningerstraat is teruggelopen, kan geenszins worden afgeleid dat de gevolgen van de onttrekkingsmaatregel onevenredig zijn. Hetgeen [appellant] voor het overige heeft aangevoerd in hoger beroep, is een herhaling van de gronden die hij in beroep bij de rechtbank heeft aangevoerd. De rechtbank heeft op de beroepsgronden beslist en deze gemotiveerd weerlegd, waarbij zij tot het oordeel is gekomen dat het besluit van 11 oktober 2016 in rechte stand kan houden. [appellant] heeft in zijn hogerberoepschrift, noch ter zitting, voldoende onderbouwd waarom de desbetreffende overwegingen onjuist zijn.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Ley-Nell, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Ley-Nell
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2018
597.